102 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933. de Commissie twee opschriften genoemd, waarvan ik mij niet kan indenken, dat één van de hier aanwezige leden van den Raad daar iets voor kan voelen en op grond daarvan De heer Van der MeulenDat gaat dus wèl over den inhoud De heer Van der Schoot: Er zijn twee voorbeelden genoemd van opschriften, die opruiend zijn De heer Van der Meulen: Dus daarbij ging het toch over den inhoud. De heer Van der SchootDat ging tegen die op ruiende gezegden. Zou één van de heeren dat willen bestendigen? Zou U dat willen verdedigen? Ik heb ge- zegt dat het vrij moet blijven de eene of andere can- didaat naar voren te brengen en dat kan ik wel ver dedigen. Mevrouw Van Dijk stemt hier tegen op grond, dat naar haar meening de verordening niet zal zijn na te komen. Zeker, nü is het verbod niet na te komen, maar door de aanvulling van de verordening wordt de moge lijkheid geschapen om de menschen, die zich niet ontzien om het eigendom van LI en anderen te besmeuren en te beplakken, te vervolgen en daarom meen ik dat deze verordening moet worden aangenomen. De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Toen deze zaak ter sprake kwam in het college, had ik geen andere opvatting, dan dat dit een uitvloeisel was van de behandeling van die kwestie bij de begroo ting. Toen is meen ik door den Voorzitter van deze vergadering gezegd, dat, als men daartoe den wensch te kennen gaf, er niets tegen zou zijn om ook de be strating te gebruiken om opschriften op de straten aan te brengen, als dat dan maar gebeurde op een wijze, die door den beugel kon. Ik wil wel zeggen dat ik de op vatting had, toen deze verordening ter sprake kwam, dat het de bedoeling was vergunning te geven voor het beschilderen van de straat en dat het college daarbij eenig toezicht wenschte te hebben op de wijze, waarop dat zou gebeuren. Nu hier echter sprake is van het keuren van die op schriften en dat er censuur zal worden uitgeoefend op den inhoud, wordt de zaak anders. Ik ben het met den heer Vromen eens dat, als het toezicht zich zou bepalen tot de wijze waarop het zal gebeuren, daar veel voor valt te zeggen, omdat het mij ook voorkomt dat wij ten opzichte daarvan wel op eenige orde en netheid mogen letten. Zooals het wel gebeurd is, is daar wel wat tegen te zeggen en het is dus wel van belang, dat ten aanzien daarvan enkele regelen worden gesteld. Ook door andere sprekers is dat naar voren gebracht, o. a. door de heeren IJtsma, Van der Meulen en Vromen. Maar de Voorzitter heeft de zaak zoopas een klein beetje anders voorgesteld en als dat de bedoeling is, n.l. dat van de zijde van het Gemeentebestuur toezicht zal worden uitgeoefend op wat door anderen als verkie zingspropaganda op de straat zal worden aangebracht, dan geloof ik wel, dat wij ons daarmee een gevaarlijken kant uit begeven en dan heb ik daar wèl bezwaar tegen. Als dan ook nader blijkt dat dat de opvatting is, dan wil ik mij mijn stem voorbehouden. Ik geloof dat dit te ver gaat en dat dit niet behoort tot de taak van het Gemeentebestuur. Tot nog toe hebben wij ons niet be moeid met de reclame, die werd aangebracht op de straten en nu heb ik wèl gemeend dat niet ieder kan worden toegelaten om de straten te bevuilen: ik ben er een voorstander van dat ten opzichte daarvan eenige regelen worden gesteld, maar censuur acht ik niet gewenscht. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik zou even iets willen vragen. Er wordt hier telkens gesproken over censuur en nu weet ik niet of het juist is, maar ik geloof dat het recht van censuur alleen aan den Bur gemeester is en dat dit recht bij geen enkele verorde ning aan het college van Burgemeester en Wethouders kan worden opgedragen. Zou ik daar niet een antwoord op kunnen krijgen De Voorzitter: Ik wil ook nog een enkel woord zeg gen, speciaal over de kwestie van de censuur. Deze is van den kant van Burgemeester en Wethouders in de Strafcommissie niet in het geding gebracht, maar men vreest van andere zijde er is o. a. door den heer Vromen op gewezen en zoo is die zaak bij anderen meer en meer uitgedijd dat Burgemeester en Wet houders censuur zullen krijgen over wat er op de straat zal mogen worden geschilderd. Men schijnt dat uit mijn woorden ook eenigszins te hebben gehaald, omdat ik heb gezegd: op het oogenblik is dat nog niet het geval maar de mogelijkheid bestaat dat dit in de toekomst wèl het geval zal worden Ik ben echter overtuigd dat, als dat oogenblik is aangebroken, de heer Vromen zich óók zal verklaren voor die censuur, die ik bedoel De heer Vromen ontkent dit. De Voorzitter: Ja, mijnheer Vromen, LI weet mis schien niet precies wat ik bedoel, maar ik geloof dat de menschen, die gelijk denken als de heer Vromen, zich daar dan wel voor zullen verklaren en voor mijzelf ben ik er van overtuigd, dat dan wel degelijk die censuur door de partij, waartoe de heer Vromen behoort, zal worden goedgekeurd. De heer Vromen sprak zelfs van de mogelijkheid van politieke terreur, maar dit is toch een verordening van den Raad en als de Raad meent, dat Burgemeester en Wethouders politieke terreur gaan uitoefenen, dan trekt men hier toch met elkaar deze verordening in en dan is de zaak afgeloopen. De heer Vromen heeft gezegd dat het college, dat na ons komt, misbruik zou kunnen maken van de verordening, maar de Raad kan toch op het oogenblik, dat het college de verordening misbruikt, deze verordening weer intrekken. Of is die nooit weer in te