40 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933. Ik kan mij heel goed indenken, dat hij als oud raadslid, die jaren lang deze zaak heeft meegemaakt, zegt: ik kan met deze plannen niet meegaan, omdat ik liefst het ge- heele vraagstuk in deze omgeving opgelost zie, een op lossing, waarvan, als ik goed geluisterd heb, toen door den verdediger van Burgemeester en Wethouders is gezegd, dat die oplossing de mogelijkheid bood dat men misschien wel voor een eeuw van die zaak af zou zijn. Als nieuw raadslid staat men anders tegenover deze zaak als de heer Molenaar: wij moeten aanvaarden wat ons wordt voorgelegd. Uit de berekening, die men nu heeft gemaakt, blijkt, dat de oplossing, die toen is gegeven, idealer lijkt dan zij nu zou blijken te zijn. Wanneer ik nu zie dat de ruimte, de meest noodzakelijke ruimte, die becijferd wordt noodig te zijn voor een politiebureau en een brandweergarage, minstens 1000 M2. moet zijn en dat het geheele complex na verbreeding van de St. Jacobs- straat en na aankoop van het Kadastergebouw 1075 M2. is, dan ben ik het er mee eens, dat men, hoe goed ook bedoeld, de zaak te smal heeft opgezet en is het ten slotte misschien gelukkig geweest dat toen dit ideale plan niet kon worden uitgevoerd, al ben ik er van over tuigd dat hetgeen wij nu gaan doen, slechts een deel van de moeilijkheden van het probleem oplost. Ik ben er daarom voor, omdat m. i. deze oplossing de moge lijkheid biedt dat in de toekomst laten wij allen hopen in de naaste toekomst -hoogstens in een iets verwij derde toekomst de oplossing van het stadhuisvraagstuk als zoodanig niet geschaad, maar gebaat word. Wan neer wij vasthouden aan de idee in deze omgeving moet gebouwd worden een politiebureau, een brand weerkazerne. beiden naar de eischen des tijds inge richt, en een secretarie, ook naar de eischen des tijds ingericht, die bovendien expansie-mogelijkheid biedt voor den arbeid van den Raad in den vorm van meer ruimte voor studie en een leeskamer, verder een trouw kamer, enz., dan vrees ik, dat een ander noodzakelijk ding, dat mij na aan het hart ligt, in het gedrang zal komen. Dan zal blijken dat er in het nieuwe stadhuis geen ruimte zal zijn voor een archief en een bibliotheek. Daarom geloof ik dat wij ons los moeten maken van de idee dat het politiebureau moet komen op het Hofplein, ook al zouden wij het Kadaster- gebouw kunnen krijgen. Ik ben er niet zoo erg spijtig om, want misschien zouden, wat de koopprijs hiervan betreft, nog andere dissonanten gehoord zijn dan over den koopprijs van de panden aan de Nieuwestad. Wan neer wij de secretarie voorloopig uitbreiden en dit wer kelijk beschouwen als een noodmaatregel, die niet af doende zal zijn, waar absoluut aan vast zit dat de Di recteur der Gemeentewerken nu reeds als het ware een opdracht krijgt van Burgemeester en Wethouders om plannen te ontwerpen tot wijziging van den geheelen toestand, waarin ook de voorziening in het archief en de bibliotheek en de verbreeding van de St. Jacobsstraat zijn opgenomen, dan geloof ik. dat wij, door niet alles op deze plek te willen onderbrengen, deze zaak gediend hebben. Dit is mijn groote overweging om voor deze plannen te stemmen, afgezien van de bezwaren die er aan vastzitten. Ik wil over deze plannen nog iets zeg gen. De voorstellen die ons voorgelegd zijn, zijn van dien aard, dat Burgemeester en Wethouders daarmee volkomen hun gang kunnen gaan en wanneer zij aan genomen worden, den Raad voor de verdere uitvoering niet meer noodig hebben. Toch betreur ik dit in één opzicht en wel in dit opzicht, dat ik het op prijs zou stellen wanneer de Raad de gelegenheid kreeg de detail plannen nog eens onder oogen te zien. Ik zie aan den Voorzitter dat dit ook de bedoeling is en dus behoef ik er verder niet over te spreken. Natuurlijk, formeel is het niet meer noodig, wanneer de bedragen van den aankoop en den verbouw zijn