72 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933.
niet alles aan gedaan is, moeten wij dan ook meer wijten
aan ons zelf. De Crisispachtkamer toch heeft de uit
spraak gedaan, dat zij de pacht 70 te hoog vond.
Dat teekent natuurlijk den toestand en dat zal zeker
ook in verband staan met den toestand van het ontred
derde huis, waarvoor Jurna de kleine reparaties en de
eventueele arbeidsonkosten bij groote reparaties zelf
moest betalen. Ik weet wel dat dit niet is gebeurd, maar
er is werkelijk ook veel te veel van hem gevergd. Buiten
de woning was ook de molen ontredderd, waarvan hij
ook het onderhoud had en waarmee hij plus zijn eigen
kleine dertig pondemaat ook nog een twintig pondemaat
ander land moest bemalen zonder eenige vergoeding.
Dus de positie van Jurna was, als men ook de meest
gunstige exploitatie rekent, zoo slecht, dat ik wel de
verzekering durf geven dat, als de algemeene positie
van de arbeiders bij de gemeente zoo was, morgen alles
stilstond. In dat opzicht kan men wel den splinter in eens
andermans oog zien, maar het wil mij voorkomen, dat
wij zelf onbewust, afgaande op den prijs, die ons inder
tijd door den deskundige genoemd is, als wij thans
rechtvaardig zijn en met de moeilijkheden van Jurna
willen rekening houden, den balk in ons oog hebben.
Het gaat met de taxatie zoo, de pacht was daar
80.en als de huur dan later 50.— wordt, is dat
al een aardige terugtreding. Maar feit is, zooals ik
straks al heb gezegd, dat de Crisispachtkamer heeft
aangenomen, dat met alle onderhoudskosten er bij de
huur veel te hoog was en mij dunkt ook dat dit wel
gebleken is.
Het faillissement van Jurna is een gevolg van een
familieschuld van 13.000.—, maar die boeren, die een
familieschuld hebben, zijn er bij honderden en zijn er
bij honderden geweest en het zou treurig wezen, wan
neer dat een maatstaf zou wezen om een pachter af te
zetten.
Het wil mij voorkomen, dat het onze plicht is, dat wij
daarmee ook eenigszins bevorderen het algemeen wel
zijn en dat de rechtvaardigheid vraagt om. nu deze man
een goede borgstelling heeft en nu hij de helft minder
pacht kan betalen, hem met zijn gezin in de gelegenheid
te stellen om deze plaats weer in te huren. Men kan dat
dan desnoods voor 1 jaar doen.
Men heeft het gehad over Jurna en zijn werk, maar
dat hij de mest niet over het land heeft gebracht, is een
gevolg geweest van het faillissement; hij mocht toen de
mest niet over het land rijden. Wat hij dan verder in
gebreke is gebleven, is van zoo weinig beteekenis, dat
wij naar mijn meening in dezen crisistijd op het oogen-
blik nog wel eenigszins aan den nood der pachters ver
plicht zijn om hem nog eens de gelegenheid te geven
en hem dus te handhaven als pachter.
De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal er
mij ditmaal niet tegen verklaren om deze boerderij aan
Jongma te verhuren, omdat ik overtuigd kan zijn dat
Jongma een zeer goede landgebruiker zal zijn; maar de
manier, waarop deze zaak is getracteerd, is volgens mij
niet zoodanig, dat men eigenlijk kan zeggen dat ieder
in de gelegenheid is gekomen om de boerderij te huren.
Ik hoop dan ook dat Burgemeester en Wethouders in
het vervolg een dergelijke wijze van verhuren niet weer
zullen toepassen dat zij dus niet weer bij onderlinge
bespreking zullen trachten een boerderij aan den man
te brengen, maar dat zij het zullen doen met een zoo
danige wijze van verhuring, dat ook anderen in de
gelegenheid worden gesteld om als gegadigde te solli-
citeeren.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik kan
buitengewoon kort zijn, omdat ik mij volkomen kan
aansluiten bij hetgeen mijn geachte voorganger heeft
gezegd. Ook ik meen dat deze wijze van verhuring
geen navolging verdient.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil naar
aanleiding van deze zaak toch ook nog wel iets zeggen.