trekken? Welnu, wat wil men dan? Men ver trouwt toch blijkbaar de zaak niet; men vertrouwt het niet dat Burgemeester en Wethouders de macht hier gegeven wordt om ten aanzien van bepaalde opschriften te zeggen: die willen we niet op straat hebben. Bij poli tieke terreur zouden wij echter alleen hier maar op schriften hebben in dezen geest: als de meerderheid van het college rechts is, dan geen opschriften van links en als de meerderheid links is, dan geen opschriften van rechts. Dat noem ik politieke terreur, maar voor zoover ik weet, is daar op het oogenblik geen kwestie van en mocht daar in de toekomst kwestie van zijn bij een college, dat na ons komt, dat dan in dat opzicht misbruik zou maken van de verordening, dan trekt de Raad eenvoudig de verordening in. Dan zegt de Raad het college heeft destijds die macht gekregen, maar naar ons oordeel, dus naar het oordeel van de meerderheid van den Raad, wordt die macht thans misbruikt voor politieke terreur en daarom trekken wij de verordening in. Ik zie dus in deze verordening geen bezwaar, ook niet in andere opzichten; ik begeer geen politieke terreur. M. i. wordt hier ook te veel de nadruk op gelegd dat er in verkiezingstijd op de straten wordt geschilderd, maar na dien tijd en voor dien tijd komen er ook op schriften op de straten, op schuttingen, enz. voor, die met de verkiezingen niets te maken hebben. Als men op de straat geschilderd ziet,,Leve de revolutie'' en meer van die opschriften en als men thans nog het met menie geschilderde ,,Vara-front" aantreft, hoewel het al een heele tijd geleden is, dat het is aangebracht, dan weet ik niet, wat dat ten slotte met de verkiezingen heeft te maken. Men heeft hier met een zaak te doen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933. 103 ;die veel uitgebreider is dan hier op het oogenblik naar oren is gekomen. De zaak is nu deze, dat wij er tot de verkiezingen geen bezwaar tegen hebben dat er wordt gekalkt en geplakt, maar daarna moet dan ook niet meer alles .vorden volgeklad en ik meen, als men sommige straten ziet. dat men daar dan ook wel ernstig bezwaar tegen moet hebben. Ik zou dus zeggen: probeer het eerst maar eens met deze verordening. Ik kan mij eerlijk niet begrijpen, wat men er tegen heeft. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog één opmerking willen maken en dat is deze, dat niet dit college en de wijze, waarop het deze verordening in de Strafcommissie heeft naar voren gebracht, bij mij de jvrees heeft doen ontstaan voor censuur, maar dat de laanhangers van partijen, waarvan hier vertegenwoor digers in dit college zitting hebben, mij door hun uitleg van de verordening bang hebben gemaakt voor censuur. De Voorzitter zegt: als er misbruik van de verordening wordt gemaakt, doordat een college politieke terreur gaat uitoefenen, dan is het nog vroeg genoeg om de verordening in te trekken. Maar dan kan die veror dening niet meer worden ingetrokken, omdat die terreur dan direct of indirect steunt op een meerderheid. Het is rnij hier te doen om een bescherming van de geestelijke vrijheid van de minderheden, die zich vrij moeten kun nen uitleven. Als men ziet, wat men zich in Duitschland moet getroosten, waar een wettige revolutie, heelemaal langs de lijnen van de Grondwet en de organieke wet ten. leidt tot een politieke dictatuur; waar er vanuit het college zelf stemmen zijn opgegaan, die zich niet kunnen losmaken van een beoordeeling van den schriftelijken inhoud van de afbeeldingen, die zullen worden aange bracht en waar ook de verdedigers van deze voorstellen zich daarvan niet kunnen losmaken, durf ik niet voor deze verordening te stemmen. Dat ligt niet aan ons; wij waren daar in de Strafcommissie minder bang voor, maar de wijze, waarop de voorstellen hier zijn verde digd door de warme voorstanders daarvan, heeft ons kopschuw gemaakt. De VoorzitterIk begrijp de redeneering van den heer Vromen niet. Ik zeg alleen dit: laten wij aannemen, dat de verordening zoo wordt aangenomen als zij hier ligt en dat straks blijkt, dat zij niet wordt toegepast, zooals de meerderheid van den Raad meent dat de ver ordening toegepast moet worden, dan zal er toch altijd een meerderheid zijn om de verordening in te trekken. Meent daarentegen de meerderheid van den Raad dat de verordening wèl goed wordt toegepast, dan handelt het college in den geest van die meerderheid. De beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der verordening. Art. 46 (eerste artikel van Artikel I van het Ont werp) wordt met 15 tegen 12 stemmen verworpen. Voor stemmen de heeren Wiersma, Hofstra, De Boer, Balk, Buiel, Westra, Hettinga, Turksma, Stobbe, Van der Schoot, Ritmeester en Feitsma. Tegen stemmen: de heeren Botke, Weima, Vromen, B. Molenaar, Van der Meulen, Oosterhoff, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren IJtsma, Terpstra. Hoogland, M. Molenaar, Van Kollem, Muller, Hooiring en Koopal. De Voorzitter: Nu art. 46 is verworpen, kan het col lege of de Commissie voor de Strafverordeningen de andere artikelen wel intrekken. De heer Wiersma: Hoe is de uitslag van de stemming, mag ik dat nog even weten De Voorzitter: Art. 46 is met 15 tegen 12 stemmen verworpen. Ik wil de andere artikelen nog wel in stem ming brengen, maar ik geloof dat niemand daar op ge steld zal zijn. De overige artikelen der ontwerp-verordening wor den hierna ingetrokken. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga dering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 22