gevoteerd, dan kunnen Burgemeester en Wethouders hun gang gaan. Wanneer het de bedoeling is de zaak nog eens in den Raad te brengen met de detailplannen, dan juich ik dat toe en dan behoef ik er nu niet verder over te spreken. Ook kan de Commissie van Openbare Werken dan haar oog er nog over laten gaan en kun nen Burgemeester en Wethouders en de Raad worden ingelicht omtrent de doelmatigheid van de wijze waarop men deze zaak wil oplossen, ook speciaal wat betreft de brandweerkazerne. Uit het oogpunt van welstand zijn door sommige leden bezwaren gemaakt en het zal misschien wel prettig zijn, dat de Raad invloed kan uit oefenen op de plannen. Dan heb ik niet veel meer over de plannen te zeggen. Slechts één punt wil ik nog in bespreking brengen, al doe ik dit met een zekeren schroom, een schroom die niet geheel zonder reden is, omdat ik mij daarbij begeef op een gebied dat niet des Raads is. Ik wil even atten- deeren op punt 18 van het Sectieverslag en de Memorie van Antwoord, waarin staat ..Naar ons oordeel is het voldoende, indien het bestuur van de brandweer, dat de verantwoordelijk heid heeft voor het onderhoud en de wijze van op berging van het materieel, het uitrukken daarvan en de leiding bij het blusschen van den brand, opge dragen wordt aan een drietal personen, met zoo noo dig een paar plaatsvervangers." Zonder te willen treden in de deskundige details van een goed ingerichte brandweer, zonder vooruit te loo- pen op een mogelijke nadere beslissing, die afgewacht dient te worden, wie de leiding van de brandweer zal hebben, zou ik het college van Burgemeester en Wet houders en speciaal den Voorzitter den wenk willen geven: zoolang het college van Brandmeesters noodig is, maak het dan niet noodeloos al te klein, want ik vrees dat een klein college groote bezwaren heeft, mis schien ook uit een oogpunt van historiciteit. Noode- looze verkleining zal bezwaren medebrengen, die heel gemakkelijk te omzeilen zijn. Uit een oogpunt van tech niek is het misschien ook beter het college van Brand meesters iets grooter te maken dan 3. Ik dank U wel. De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter, van de drie vraagstukken die hier aan de orde zijn, de huisvesting van de politie, de reorganisatie van de brandweer en de huisvesting van de secretarie, wordt het politie- en het brandweervraagstuk voor lange jaren in zijn geheel tot een definitieve oplossing gebracht, maar het derde vraagstuk, de huisvesting van dc secretarie, wordt slechts voorloopig opgelost. Burge meester en Wethouders erkennen dit volmondig in punt 22 van de Memorie van Antwoord, waar zij zeggen ,,Eene afdoende en duurzame oplossing van deze zaak, daaronder de vertrekken ten dienste van den Raad en zijn leden begrepen, kan, wij erkennen het volkomen, slechts in den bouw van een nieuwen stad huisvleugel gelegen zijn." Nu heeft de heer Molenaar er uitvoerig op gewezen, dat het voorstel ten eenenmale in strijd is met de vroegere plannen, waarin juist de verbetering van het stadhuis zeer op den voorgrond stond, welke verbete ring juist met kracht van argumenten werd betoogd. Met den heer Molenaar en de andere leden van den Raad, die daarover aan het woord zijn geweest, betreur ik het dat de toestand van de secretarie ook nu niet tot een definitieve oplossing wordt gebracht. Hiermede is niet gezegd dat ik even afwijzend als de heer Molenaar tegenover het hierliggende voorstel sta; integendeel, ik geloof ook dat deze oplossing van het politie- en het brandweervraagstuk een gelukkige is waar ik mijn stem wel aan geven kan, maar ik blijf bedenkingen opperen tegen het plan voor de secretarie-oplossing. Ik blijf mij afvragen of het politiebureau wel een geschikte plaats voor de secretarie is en ik kan dit te meer doen, omdat Burgemeester en Wethouders zelf erkennen dat een nieuw archief- en bibliotheekgebouw gewenscht is en Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933. 