70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933.
mende eischen van het verkeer en zoo noodig veran
deringen en meestal verbeteringen aan te brengen.
Nu doet zich ten opzichte van den toestand bij den
Westersingel een eenigszins nieuwe situatie voor door
de omstandigheid, vermeld in den Raadsbrief, dat de
brugwachterswoning tegenover de Verlaatsbrug vrij
komt. Indien nu aanstonds het voorstel wordt aan
genomen, dat hier is gedaan, n.l. om het pand in de
Prins Hendrikstraat te verkoopen, dan zou de daar
wonende brugwachter dit huis als woning kunnen
krijgen, maar ook de Directeur van Gemeentewerken
heeft reeds in zijn rapport opgemerkt, dat het ook
mogelijk zou zijn deze brugwachterswoning daar weg
te breken en ik geloof dat dit idee, dat terloops door
den Directeur is geopperd, als het werd uitgevoerd,
een buitengewone verbetering zou beteekenen voor het
zeer drukke verkeer daar ter plaatse, waarom ik meen
dat dit denkbeeld inderdaad ernstige overweging ver
dient, Het is toch een feit, dat het verkeer, komende
van den Harlingerstraatweg, door de autoriteiten wordt
geleid langs de Pier Panderstraat, over den Wester
singel en via de brug langs de Willemskade en dat er
na den thans zoo breeden verkeersweg van den Wester
singel een vernauwing is of een trechter in de bocht
bij het brugwachtershuis. Als daar groote auto's moeten
passeeren staat dat huis daar in die haaksche bocht
buitengewoon in den weg. Ik geloof dan ook dat wij
dien verkeersweg daar buitengewoon zouden ver
beteren, door af te zien van verkoop van het huis in
de Prins Hendrikstraat en dit pand als brugwachters-
woning intact te laten en het huis bij de Verlaatsbrug
af te breken. Dan toch zou de bocht in den weg daar
van zoodanigen vorm en aard kunnen worden gemaakt,
dat het verkeer over de Verlaatsbrug, die uit den aard
der zaak al niet breed is eigenlijk moet die te smal
genoemd worden voor het verkeer practisch veel
verbetering zou ondergaan, omdat men dan, in plaats
van direct rechts of links af te moeten slaan om van
de brug af te komen of er op te gaan, een iets ruimer
bocht zou kunnen nemen.
Het is niet mijn bedoeling om in dezen direct een
voorstel te doen, want het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, dat nü wordt gedaan, laat nog altijd
den weg open om ook in de toekomst zoo te handelen.
De Directeur van Gemeentewerken schrijft ook dat, als
in de toekomst het kanalenplan in vervulling gaat. dan
toch dat huis zal moeten worden afgebroken, maar
het zal nog wel twee of drie weken duren, voor het
zoo ver is; dat zal nog wel eenigen tijd aanhouden.
Nu is het waar dat die mogelijkheid nog bestaat en
dat die blijft bestaan, maar ik stel mij voor dat, wan
neer het pand in de Prins Hendrikstraat eenmaal is
verkocht en de uit dat pand komende brugwachter hier
eenmaal zit, er dan een zekere moeilijkheid is geschapen
om voor hem een andere woning te zoeken. Thans is
de kans schoon en daarom wil ik dit idee naar voren
brengen. Mijn bedoeling is dus of het niet, in verband
met het verkeer en andere gevolgen, die de afbraak
van deze woning kan hebben, beter is om dit huis af
te breken.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan
mij voor een groot deel met het denkbeeld van den
heer Van Kollem wel vereenigen, maar ik heb daarvoor
nóg een motief, dat de heer Van Kollem niet heeft
genoemd en dat is dit: is straks het brugwachtershuis
bij de Verlaatsbrug wel een geschikte huisvesting voor
den brugwachter van de Prins Hendrikbrug en is die
woning niet op een veel te grooten afstand van die
brug gelegen Ik weet wel, er is bij de brug een dag
verblijf voor den brugwachter gebouwd, maar hij kan
daar toch niet altijd zijn, hij moet zijn maaltijden toch
in zijn woning gebruiken en ook 's nachts in zijn woning
kunnen zijn. Nu is het wel bekend dat de doorvaart
des nachts tegenwoordig van weinig beteekenis is, maar
wij hopen toch in de toekomst weer op een toename
van de scheepvaart en dan zal dus ook die doorvaart
bij nacht weer grooter worden. Nu lijkt het mij, wanneer
een brugwachter zoo ver van een brug woont, die hij
moet bedienen, niet geschikt; hij zal in dit geval niet
eens bij zijn eigen brug kunnen komen, wanneer de
Verlaatsbrug toevallig is afgedraaid, zoodat dus deze
woning voor hem al heel ongeschikt is. Behalve de
motieven, die de heer Van Kollem heeft genoemd, meen
ik dus dat dit ook een motief is, waarom het minder
geschikt is dat die brugwachter daarheen verhuist en
ik zou hem dan ook op de plaats willen laten waar hij is.
