36 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933.
Inspecteurs 5.80 bij 5.80 M., de jassenkamer van de
agenten 3.50 bij 5.80 M. zijn, allemaal groot en mooi,
maar of het grootsch is dat betwijfel ik. In elk geval,
men behoeft maar even na te denken, dan komt men
tot deze conclusie, dat de groote vertrekken overdreven
groot zijn en dat dit op den duur geweldige kosten mee
zal brengen, al zou het alleen zijn ten opzichte van de
verwarming. Wanneer ik daarbij in aanmerking neem,
dat de verdieping op den beganen grond 4.40 hoog is,
dan, mijnheer de Voorzitter, wil ik, ofschoon ik voor
dit voorstel gevoel, toch zeggen dat men hier over
bodige en overdreven ruimte krijgt, die tengevolge zal
hebben, dat straks bijzonder groote kosten zullen moeten
worden gemaakt.
Wat de kwestie betreft van de Deinumer Suupmarkt
of de Nieuwestad, mijnheer de Voorzitter, dit wordt
besproken in antwoord 9. Daar wordt met groote stel
ligheid, maar zonder bewijzen, gezegd en beweerd dat
de zoogenaamde inrijdeuren, die daar zullen worden
aangebracht, aan het mooie geheel absoluut geen af
breuk zullen doen. Dat is echter zeer subjectief en ik
kan mij voorstellen dat een ander er geheel anders over
denkt. Waar ik overtuigd ben, mijnheer de Voorzitter,
dat het stadsbeeld door de inrijdeuren werkelijk zal
worden ontsierd, zou ik deze vraag willen stellen, omdat
het mij niet uit de stukken is gebleken is de bekende
Schoonheidscommissie, die hier in Leeuwarden bestaat,
ook over dit punt gevraagd? Heeft ook de Schoon
heidscommissie haar gevoelen laten werken en daarvan
mededeeling gedaan? Het zal misschien wel het geval
zijn, maar in de stukken wordt daaromtrent niets ge
vonden.
In antwoord 10, mijnheer de Voorzitter, wordt ge
sproken over deskundigen, deskundigen, zoo staat er
geschreven door Burgemeester en Wethouders, die
over deze locale zaken hun oordeel hebben ten beste
gegeven. Ook ik meen, dat, gegeven de tegenwoordige
situatie, gegeven het stadium, waarin de zaak op het
oogenblik verkeert, de brandweer en de andere plannen
niet van elkaar zijn te scheiden. Toch zou ik het zeer
op prijs stellen, als wij omtrent de deskundigen, hun
kwaliteiten en ideeën, die misschien zullen voorkomen
in een rapport, iets naders en iets meer mochten hooren.
Zóó is het goed bedoeld, maar het zal zeer weinig effect
sorteeren.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb de vorige maal ge
sproken over het overleg en ik wil dus niet in herha
lingen vervallen van hetgeen ik toen gezegd heb, maar
alleen dit mededeelen, dat het mij ten zeerste heeft ver
blijd, hetgeen de Burgemeester ik moet niet spreken
van Burgemeester en Wethouders als hoofd van de
politie en ook als hoofd van de brandweer ons heeft
medegedeeld en dit vind ik de mooiste gedachte in de
gansche Memorie van Antwoord. Dit geeft mij gereede
aanleiding de hoop, die ik vroeger heb uitgesproken,
te zien verwezenlijken en wanneer het tot dusverre niet
is gekomen tot een volle en volledige overeenstemming
en wanneer die niet verkregen wordt, dan zal het niet
liggen aan het hoofd van de brandweer.
In hetzelfde verband valt het mij bijzonder gemak
kelijk te spreken over de 25.000.—, die is toegezegd
geworden door de Onderlinge Brandwaarborgmaat
schappij. Ofschoon de Brandwaarborgmaatschappij
nadrukkelijk en bij herhaling de klemtoon heeft gelegd
op een eventueel overleg dat zal moeten plaats hebben,
geloof ik toch dat het Bestuur van de Brandwaarborg-
maatschappij wel zoo hoog staat, dat, wanneer men ziet
dat het streven van het hoofd van de brandweer is een
betere brandweer te krijgen, voor zoover het eenigszins
mogelijk is, men wel gereede aanleiding zal vinden om
de 25.000. niettegenstaande het onvolledige over
leg, toe te staan. Wanneer dit geschiedt, dan hebben
wij iets heel schoons en heel moois bereikt.