41 Burgemeester en Wethouders zelf aankondigen een al gemeen plan voor de bebouwing van het Gouverneurs plein c.q. het Hofplein. Nu vraag ik mij af is het niet beter niet incidenteel deze voorloopige verbetering van de secretarie te treffen en verder te gaan dan de heer Vromen zoo pas ging, om niet het gevaar te loopen dat deze 24.000. die aan de verbouwing van het politie bureau zullen worden besteed, weggegooid geld zal zijn? Een voorloopige verbouwing zal straks een hinderpaal kunnen zijn voor de verdere plannen. De geschiedenis heeft geleerd hoe moeilijk het is verandering te brengen in den toestand van het stad huis. Ik vraag mij af of het niet beter is deze voor- loopige uitbreiding van de secretarie te passen in het algemeene plan, dat Burgemeester en Wethouders zelf in de Memorie van Antwoord aankondigen. Dan kan het misschien blijken dat juist het tegenwoordige politiebureau beter geschikt zal zijn voor andere doel einden en dat het nieuwe gebouw, dat zal komen, beter geschikt zal zijn voor kantoorlocalen van de secretarie. Ik zou in overweging willen geven punt d uit het voor stel van B. en W. te lichten en dit punt d op te nemen in het algemeene plan van verbetering dat Burgemeester en Wethouders zelf hebben aangekondigd. Ik meen dit met vrijmoedigheid te kunnen doen, omdat bij dit punt niet zoo n buitengewone haast is en wij allen tijd hebben deze zaken rustig te overzien. Er is totaal geen haast bij. Mocht blijken dat het politiebureau wel beter ge schikt is voor het doel, waar Burgemeester en Wet houders het nu voor willen bestemmen, dan kan dat nog altijd gebeuren, maar dan loopen wij niet de kans dat het geld besteed is aan een doel, dat achteraf bleek verkeerd te zijn. Mevrouw Van Dijk^Smit: Mijnheer de Voorzitter, van het begin af dat deze plannen in den Raad behan deld zijn geworden, was ik tegen den aankoop van het pand op de Nieuwestad en het spijt mij wel, maar, na alles wat ik in de sectievergadering en in deze verga dering gehoord heb, blijf ik vasthouden aan mijn mee ning en zal ik tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. Ik wil dit met een enkel woord motiveeren en het is wel om deze reden, omdat ik meen dat de gemeente Leeuwarden niet gebaat is met de uit voering van de plannen, zooals die hier overgelegd zijn en dan sta ik aan de zijde van den heer B. Molenaar. Het wil er bij mij niet in dat, wat in 1923 en 1925 goed was en dienst zou kunnen doen voor een eeuw, dat het nu, enkele jaren later, niet meer een bruikbaar pand zou kunnen zijn. Daarom zal ik, mijnheer de Voorzitter, mee kunnen gaan met hetgeen de heer Molenaar heeft ge zegd, met het plan om in de omgeving van het Gou verneursplein te stichten de secretarie, het politiebureau en de brandweergarage. Het huis op de Nieuwestad heeft in mijne oogen vele bezwaren. Een van deze bezwaren is dat de omgeving bestaat uit straten met weinig toegang. Ik geloof dat, wanneer mettertijd het pand klaar zal zijn, men toch het idee zal hebben dat men niet verkregen heeft wat men verwacht had. De verbouwing zal waarschijnlijk meer kosten dan men thans raamt. Het is als met een particuliere zaak; gaat men een oud gebouw verbouwen, dan haalt het eene het andere uit, men meent goedkoop uit te zijn en per slot van rekening moet zooveel ver bouwd worden, dat het nog een duur grapje wordt. Daarbij zie ik voor mijn oogen die groote vertrekken, hoog van afmeting, ruim van lengte en breedte, ver trekken, waar één persoon zitten moet, welke een op pervlakte hebben van 36 M2. Nu maak ik als huisvrouw eens een berekening wat zoo'n gebouw mettertijd kost aan onderhoud en wanneer ik dan alleen maar blijf bij het schilderwerk, dat van tijd tot tijd gebeuren moet, het behangwerk, het aanschaffen van nieuwe gordijnen en vloerkleeden, het schoonhouden en niet te vergeten de verwarming, dan ben ik, om het nu