In de vorige vergadering is het college zoo goed ge
weest om mee te gaan met een voorstel om deze zaak
nog 3 weken uit te stellen en om dan in de volgende
vergadering nogmaals de zaak te kunnen bespreken. Ik
heb moeite gedaan om betreffende deze zaak een onder
zoek in te stellen en nu is het zoo, als ik de argumentatie
hoor van de deskundigen of hun verklaringen lees, dat
o. a. onze deskundige zegt, dat het hem, in overleg met
den heer Schuiling, wil voorkomen, dat uit een nieuwe
verhuring aan den tegenwoordigen huurder niets dan
last voortkomt en dat hij Burgemeester en Wethouders
toch wil waarschuwen dat, als men Jurna handhaaft,
dit niets anders dan last veroorzaakt. Ik wéét die reden
niet. Wel weet ik, dat Jurna \y2 of 2 jaar huurder is
van deze zathe, maar als ik de zaak beschouw in die
richting, dat door verschillende familieomstandigheden
Jurna in zoodanige omstandigheden is gekomen, dat het
voor hem ondoenlijk was om nog een zaak te drijven,
dan wil ik wijzen op het argument, dat hier de vorige
vergadering is genoemd, dat Jurna zelfs de mest. die
over het land behoorde, daar niet over heeft gebracht.
Het is echter zoo, dat als de staat van faillissement is
afgekondigd, de betrokkene niets meer doen mag en
zoo was het ook hier: de mest mócht door Jurna niet
meer over het land worden gebracht. Het wil mij dan
ook voorkomen dat, als men dergelijke opmerkingen
maakt, die ook eenigen grond moeten hebben. Als ik
verder de opmerkingen van den deskundige naga, dan
vind ik o. a. dit, als hij bespreekt de toekenning van
de zathe aan Jongma: verder zal de woning met schuur
fatsoenlijk bewoonbaar aan Jongma moeten worden
j opgeleverd. Ik vraag: hoe kan dat? Ik heb een onder
zoek ingesteld en ik ben tot de conclusie gekomen, dat
men niet een zoodanige huur kan stellen, waarbij het
mogelijk is, dat de huurder daar goed wordt onder
gebracht. De tegenwoordige huurder uit de klacht, dat
de zathe verschillende gebreken heeft en wij hebben
de overtuiging ook, dat de deskundige in dat opzicht
gelijk heeft, maar hoe kan men daar dan zoo'n toestand
bestendigen en tegelijk Jurna daarover aanvallen Ik
moet er toch op wijzen dat, wanneer de zaak op die
manier verhuurd wordt, die verhuring niet aan het doel
beantwoordt.
Dan nog dit. Als een verhuurster als dé gemeente
in het algemeen ging toepassen en ook verder in het
maatschappelijke leven in toepassing werd gebracht een
dergelijk systeem op grond van bezwarende omstandig
heden, die als gevolg van het doortrekken van de crisis
in een jaar in de financiën enz. kunnen ontstaan, hoe
veel landbouwers zouden er dan nog kunnen worden
gehandhaafd
Ik heb op het oogenblik geen begeerte en ik kan geen
vrijheid vinden, gezien de nijpende omstandigheden in
den landbouw en gezien de omstandigheden in ons land.
om dezen huurder, die nu pas twee jaar huurder is,
van zijn plaats te zetten en dus voor het voorstel van
Burgemeester en Wethouders te stemmen. Ik geef toe,
als men alleen kijkt naar de financiën van de gemeente,
dat het op het oogenblik niet mogelijk is dat men dezen
huurder handhaaft, maar men moet zich ook even in
denken in den toestand van Jurna, men moet denken
aan het feit dat hij zijn best zal doen om de zaak in
orde te brengen en aan de omstandigheden, waarin hij
op het oogenblik verkeert. Als elke verhuurder en elke
hypotheekhouder gelijk recht zou laten gelden, zooals
hier wordt voorgesteld, hoeveel landbouwers zouden
dan nog huurder blijven Daarom kan ik niet met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan,
maar zou ik graag willen, dat Burgemeester en Wet
houders nog 1 jaar aan de huur wilden toevoegen, opdat
men lean zien, wat Jurna dit jaar doet, met hulp van
de verhuurster, dat is de gemeente. Als deze zich hier
achter stelt en eenige verbetering in den toestand
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1933.