Mijnheer de Voorzitter, in een oud boek wordt ge
sproken
De heer Turksma: Van ons?
De heer Terpstra: In een oud boek, misschien dat het
ook bij U bekend is, mijnheer Turksma, wordt gespro
ken van de stok samenbinding en liefelijkheid. Ik heb
alle hoop dat dit idee werkelijkheid zal worden en ik
ben overtuigd dat het hoofd van de brandweer nu, na
alles wat is voorgevallen, wel zijn best zal doen om een
verbeterde brandweer te verkrijgen in vrede en eens
gezindheid, want zonder die zaken zal men zijn doel
niet bereiken.
Mijnheer de Voorzitter, in antwoord 14, in verband
met de Nota van U, wordt gesproken over 3 beroeps-
brandweeren. Nu is het wel een kleinigheid, maar vol
gens inlichtingen die ik heb verkregen, zijn er op het
oogenblik Uw berekening is gebaseerd naar aanlei
ding van 3 beroepsbrandweren alleen beroeps
brandweren in Amsterdam en Groningen. Ik ben dus
zeer nieuwsgierig naar de derde. Dit is voor mij alleen
een kleine aanleiding om te zeggen, wat ik op het hart
heb. Mijnheer de Voorzitter, U wenscht geen beroeps
brandweer en geen politiebrandweer, maar toch, wan
neer ik de zaak goed bekijk, dan krijg ik zoo ongeveer
den indruk, dat het streven van U, hoe goed het ook
bedoeld zal zijn, kan uitloopen op een politiebrandweer.
U wenscht dat niet; dat woord hebben wij te aanvaar
den zooals het er staat, maar ik geloof dat het resultaat
daarheen zal voeren. Wanneer ik Uw Nota goed be
kijk, dan beredeneert U op goede gronden dat van de
100 branden, die er hier plaats hebben. 80 alleen door
de politiebrandweer zullen kunnen worden gebluscht
en dat slechts in 20 gevallen de zoogenaamde vrijwillige
brandweer, in welken vorm dan ook, zal worden op
geroepen, Mijnheer de Voorzitter, als dit juist is, volgt
dan daaruit niet dat de vrijwillige brandweer het gevoel
krijgt: wij zijn toch eigenlijk overtollige wezens ten op
zichte van deze zaak en daarom, mijnheer de Voorzitter,
ik wil niet twisten over een naam, want Shakespeare
heeft duidelijk gezegd wat is een naam maar ik wijs
alleen op de eventueele gevolgen, waarvoor ik vrees
achtig ben. Wanneer deze vrees eens werkelijkheid zal
worden, zal dan niet het gevolg zijn ik weet wel dat
ik een zeer teer punt te Uwen opzichte aanroer dat
het aantal politieagenten moet worden uitgebreid? Ik
zou daarop graag een antwoord hebben, dat mij kan
bevredigen.
Mijnheer de Voorzitter, er wordt ook herhaaldelijk
in de stukken gesproken over de vraag, wie de leiding
zal hebben, de politie of de brandweer. Het verblijdt
mij al weer, dat U, om aan de moeilijkheden te ont
komen, in navolging van wat de Commissaris van
Politie heeft gezegd, de mogelijkheid van een derden
weg openstelt. Die derde weg lijkt mij, ofschoon ik niet
precies weet wat daaronder valt, denkende aan het
spreekwoord: alle goede dingen bestaan uit drieën, zeer
verkieslijk in de gegeven omstandigheden. Ik gevoel
het zoo U vergeve mij dat ik het hier zeg dat.
wanneer het voorstel werkelijkheid wordt, de politie
agenten een grootere verantwoordelijkheid zullen krij
gen. Dat gaat ons niet aan. Zeker, dat is juist, maar
niettegenstaande het ons niet aangaat, mag men deze
vraag wel eens onder de oogen zien en mag men zelfs
ook het hoofd van de politie wel eens even daarop
wijzen. Dit is een gelegenheid om ons raadsleden
duidelijk te maken, wat de gevolgen van deze reorgani
satie zullen zijn. Mijnheer de Voorzitter over de kosten
van de brandweer wordt ook herhaaldelijk gesproken.