maar in gewone, dagelijksche taal te zeggen, bang, dat de gemeente met dit grapje een groote strop zal krijgen. Ik kan met den besten wil van de wereld hieraan mijn stem niet geven; ik wil dus tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer IJtsma: Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog een enkel woord zeggen. Ik wil niet in herhalingen treden van hetgeen hier al reeds gezegd is. Ik ben wel buitengewoon benieuwd naar het feit, welke toezegging het college van Burgemeester en Wethouders straks zal doen naar aanleiding van het voorstel, gezegd gewor den door den heer Van der Meulen. Ik geloof, en dat wilde ik nog zeggen na alles wat hier gezegd is, dat bij een goed deel van ons eigenlijk deze vrees voor zit, dat bij deze tijdelijke oplossing voor de secretarie, waar de een met meer. de ander met minder liefde vóór en mis schien een enkele tegen zal stemmen, althans ik heb deze vrees nu nog, dat daardoor en daarmee voor langen tijd van de baan zal zijn het plan van bebouwing hier, zoo als wij het allemaal graag wenschen, hetzij in eens, hetzij in gedeelten. Ik ben buitengewoon benieuwd of Burge meester en Wethouders straks te dien opzichte een toe zegging zullen doen en ik wil wel zeggen, dat, wanneer door den heer Van der Meulen een voorstel wordt ge maakt, ik grooten lust gevoel daar voor te stemmen, omdat wij allemaal zeer zeker wel gevoelen dat de aan vaarding, de voorbereiding en de overplaatsing van het politiebureau nog zoo lang duurt. Daardoor krijgt de toezegging, in punt 4 van de Memorie van Antwoord gedaan, meer waarde, omdat, voordat in het tegen woordige politiebureau getimmerd en gezaagd wordt, de zaak in zijn geheel nog eens onder de oogen kan worden gezien. Ik zou deze vraag willen stellen, naar aanleiding van de toezegging, die is gedaan. Zullen ons daaromtrent ook plannen bereiken? Ik zou graag het vertrouwen willen hebben dat met eenigen moed daaraan gewerkt wordt, ook hierom, omdat men heel licht geneigd is te zeggen, in dezen tijd van weinig geld, voorzichtig aan Daar staat echter ook iets anders tegenover; ik bedoel dat men juist in dezen tijd bijzonder groot belang heeft bij de uitvoering van groote werken, die men anders niet zou doen en die nu voordeelig gefinancierd kunnen worden, omdat een aantal menschen anders toch tewerkgesteld moet worden, of zonder dat zij er iets voor doen, geld zullen krijgen, ik bedoel in den vorm van steun. Ik bedoel alleen maar met deze argumenten te gebruiken, dat wij van hier zullen gaan met de ge dachte: aan deze geheele oplossing wordt met de noo- dige ernst en met moed en spoed gewerkt. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter, ik zou gaarne een enkel woord willen zeggen en wel dit, dat ook ik niet bepaald vol enthousiasme ben voor deze plannen, maar het toch als noodzakelijk gevoel dat er verandering moet komen. Ik geloof dat de leden van den Raad over het algemeen het er over eens zijn, dat, na kennisname van den toestand hier, tot hen doorge drongen is, dat deze zaak verandering eischt. Er is wel tegenstrijdigheid te bemerken in de houding van de zijde van Burgemeester en Wethouders van vroeger en nu. Ik was toen nog niet in den Raad en wensch derhalve rekening te houden met den momen- teelen toestand. Ik heb in de sectievergadering opge merkt, dat de oplossing, zooals de heer Molenaar die voorstelt aan het Hofplein, eigenlijk niet goed is te vinden. Alleen na passen en meten toch, kunnen de be trekkelijke diensten daar ondergebracht worden. Nu komt bij mij de vraag op, nu wij panden kunnen krijgen die groote ruimten bieden, of die ruimte ons niet te stade zal komen, wanneer wij nagaan dat de stad zich waarschijnlijk nog zal uitbreiden wij wachten intusschen op den 50.000sten inwoner en misschien op den duur een deel van een andere gemeente bij onze

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 14