92
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933.
tapverbod geweest, omdat men mij nog nooit heeft
kunnen overtuigen dat een tapverbod voor Leeuwarden
noodzakelijk is.
Bovendien stuit mij deze zaak tegen de borst, omdat
het motief van de voorstanders van het tapverbod
steeds is geweest, dat er op Zaterdag en Zondag meer
wordt gedronken dan op andere dagen.
In wezen vind ik dat een slag in het aangezicht van
de arbeidende klasse. Deze klasse heeft zich door
middel van haar organisatie op een hooger plan van
ontwikkeling gebracht en nu zie ik niet in, dat het nog
noodig is, voor deze klasse beperkende bepalingen te
maken juist op die dagen, dat deze klasse haar vrijen
tijd geniet.
Zou men een bepaling kunnen maken om de gewone
kroegen op een of meer dagen te doen sluiten, ik zou
daar van harte voor stemmen. Maar om aan maatschap
pelijke inrichtingen van verkeer op een dergelijke wijze
beperkende bepalingen op te leggen, daar voel ik niets
voor.
Op grond van deze feiten stem ik dus voor het prae-
advies.
De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter, ik wil enkel
mijn stem even motiveeren en ik kan dus uit den aard
van de zaak zeer kort zijn. Het criterium voor mij in
dezen is de handhaving van het tapverbod. En waar
het tapverbod, zooals de Commissaris van Politie in zijn
rapport uiteenzet, niet is te handhaven, zooals dat be
hoort te geschieden en waar een dergelijk tapverbod
er toe leidt, dat men er op allerlei slinksche wijzen aan
tracht te ontkomen, meen ik, dat er op deze wijze een
geest en een situatie wordt geschapen in dien kring,
waarmee ik bedoel den kring van het café- en restau-
ranthoudersbedrijf, die mij tegenstaat.
Wanneer een wet bedoelt tegen te gaan, ten minste
om niet in de hand te werken, wat speciaal het drank-
bedrijf zich ten doel heeft gesteld, dus wanneer die wet
bedoelt dat het drankgebruik zal verminderen, maar zij
tot uitkomst heeft dat dit niet vermindert
De heer Botke (wethouder): Hoe weet LI dat?
De heer Stobbe maar dat het toeneemt, in dezen
zin, dat men die toename zoekt in de slechtste wijze,
waarop dat kan geschieden, dan acht ik het beter, dat
ieder maar de vrije hand wordt gelaten om alcohol tot
zich te nemen of niet.
Ook de sabotage van het tapverbod is hier besproken,
maar waar de Commissaris uitdrukkelijk uiteenzet dat
handhaving van het tapverbod niet mogelijk is bij hand
having van de bestaande verordening, ligt het voor de
hand, dat sabotage niet kan uitblijven.
Een tapverbod, zooals wij hier in Leeuwarden hebben,
is nergens in ons land toegepast. Het laatste tapverbod
van dien aard, dat toegepast werd in Apeldoorn, is ook
ingetrokken op de gronden, die door de voorstanders
van het tapverbod werden aangegeven
De heer Wiersma: Wij zijn de laatste gemeente niet:
er zijn er meer.
De heer Stobbe: Er zullen nog wel meer zijn, maar
ik heb mij alleen te bepalen tot de situatie, zooals wij
die hier hebben en als in Apeldoorn dat tapverbod op
de gronden van de voorstanders is ingetrokken, meen
ik, dat ik de reden, die men er daar voor heeft aan
gevoerd, hier wel kan laten rusten, omdat het de mee
ning was van de overgroote meerderheid in Apeldoorn.
Over de Zondagsrust en Zondagsheiliging zou veel
kunnen worden gesproken, maar ik wil daar graag kort
over zijn. Ik ben van meening dat, wanneer wij het tap
verbod hier niet hadden gehad, de overtreding van de
Zondagsrust daardoor niet in de hand zou zijn gewerkt.