Ik wil eerlijk erkennen, dat ik mij daarover geen oordeel
kan vormen; ik ben op dit terrein te weinig bekend en
bovendien heb ik tot dusverre geen voldoende gegevens
kunnen krijgen. Ook uit de cijfers, die het hoofd van
de brandweer ons heeft verschaft, is m. i. geen juist
cordeel te vormen, omdat ten eerste de wijze waarop
de cijfers en de totale bedragen zijn gevonden niet
overal dezelfde is en ten tweede omdat de omstandig
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933.
37
heden in de verschillende plaatsen zooveel verschillen.
Ons streven is echter bij alle verschil van gevoelen, te
krijgen een zoo goed mogelijke brandweer en op dit
punt kunnen wij elkaar ontmoeten. Ook moet het streven
zijn, daarvan zijn wij allen overtuigd, dat de grootst
mogelijke volmaaktheid, voorzooverre die is te ver
krijgen, moet worden verkregen binnen de kleinst
mogelijke proporties en, alweer met het oog op den tijd,
zóó, dat het het minste geld kost, maar dat het vol
doende moet zijn.
Mijnheer de Voorzitter, ik ben genaderd tot punt 18.
Wanneer men het antwoord hierop onder de oogen ziet
ik moet eerlijk bekennen: het zal wel aan mij liggen
dan heb ik op mijn aanteekeningen staan, dat het
mij absoluut niet duidelijk is.
In vorige antwoorden wordt gesproken, niet eenmaal,
maar herhaaldelijk, over de kwestie wie de leiding zal
hebben. Hier wordt gesproken over een bestuur van de
brandweer en wel over dat bestuur in verband met de
leiding. Elders heet het dat de leiding berust bij de
politie. Hoe zit dat nu, mijnheer de Voorzitter? Het
zou mij aangenaam zijn, indien U mij ook deze zaak iets
duidelijker maakt dan tot dusverre.
Dan wordt in antwoord 21 en ik wil het graag be
schouwen in verband met het antwoord in punt 8 ver
meld toegegeven, dat, wat betreft de secretarie, een
moderne kantoorinrichting zoo staat het er in
het gerestaureerde gebouw niet kan worden verkregen.
Wanneer dit juist is, mijnheer de Voorzitter, geldt deze
zelfde opmerking ook niet voor de gebouwen, die nu
op het oogenblik ons aller aandacht bezig houden,
Nieuwestad nos. 49 en 47 Ook daar wordt niet ver
kregen een nieuw gebouw, maar zal men zich tevreden
moeten stellen met een gerestaureerd gebouw. Geldt
deze kwaal, die ten opzichte van deze zaak in antwoord
21 wordt aangehaald ook niet voor de Nieuwestad nos.
49 en 47 In het antwoord wordt erkend dat, wat
vroeger het hoofddoel was, thans door de aanneming
van het voorstel nog niet wordt verkregen. Wij zullen
dus ik hoop dat de Raad daarvoor bespaard mag
blijven wanneer de economische omstandigheden
zich ten gunste wijzigen, straks andermaal diep in de
zak moeten tasten.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog wijzen op een
eigenaardig iets in de Memorie van Antwoord, wanneer
er wordt gesproken over de woning van den Commis
saris van Politie. Wanneer ik de historie laat spreken,
zooals de heer Molenaar heeft gedaan, dan is mij op
gevallen dat in de stukken van 1921, 1923 en 1925
wordt gezegd dat het absoluut noodzakelijk is dat de
Commissaris van Politie moet wonen bij het politie
bureau. Dat staat in de stukken en wel met den klem
toon op moeten. Van deze gedachte wordt ook nu
afgeweken en ik zou alleen willen vragen: wat is daar
van de reden
In antwoord 25 wordt gesproken over de financiën.