De heer Wiersma Mijnheer de Voorzitter. Deze
zaak is ook in onzen kring besproken en, om met den
laatsten spreker te beginnen, die aan mij vooraf ging.
ook in onzen kring zijn hiertegen eenige bezwaren ge
voeld. Wij meenen ook dat het ietwat een belemmering
van den dienst zal kunnen geven, wanneer de brug
wachter op zoo tamelijk verren afstand van de brug
verwijderd woont, voornamelijk ook met het oog op
verkeersongevallen, die er plaats kunnen hebben.
Ik kan wel zeer kort zijn, want ik kan mij aansluiten bij
de vorige sprekers, die hier het woord hebben gevoerd.
Ik ben het ook met den heer Van Kollem eens; ook naar
mijn meening is de woning, welke de brugwachter van
de Prins Hendrikbrug nu gaat betrekken, een belem
mering voor het verkeer. Wij mogen zeggen dat dit nu
nog niet zoo erg is, maar het is ook bekend, dat wij in
een tijd leven, waarin het groote verkeer eigenlijk nog
eiken dag toeneemt en het heeft zich ook aan die zijde
van de stad belangrijk uitgebreid. Ik heb mij daar zelf
ter plaatse kunnen overtuigen en ik ben tot de conclusie
gekomen, dat deze woning daar een sta-in-den-weg is
voor het groote verkeer. Dit klemt te meer, omdat, zoo
als de heer Van Kollem ook reeds heeft aangevoerd,
als wij tot deze verplaatsing overgaan, men wellicht dan
langeren tijd de zaak, zooals die is, zal bestendigen dan
men anders zou doen. Men heeft er ook op gewezen,
dat afbraak van deze woning bij het kanalenplan aan
de orde zal komen, maar ik ben het ook met den heer
Van Kollem eens. dat het nog wel 14 dagen of 3 weken
en ook nog wel langer zal duren voor die zaak in krui
ken en kannen is. Zoodat, zonder dat ik zeg dat ik mij
tegen deze zaak zal verzetten, ik toch wel iets voel voor
de bezwaren, die door de beide vorige sprekers naar
voren zijn gebracht.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Nu zich het feit voordoet, dat ook het scheep
vaartverkeer zich belangrijk heeft gewijzigd in dezen
zin, dat des nachts heel weinig schepen de bruggen pas
seeren, is het ook mogelijk ten opzichte van de gaar-
derswoningen een ander standpunt in te nemen. Ook
bij de besprekingen van het plan omtrent de Vrouwen-
poortsbrug is reeds gebleken, dat het niet per sé noodig
meer is, dat in de onmiddellijke nabijheid van de brug
een brugwachterswoning wordt gebouwd of dat de be
staande woning daar blijft en zoo'n geval doet zich op
het oogenblik ook hier voor. In 1929 deed zich het geval
voor, dat bij de Verlaatsbrug over het geheele jaar 110
schepen des nachts de brug hebben gepasseerd, in 1930
was dat aantal 98, in 1931 77 en in 1932 was het 56.
Over het geheele jaar hebben dus verleden jaar slechts
56 schepen des nachts de Verlaatsbrug gepasseerd.
Voor de Prins Hendrikbrug zijn die cijfers: in 1929 11,
in 1930 ook 11, in 1931 3 en in 1932 7. Zeer waar
schijnlijk zal dit wel een gevolg zijn van de motorvaart.