De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter. De heer Buiel
heeft al namens mijn fractie gesproken en ik had be
sloten hierover niet het woord te voeren, maar na het
geen de heer Van der Meulen heeft meegedeeld, acht
ik mij toch verplicht nog even het woord te vragen en
wel naar aanleiding van de ingezonden adhaesiebetui-
ging van de afdeeling Leeuwarden van den Bond van
Hotel-, Café- en Restaurantpersoneel. De heer Van der
Meulen zegt daarvandat is een groepsbelang, maar
dat is onjuist, want dat zijn de menschen, die er het
beste over kunnen oordeelen en die er het beste inzicht
in blijken te hebben.
Verder zegt de heer Van der Meulen dat ten op
zichte van het vreemdelingenverkeer maar enkele zaken
worden getroffen. Dat is ook onjuist. In het hotel- en
restaurantbedrijf is het zoodanig, dat de heeren, die
zich de weelde kunnen veroorloven om voor het diner
een borrel te gebruiken, in de meeste gevallen daarvoor
gaan naar plaatsen of gelegenheden, waar zij dien borrel
nog wel kunnen krijgen, maar niet naar de restaurants,
waar zij in den regel hun diner gebruiken, zoodat dus
de maatregel zich hier zooveel verder uitstrekt. Er
komt nog bij, dat er hier in Leeuwarden verschillende
inrichtingen zijn. die niet onder het tapverbod vallen
en daardoor komen verschillende inrichtingen hier op
die wijze in groote moeilijkheden.
Dat Leeuwarden door het tapverbod zoozeer zal
hebben te lijden onder het wegblijven van het vreem
delingenverkeer. geloof ik niet. Dat wil er bij mij niet
in, maar wel, dat men zegt: wat is het daar een stijve
boel in Leeuwarden, men kan daar niet eens een borrel
krijgen.
Maar iets anders komt wél voor en dat is bij mij het
zwaartepunt, waarom ik zal stemmen voor opheffing
van het tapverbod, n.l. dat men bij bepaalde gelegen
heden in bona fide zaken een avondpartij wil geven en
dat dan degene, die deze partij wenscht te geven, de
eisch stelt: maar wij wenschen sterken drank te ge
bruiken. En dan krijgt men een van tweeën, öf de
houder van het bedrijf moet dat tot zijn eigen schade
weigeren, want dan krijgt hij te hooren: goed, doe het
dan niet: dan gaan wij naar een andere gelegenheid,
waar men het wél doet öf de houder van het bedrijf
moet het tapverbod saboteeren en het er op wagen om
daarvan eventueel de uitwerking te ondervinden en dan
zegt hij dus, dat hij het ook doet en dat hij er een
proces-verbaal voor over heeft.
Waar de zaken tegenwoordig niet zoo florissant gaan
en geen enkele zaak meer uit kan, ook de grootere be
drijven niet, waar die ook worden getroffen, omdat men
naar andere gelegenheden gaat, ben ik voor opheffing
van het tapverbod.
De VoorzitterIk zal over deze zaak namens de
meerderheid van Burgemeester en Wethouders betrek
kelijk weinig behoeven te zeggen. Het eigenaardige is.
dat de meeste leden alleen het woord hebben gevoerd
om hun stanpunt te motiveeren en dan is het niet noodig
om er veel van te zeggen. Voor de opheffing van het
tapverbod behoef ik dan ook betrekkelijk weinig te
pleiten.
Ik wil graag erkennen dat al degenen, die het alcohol-
verbruik willen verminderen en beperken, dat doen op
goede ethische gronden en ik apprecieer het dat zij er
warm voor voelen om dat te doen; ik zelf ben er echter
van overtuigd, dat men dit op een andere manier moet
doen dan door van Zaterdagmiddag 12 uur tot Maan
dagmorgen 8 uur te verbieden dat er jenever wordt
verkocht vanuit bepaalde plaatsen, waar nu eenmaal
het woord ..vergunning" op staat. Ook al maakt
men een andere verordening, dan ben ik er nog van
overtuigd, dat dit zeer en zeer gering het sterke drank-
verbruik zal doen verminderen.