Ik heb het voorstel, zooals het er nu ligt, eens nagegaan
en ben tot de conclusie gekomen dat onze begrooting
voor volgende jaren, wanneer deze leening wordt ge
sloten tegen 4 of 4x/i %- 40 jaren lang, zal worden
belast met een bedrag aan rente en aflossing van meer
dan 14.000.— en wat de tien-jaarlijksche leening
betreft, alleen die leening zal de begrooting bezwaren
gedurende dien bepaalden tijd met ruim 1900.— per
jaar.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou, nu ik het toch over
de kosten heb en omdat het mij niet voldoende duidelijk
is - de Directeur van Gemeentewerken is met heel
veel cijfers voor den dag gekomen, cijfers die door
Burgemeester en Wethouders zijn overgenomen, na
tuurlijk na nauwkeurig onderzoek willen vragen
zijn onder de kosten betreffende het gebouw Nieuwe
stad no. 49 ook begrepen die voor centrale verwarming
en voor het aanleggen van een lift
De Voorzitter: Natuurlijk
De heer Terpstra: Ik hoor zeggen natuurlijk en ik
geloof dat het gezegd wordt door iemand, die het weten
kan; ik meen dat het de Voorzitter is. Dan zal ik er
dus niet verder op ingaan, omdat het mij nu voldoende
duidelijk is.
Mijnheer de Voorzitter, ten slotte wil ik nog even
spreken over de betaling, want dat maakt op mij een
zeer eigenaardigen indruk. Burgemeester en Wethou
ders hebben gezegd wij zullen Nieuwestad no. 49
schatten op 55.000.en de andere gebouwen op
30.000. Nu is het altijd regel in handelszaken dat
men, wanneer men aanvaardt, betaalt
De heer Van Kollem: Tegenwoordig niet meer.
De heer Terpstra: Dus in de moderne tijd niet meer;
dan wil ik in dit geval een beetje ouderwetsch blijven.
Niet alle conservatisme is uit den booze; gezond con
servatisme moet blijven bestaan en ik hoop dat de heer
Van Kollem in deze aan mijn zijde zal zijn.
Mijnheer de Voorzitter, het maakt op mij een zeer
eigenaardigen indruk dat, wanneer men een pand aan
vaardt dat getaxeerd is op 30.000. men dan
35.000.— op het kleedje legt. Dat heeft op mij den
indruk gemaakt dat de schatting van deze perceelen nu
niet met den meesten ernst heeft plaats gehad. Ik had
graag gewild, ofschoon het een kleinigheid is, maar ik
zeg het nog eens weer, dat men, wanneer men het pand
aanvaardt, betaalt. Dit geldt voor beide deelen en daar
mee stemt het voorgestelde niet overeen.
Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, de financiën re-
geeren de geheele boel. Gedeputeerde Staten hebben in
1925 op grond van de financiën de zaak geketst.
De heer Muller: Neen.
De heer Terpstra: Zeker, mijnheer Muller. Dan moet
U de stukken maar eens lezen. Daar staat uitdrukkelijk,
dat Gedeputeerde Staten op grond van de financiën
bezwaar maken.
De heer Muller: Dat is niet geketst
De heer Terpstra: Dat is duidelijk genoeg. Daarom
zou ik de opmerking willen maken en de vrees uiten,
dat ik geloof, dat, wanneer wij niet een zeer verstandige
politiek voeren te dezer zake. Gedeputeerde Staten, die
in deze ernstige en belangrijke zaak moeten worden ge
kend, wel eens bezwaren zouden kunnen maken. Per
soonlijk hoop ik het niet, als die eene voorwaarde, een
voorwaarde die voor mij zóó is, dat zonder het toestaan
van die voorwaarde ik niet met het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders kan meegaan, wordt inge
willigd. Ik kom hierop aanstonds terug, ik weet nog
niet ik zeg het eenvoudig wat het beste is. Ik zou
U willen voorstellen, waar het een voorwaarde is,
waarvan alleen de Raad kennis mag hebben, een oogen
blik een besloten vergadering te houden. Wanneer li
mij daartoe de gelegenheid wilt geven, dan kan ik mijn
gedachten omtrent deze zaak vrij uiten.
Op verzoek van den heer Terpstra doet de Voor
zitter de deuren sluiten. Na heropening wordt de open
bare vergadering te 6.30 uur namiddags geschorst.
Te 8.15 uur namiddags wordt de vergadering voort
gezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des middags,
behalve de heer M. Molenaar.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter, ik wil be
ginnen te zeggen, dat ik van middag de speech van mijn
partijgenoot, den heer B. Molenaar, met genoegen heb