Vroeger, toen de zeilvaart overwegend was, lag het
voor de hand dat, wanneer een schipper een goeden
wind had, ook des nachts, hij de brug wenschte te pas
seeren, omdat hij dan van de gelegenheid gebruik moest
maken om met den wind in de zeilen weg te varen. De
zeilvaart is thans echter voor een zeer groot deel ver
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933.
71
dwenen en daarvoor is de motorvaart in de plaats ge
komen en dat is dus een motief, dat er des nachts niet
meer zooveel wordt gevaren. Het is ook niet te voor
zien, ofschoon het thans wel een buitengewone crisis
is, ook voor de schipperij, dat deze zich volledig zal
herstellen, omdat zeer veel goederen, die vroeger uit
sluitend te water, thans langs den weg per as worden
vervoerd. Eiken dag wordt het aantal vrachtauto's be
langrijk vermeerderd, de auto's worden steeds grooter
en het vervoer op die wijze neemt enorm toe. Dat is tot
schade voor de schipperij en het lijkt er niet op, dat dit
zich later weer zal herstellen.
Daarom hebben Burgemeester en Wethouders ge
meend. nu zich het geval voordoet, dat bij de Verlaats
brug een van de gaarders weggaat en diens woning dus
beschikbaar komt, omdat daar niet weer een vaste
gaarder er bij te werk wordt gesteld, dat nu ook de
woning bij de Prins Hendrikbrug wel voor andere doel
einden kan worden beschikbaar gesteld of eventueel
kan worden verkocht. Dat is de grondgedachte van het
heele voorstel, waar de menschen, die er bij betrok
ken zijn, zelf volkomen erkennen, dat er des nachts zoo
goed als geen vaart meer plaats heeft en ook de afstand
van de Verlaatsbrug naar de Prins Hendrikbrug niet
van dien aard is, dat deze oplossing niet mogelijk is.
Bovendien moet niet uit het oog worden verloren,
dat er nog twee personen voor de bediening van de
brug blijven, n.l. een gaarder en een hulpgaarder. Het
komt er dan ook niet al te veel op aan waar de brug
wachter woont, nu bij iedere brug een behoorlijk wacht
huisje is, waar de menschen behoorlijk kunnen verblij
ven. De gaarder heeft een bepaald aantal uren dienst
en wordt dan vervangen door een ander, zoodat hij zijn
geheelen diensttijd bij de brug kan blijven en gebruik
kan maken van het wachthuisje. Het is dus niet per sé
noodig dat zijn woning bij de brug blijft.
Nu is gebleken, wat de woning van de Prins Hen
drikbrug zelf betreft, dat, als deze op het oogenblik op
dezelfde wijze zou worden verhuurd of in denzelfden
toestand zou worden gebruikt, als dat op het oogenblik
gebeurt men weet dat het pand als woning voor den
brugwachter wordt benut en dat er tevens een gedeelte
van verhuurd wordt -, er dan belangrijke onkosten
zouden moeten worden gemaakt. Het huis is even oud
als de Prins Hendrikbrug, die al van 1871 is. Dat is dus
al een heele ruk. Verder is mij gebleken, beter gezegd
is mij medegedeeld, dat het niet al te best is gebouwd;
er kleven belangrijke gebreken aan
De heer Muller: Ik zou maar niet te veel zeggen
De heer De Boer (wethouder): Het huis heeft na
tuurlijk een prachtige stand, maar de toestand is zoo
danig, dat er absoluut een 1000.— in zou moeten
worden gestoken. Burgemeester en Wethouders hebben
nu overwogen: gaat het nu wel aan, waar thans geble
ken is dat de woning voor den dienst, waarvoor zij oor
spronkelijk is bestemd, niet meer noodig is, om daar nu
nog belangrijke kosten aan te besteden? Is het dan niet
beter, nu op een andere plaats daar dicht in de nabij
heid de betrokken brugwachter terecht kan, dat deze
gaat verhuizen naar die andere woning en om dit pand,
dat ook om andere reden een groote waarde heeft, op
het oogenblik in veiling te brengen
Nu heeft de heer Van Kollem er op gewezen, dat hij
het eigenlijk beter zou vinden dat de andere woning,
die staat bij de Verlaatsbrug en die vrij zou komen,
werd afgebroken om op die wijze het verkeer te dienen.