Hierbij zijn ook enkele andere zaken ter sprake ge
bracht, o. a. het handhaven van het tapverbod. Nu is
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933. 93
het eigenaardige in deze zaak, dat men op het eene
oogenblik zegt dat het tapverbod zoo goed gewerkt
heeft, terwijl dezelfde spreker er het volgende oogen
blik bij zegt dat de bepalingen van het tapverbod wor
den gesaboteerd. Dat klopt toch niet met elkaar. Een
van tweeën, het wordt gehandhaafd öf het wordt gesa
boteerd, maar dan is dat geen handhaven van het tap
verbod en dan moet men ook niet zeggen dat de goede
werking van het tapverbod is te zien aan de mindere
opbrengst van de accijnzen. Ik zou die cijfers wel eens
willen zien; ik geloof daar niets van.
De heer Van der Meulen heeft zelfs het argument
gebruikt dat, juist omdat op Zaterdag het aantal ge
vallen van openbare dronkenschap even groot is als
op andere dagen, dit een gevolg is van het tapverbod
en hij zegtkijk eens hoe goed het tapverbod werkt,
want anders heeft men juist op Zaterdag de meeste
dronken menschen en nu zijn er op dien dag evenveel,
dus dat moet worden toegeschreven aan de werking
Aan het tapverbod. Maar een ander voorstander van
het verbod zegt: de politie kijkt er niet naar en hand
haaft het tapverbod niet. Dat klopt toch niet.
Ik heb de overtuiging dat wij, zooals wij hier met
elkaar zitten, niet over de werking van het tapverbod
kunnen oordeelen; dien indruk krijg ik wel zeer sterk.
Ik wil wel zeggen, hoe de politie bij het toezicht op de
handhaving van het tapverbod te werk gaat. Er zijn
eiken Zondag een paar menschen op controle, die dan
met z'n tweeën hier en daar een inval doen zoo zal
ik het maar noemen in verschillende gelegenheden,
om te constateeren of het tapverbod ook wordt over
treden. Het is echter duidelijk dat dit een heel moeilijke
kwestie is, want de een wil verkoopen en de ander wil
koopen en medewerking van het publiek heeft men daar
dus practisch niet. Het is heel wat anders, wanneer het
publiek zich zelf tegen een overtreding gaat verzetten
en deze gaat aanbrengen als iemand eenig gerucht
hoort in het huis van zijn buurman, die met vacantie is,
dan belt hij gauw de politie op en dan krijgt men dus
de hulp van het publiek en van de gemeenschap om
tegen de inbrekers op te treden, maar dat is hier niet
het geval, omdat de eene partij wil koopen en de andere
graag wil verkoopen. Het is hier net als bij de prosti
tutie, waarbij twee menschen hetzelfde willen en zij dus
elkaar niet zullen aanbrengen.
Het zal dan ook voor de politie altijd zeer moeilijk
blijven om de handhaving van het verbod te contro
leeren. Het is ten slotte te controleeren, maar dan wordt
het een kwestie van geld; men zou daarvoor dan een
Drankweer-brigade moeten oprichten, speciaal voor den
Zaterdag en den Zondag. Er zijn nu een paar menschen,
door wie geregeld wordt gecontroleerd; daarvoor heb
ben wij al twee menschen in touw, die ook wel eens
proces-verbaal opmaken, maar als wij zien dat hier 60
inrichtingen zijn, die geregeld zouden moeten worden
gecontroleerd van Zaterdagmiddag 12 uur tot Maan
dagmorgen 8 uur, dan voelt men wel dat men een heir-
Icger van menschen zou moeten hebben om dat goed te
controleeren en naar mijn oordeel zal dat ook nog pre
cies hetzelfde zijn, als wij b.v. de bepaling, die indertijd
door den heer Hooiring is voorgesteld, doorvoeren, n.l.
dat het verboden zal zijn gedurende de uren van het
tapverbod sterken drank aanwezig te hebben in een
lokaliteit, waarvoor vergunning is verleend. De heer
Hooiring heeft daarover nu ook gesproken. Sterken
drank te schenken is nu ook verboden, maar de kwestie
was indertijd, dat hij voorstelde dat deze niet aanwezig
mocht zijn in de lokaliteiten, waarvoor vergunning was
verleend en het is toen afgestemd op dezen grond, dat
daardoor aan die menschen buiten het tapverbod ook
nog onnoodige volgens den heer Hooiring noodige
last zou worden veroorzaakt, doordat zij dan uit de
vergunningsgelegenheid allen sterken drank, die daar
aanwezig was, zouden moeten verwijderen en deze in
den kelder of in de huiskamer zouden moeten zetten.