73
brengt, geloof ik dat het met verhuring van die zathe
aan Jurna nog wel te wagen is.
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders hebben
gemeend dit voorstel aan den Raad te moeten doen,
nadat op grond van de Faillissementswet de verdere
huur met Jurna was ontbonden, die nu 2 jaar of bijna
2 jaar huurder is geweest; in Maart is hij huurder van
het land geworden en in Mei wordt het 2 jaar dat hij
huurder van de woning is geworden.
De heer Hettinga heeft gezegd dat de woning zoo
slecht was, maar Jurna is daar toch voor gewaarschuwd
en bovendien heeft de gemeente nog 438.— aan de
woning ten koste gelegd, waarin Jurna niets mede
betaald heeft.
Burgemeester en Wethouders meenden nu met het
voorstel te moeten komen om deze boerderij aan Jongma
te verhuren; ik kom straks wel op de kwestie, hoe wij
aan Jongma zijn gekomen.
Jurna heeft verder, zooals men zegt en ik wil dat
hier ook wel in het openbaar zeggen de boerderij
tegen een te hooge pacht gehuurd. Dat is waar, maar
de Crisispachtcommissie heeft hem daar ook reductie op
gegeven. Oorspronkelijk mag die pacht dus te hoog zijn
geweest, maar daar staat naast, dat hem daarop reductie
is gegeven. Tegenover het argument van het geheel
ontredderde huis kan dus worden gesteld, dat de ge
meente daaraan een som van 438..heeft besteed
en tegenover het motief, dat hij te hoog heeft gepacht,
staat dat die pacht is gereduceerd. Ik kan niet inzien,
dat als gevolg daarvan de toestand zoo moest worden,
dat het thans den indruk geeft, dat door Jurna het land
niet is behandeld zooals het behandeld had moeten
worden en dat is voornamelijk de reden, waarom Bur
gemeester en Wethouders meenen niet verder met hem
in zee te moeten gaan.
Men kan daarvoor nu wel allerlei oorzaken zoeken,
maar ten slotte geloof ik dat de voornaamste oorzaak
is, dat Jurna naast het boerenbedrijf er nog een bedrijf
bij ging uitoefenen. Laten wij maar aannemen dat hij
van goeden wille is, maar hij kan geen hulp nemen en
hij heeft èn door het melktappen èn door de boerderij
een combinatie gekregen, waarvan vrijwel de geheele
last op zijn schouders rustte. Hij heeft alleen eenige
hulp van de inwonende kinders, maar die moet eigenlijk
ook nog eerst pas langzamerhand komen, zoodat het
werk, dat hij daar zou moeten doen, voor hem té veel
is. Het gevolg voor de gemeente is, dat door Jurna de
melktapperij behartigd wordt, maar dat vermoedelijk de
landerijen niet best behandeld zullen worden.
Oorspronkelijk was de toestand zoo, dat Jurna bij
mij is geweest met het verzoek, of hij niet alléén in het
huis kon blijven wonen, zoodat hij geen belang meer
stelde in het land. Op het oogenblik is de heer Boksum
borg voor hem, maar nu is de toestand zoo, dat er geen
vee van Jurna op de boerderij is, maar vee van Boksum
en dat wij dus op deze wijze langs een omweg het land
met de stallen verhuren aan Boksum, wat toch niet de
bedoeling kan zijn.
Waar Jurna zelf erkent, dat hij in zoodanige finan-
cieele omstandigheden verkeert, dat hij eigenlijk een
dergelijke boerderij niet kan financieren, al mag dan
ook het kapitaal, dat voor een dergelijk plaatsje noodig
is, zeer klein zijn, en waar het ook bekend is, dat door
anderen zijn inboedel voor hem is teruggekocht, zoodat
dus noch het vee uit den stal, noch de inboedel in de
woning practisch van hem is daar komt het toch op
neer achten Burgemeester en Wethouders het niet
verantwoord, gezien ook het feit, dat het land er bij
dezen pachter niet beter op wordt, omdat hij zijn werk
kracht anders gaat besteden, n.l. als melktapper, om
thans nog verder met; hem in zee te gaan, vooral, nu
hij tegen mij heeft gezegd, dat het bij hem niet zoozeer
om het land gaat, maar wél om de woning, omdat hij
de melktapperij verder wil opvoeren en ten slotte wil
trachten daarin zijn geheele bestaan te vinden.