Nu staat die zaak zoo, bij die brug heeft men al veel
opstoppingen, omdat de brug telkens moet worden af
gedraaid en verder is de toestand zoo, dat de brug on
geveer haaks ligt op den Westersingel en dat alleen
daarom al het verkeer een beetje traag over de brug
moet gaan. Gevaar voor het verkeer is daar echter niet.
Het ligt voor de hand, als men de bocht wat grooter of
ruimer gaat maken, dan is dat beter, maar het is mij
niet gebleken dat met den toestand, zooals die daar op
het oogenblik is, het verkeer daar belangrijk stagneert.
Om die reden hebben Burgemeester en Wethouders
niet gemeend dat die voorziening moet worden getrof
fen, zooals de heer Van Kollem voorstelt. Natuurlijk
zou de toestand daardoor wel beter worden, maar Bur
gemeester en Wethouders gelooven niet, dat die woning
daar dadelijk weggenomen moet worden en dat het zoo
dringt om de gelegenheid voor het verkeer daar thans
reeds beter te maken. Alhoewel dus door Burgemeester
en Wethouders niet wordt ontkend dat dit uit een ver-
keersoogpunt toch wel beter zou zijn, meenen zij toch
niet, dat er al zooveel aanleiding toe is om daar direct
toe over te gaan.
De heer Wiersma heeft ongeveer hetzelfde gezegd
en ook de heer Oosterhoff heeft hetzelfde denkbeeld
geopperd als de heer Wiersma; zij meenen dat de af
stand van de woning tot de Prins Hendrikbrug wel wat
heel groot is. Maar ik geloof toch, als wij de zaak aldus
bezien, dat er altijd twee menschen bij een brug dienst
doen en dat, als een gaarder dienst heeft bij de brug.
hij steeds een onderdak kan vinden in het wachthuisje,
dat het er niet veel op aan komt, waar zijn woning
staat.
Om al die redenen is het college van meening, dat
deze woning op den hoek van de Prins Hendrikstraat
en de Willemskade wel van de hand kan worden ge
daan en dat er op een heel goede manier in kan worden
voorzien om een andere woning te verschaffen aan den
gaarder van de Prins Hendrikbrug.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
verhuring van de zathe en landen nabij den Poppeweg
aan Jong ma.
Dit voorstel is opgenomen in de notulen der verga
dering van 21 Februari 1933.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil wel
j beginnen met de Vergadering dank te brengen, dat dit
voorstel den vorigen keer is aangehouden. Ik heb nu de
zaak ter plaatse nog eens opgenomen en die gelegen
heid is ook door meer Raadsleden waargenomen. Nu
I kunnen wij er in ieder geval beter over oordeelen. Met
de inlichtingen, die ik nam over den toestand, toen ik
ter plaatse kwam, kwam onwillekeurig Bottema ook ter
sprake. Ik kende hem als huurder van die plaats uit
vroegere relatie en ik wist, dat hij dat land reeds lang
gebruikt had, maar ik heb nu tot mijn leedwezen ver
nomen, dat gebleken is dat de menschen, die daar den
goeden tijd hebben meegemaakt, ook op te hooge pach
ten zaten en dat zij de burgerij niet konden betalen en
ten slotte met schuld van de plaats af zijn gegaan, ter
wijl het huis totaal was uitgesloerd Zoo heeft Jurna den
boel daar gevonden, zelfs de graswudsen lagen nog
over het land. Onder die omstandigheden kan men
wel opmerkingen ten opzichte van de perfectie van
Jurna naar voren brengen, maar waar Jurna de zaak
zoo onbewoonbaar aantrof en waar zijn pacht te hoog
was, kan men hem niet euvel duiden, dat hij niet het
allermeeste aan het weiland gedaan heeft.
Verleden Vrijdag voor een week heeft de opvolger
van Jurna als pachter te Bozum mij nog meegedeeld, dat
hij Jurna den lof moest meegeven, dat deze die boer
derij en het land heel goed verlaten had. Dat wijst dus
op de deugdelijkheid van Jurna als pachter en dat wij
hem als zoodanig wel kunnen houden. Dat er door hem