Ik ben er van overtuigd dat, ook al zou men die be
paling toepassen, er dan toch nog een zeer strenge be
waking noodig zou zijn, omdat, als men het niet zou
controleeren, er dan nog voortdurend sterken drank in
de vergunningslokaliteiten te vinden zou zijn. Ook dan
zou er dus geregeld moeten worden gecontroleerd.
Nu is de kwestie deze, de politie heeft niet voldoende
krachten beschikbaar om de handhaving van de veror
dening op die wijze te controleeren; de politie doet wat
zij kan, maar als men de zaak streng wil doorvoeren,
heeft zij daarvoor krachten te weinig. Ik persoonlijk wil
op wat grond doet er niet toe de menschen des
Zondags liefst zooveel mogelijk vrij laten, ik bedoel dan
het personeel van de politie. Nu zou hier een speciale
Zondagsdienst moeten worden ingericht om de ver
schillende inrichtingen te controleeren, maar als men
zich nu op het standpunt stelt, dat men het personeel
des Zondags graag zooveel mogelijk vrij wil laten, dan
moet men niet de menschen daarvoor gaan gebruiken.
Dat is het wat ik te zeggen heb naar aanleiding van de
controle op het tapverbod.
Het argument omtrent het vreemdelingenverkeer zal
ik maar weglaten; ik geloof niet dat de menschen om
het tapverbod hier bepaald niet naar toe zullen gaan.
Het eenige is, wat de heer Balk heeft gezegd; wanneer
hier eens een jaarvergadering zou zijn van de eene of
andere kring, dan is het in zoo'n geval mogelijk dat men
niet naar een droge stad toe wil.
Overigens wil ik nog iets, wat de heer Balk heeft
gezegd, onderstrepen; het is mij bekend dat het is ge
beurd, dat de menschen eenvoudig sterken drank mee
namen naar een bepaalde bijeenkomst, toen de herber
gier had gezegd dat hij het daar niet mocht schenken.
Toch meenen nu sommigen hier nog dat het tapver
bod aan zijn doel beantwoordt, waarvoor hier verschil
lende dingen zijn aangevoerd, maar ik geloof dat niet
en daarom ben ik voor opheffing. Ik geloof, als men het
gebruik van sterken drank wil beperken, dat men dit
niet moet trachten te doen door middel van een tap
verbod, omdat men zijn doel daarmee niet zal bereiken.
Ik zou nu willen voorstellen om maar tot stemming
over te gaan; ieder heeft zijn stem gemotiveerd, wij heb-
j ben van verschillende kanten het voor en tegen gehoord
en daarom kunnen wij nu wel tot stemming overgaan.
i De beraadslagingen worden gesloten.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
wordt met 14 tegen 13 stemmen aangenomen.
Voor stemmende heeren Hoogland, Turksma,
M. Molenaar, Muller, Stobbe, Van der Schoot, Rit
meester. Balk, Vromen, Buiel, Oosterhoff, mevrouw
Van Dijk—Smit, de heeren Westra en Hettinga.
Tegen stemmen de heeren Van Kollem, Hooiring,
Koopal, Feitsma, Wiersma, Hofstra, De Boer, Botke,
Weima, B. Molenaar, Van der Meulen, IJtsma en
Terpstra.
22. Voorstel der Commissie voor de Strafver
ordeningen tot wijziging der Algemeene Politiever
ordening wat betreft het bekladden en beplakken van
den openbaren weg en andere eigendommen, enz
(bijlage no. 7).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Turksma; Mijnheer de Voorzitter. Ik ben
blij dat Burgemeester en Wethouders gekomen zijn met
een voorstel, 0111 op deze wijze een eind te maken aan
het ontsieren van de stad. Ik heb er bij de begrooting
al op gewezen, dat ik in verschillende perioden van het
jaar mij geërgerd heb aan de opschriften, die op de
straten werden gemaakt, opschriften, die daar langen
tijd verblijven en die voor een weldenkend mensch toch
soms zeer stootend zijn. Ik meende dat, waar hier aan