Nu de kwestie hoe Burgemeester en Wethouders aan
Jongma zijn gekomen. Toen op grond van de Faillisse
mentswet aan Jurna de pacht was opgezegd, hebben wij
den deskundige verzocht een huurder te zoeken. Wij
hebben dat gedaan, omdat wij meenden dat dit beter
was, gezien de ervaring, die wij den vorigen keer hebben
gehad met de publieke verhuring. Het was op grond
van die ervaring, dat wij het beter vonden om rond te
zien naar een geschikten huurder en ik voor mij kan
daar niet zoo n groot kwaad in zien. Wij moeten de
gemeente hier in haar kwaliteit als verhuurster niet als
gemeente beschouwen, maar als een particuliere ver
huurster; het zal ook met particuliere verhuurders, die
gemerkt hebben dat het een vorigen keer met een
publieke verhuring niet goed is uitgevallen, wel eens
gebeuren dat zij eenvoudig omzien, of er ook een andere
goede huurder is.
Het is nu verder heel logisch, dat Jongma als huurder
voor den dag is gekomen, omdat zijn ouders en voor
ouders al gedurende een 60 of 70 jaren steeds huurders
van de gemeente zijn, tot groote tevredenheid van de
gemeente en terwijl die menschen altijd op tijd de huur
betaald hebben. Nu doet zich het geval voor dat de
vader van Jongma een groot stuk land kwijt raakt door
den aanleg van het sportpark. Ik kan mij begrijpen dat
hij het niet prettig vindt dat hij al dat land kwijt raakt
en hij heeft dan ook al eens tegen onze deskundige,
den heer Reitsma, gezegd; wil je eens om ons denken,
als er weer wat is Nu weet ik wel, dat de zoon
Jongma deze boerderij huurt, maar ik geloof toch dat
zijn vader daar ook niet geheel buiten staat en in elk
geval is deze verhuring in overleg met hem gebeurd.
Wij zijn dus op een makkelijke manier aan den huurder
Jongma gekomen en ik vind dat niet verkeerd. Waar
zijn vader nu een groot stuk land kwijt raakt door den
aanleg van het sportpark, was hij wel een van de men
schen, die er het eerst voor in aanmerking komen om
er weer wat bij te krijgen.
De beraadslagingen worden gesloten.
De heer Hoogland is intusschen ter vergadering
gekomen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 24 tegen 3 stemmen aangenomen,
j Voor stemmen: de heeren Westra, IJtsma, Terpstra,
I Hoogland. Turksma, M. Molenaar, Van Kollem, Muller,
I Stobbe, Van der Schoot, Ritmeester. Hooiring, Koopal.
I Feitsma, De Boer, Botke, Balk, Weima, Vromen. B.
i Molenaar, Buiel, Van der Meulen, Oosterhoff en me-
vrouw Van DijkSmit.
Tegen stemmen: de heeren Hettinga, Wiersma en
Hofstra.
16. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
verbetering van het gedeelte van den Noordersingel
tusschen den Harlingersingel en de Singelstraat, tot
overneming van twee strooken grond aan den singelenz.
Dit voorstel luidt als volgt
Op de begrooting voor het loopende jaar is onder
volgnummer 864 een bedrag van 28.600.uitge
trokken voor de verbetering van den Noordersingel
tusschen den Harlingersingel en de Singelstraat, een
werk dat, gelijk wij in onzen brief tot aanbieding der
ontwerp-begrootingen deden uitkomen, wegens den
slechten toestand van dit weggedeelte niet langer mocht
worden uitgesteld. Wij hebben dan ook zoo spoedig
mogelijk een plan voor deze wegverbetering laten op
maken, hetwelk wij thans aan U overleggen. Zooals
U daaruit kan blijken, zal de rijweg tusschen Harlin
gersingel en Stienserstraat en langs het terrein van het