18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933.
Voorts worden de Regeeringsvoorschriften, waar op
het oogenblik het Gemeentebestuur geheel naar hande
len moet, ten opzichte van allerlei voorzieningen, zooals
de brandstoffentoeslag, de huurtoeslag, de vergoeding
voor loonderving als gevolg van vorst, enz. zoo goed
mogelijk toegepast en wanneer er ten opzichte van deze
of gene regeling iets hapert, dan wordt bij herhaling
getracht daarin verbetering te brengen en het moet
gezegd worden, dat meer dan eens succes daarmee is
bereikt.
Wat de toeslag betreft op de kasuitkeeringen, waar
over den laatsen tijd veel te doen was, het is inderdaad
zoo, dat deze zaak langer onderweg is geweest dan ge
woonlijk het geval is. Op zich zelf behoeft dit niet altijd
een nadeel voor de menschen te zijn. Er kunnen zich
gevallen voordoen, waardoor het voor de betrokkenen
beter is een zaak even op zijn beloop te laten. Nu is ook
gebleken dat de tijd, die verloopen is ten aanzien van
deze kwestie, geen nadeel heeft te weeg gebracht voor
de betrokkenen. Wat dit betreft, mijnheer de Voorzitter,
al heeft het misschien ook iets langer geduurd, deze
zaak is terechtgekomen en er is reeds uitvoering aan
gegeven. Ik meende dat het van belang was deze korte
opsomming te moeten geven, om alle misverstand in
deze kwestie uit den weg te ruimen.
Ten aanzien van de commissie, als door den heer
IJtsma bedoeld, kan ik mededeelen, dat hier een der
gelijke commissie bestaat, die is samengesteld uit afge
vaardigden van de verschillende vakcentrales hier ter
plaatse en die voortdurend overleg pleegt met het col
lege. Alle grieven en klachten uit de werkverschaffing
worden in die commissie van overleg onderzocht en
behandeld.
Resumeerende, mijnheer de Voorzitter, zou ik willen
zeggen, wat men hier zoo al naar voren heeft gebracht
ten opzichte van de regelingen, die worden gevolgd,
toch kan heel weinig critiek op het Gemeentebestuur
worden uitgeoefend. Nu zijn wij heel gevoelig voor
wenken, die gegeven kunnen worden en daarvoor is
inderdaad die commissie ingesteld, om daardoor de
grieven en klachten zoo mogelijk uit de wereld te helpen.
Wat betreft de brandstoffenvoorziening, nu er een
voorstel van den heer Terpstra is ingekomen, lijkt het
mij beter de discussies daarover even af te wachten.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter, het betoog
van den heer De Boer gaat eigenlijk langs het voorstel.
Wij willen ook van onze zijde niet betwisten, dat hier
in Leeuwarden enkele werken gebeuren, die misschien
meerdere werkverruiming geven, maar daar staat tegen
over het feit. dat men dezer dagen in de bladen heeft
kunnen lezen, in een artikel over het Crisis-Comité, dat
de toestand hier ook niet rooskleurig is en dat het vrij- I
wel vast staat dat Leeuwarden op het oogenblik 1500
werkloozen heeft, wat op zich zelf niet zoo heel gunstig
is.
Het voorstel van den heer Terpstra bedoelt eigenlijk
hetzelfde, wat ook in den zomer wordt toegepast, n.l.
het verstrekken van goedkoope cokes. Ik kan niet in
zien dat daaraan onoverkomelijke bezwaren zijn ver
bonden. Ik zou eigenlijk zeggen, het is heel eenvoudig,
ten minste, wanneer er voorraad is, wat ik niet kan
beoordeelen. Ik zou zeggen, indien er voorraad is, dat,
gezien de tijdsomstandigheden, gezien ook hetgeen wij
dezer dagen hoorden van het Crisis-Comité, het voor
stel voor inwilliging vatbaar is.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp
het voorstel van den heer Terpstra niet goed. Ik wil
acte nemen van de bijzondere voorliefde, die de heer
Terpstra heeft voor de arbeiders, die in de misère
zitten.
De heer Terpstra: Dat moet U nu niet zeggen.
De heer Hooiring: Ik verlang van U, dat U mij aan
hoortik hoor U ook altijd met genoegen aan en ik
hoop, dat U mij zal laten uitspreken.
Het voorstel van den heer Terpstra, waarin een
limiet van inkomen wordt gesteld, schept allerlei onbil
lijkheden. Ik zal een voorbeeld noemen. Wanneer
iemand een inkomen heeft van 1250.— en 5 a 6 kin
deren en er is iemand die een inkomen van 1200.—
heeft en 1 of 2 kinderen, dan voelt men wel, dat deze
verstrekking in het eerste geval meer noodig is dan in
het tweede geval. De kwestie waarom het gaat -en
het is niet de eerste maal dat dit aan de orde komt
is dat het college van Burgemeester en Wethouders en
ook de Raad altijd en altijd weer genoodzaakt is zich
te houden aan de circulaires, die door den Minister
worden uitgevaardigd. Wanneer de heer Terpstra in
deze richting iets wil doen, dan moet hij de Regeering,
waarvan hij toch een partijgenoot is, opwekken, de
gemeentebesturen in de gelegenheid te stellen iets meer
te doen, dan de Regeering nu toelaat.
De heer Terpstra: Al lang mee bezig
De heer Hooiring: Ik geloof dat dit beter is, dan op
het oogenblik lange betoogen te voeren over de armoede
en de ellende, waarin de arbeiders verkeeren. Misschien
kan de heer Terpstra in die richting gunstiger werk
verrichten, juist omdat hij heel goed weet, dat het col
lege van Burgemeester en Wethouders wel meer zou
willen doen, maar met handen en voeten is gebonden
aan de voorschriften en circulaires, die door de Regee
ring, waarvan de heer Terpstra een voorstander is.
worden uitgevaardigd.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik hoorde
van de zijde van den heer IJtsma, dat er hier blijkbaar
een zeer goed overleg bestaat tusschen de verschillende
organisaties en het college van Burgemeester en Wet
houders. Ik verheug mij daarover. Het is trouwens
heelemaal niet iets buitengewoons, maar het is een
staaltje van heel gewoon plichtsbesef.
Ik wil er aan herinneren, dat naar ik meen enkele
maanden geleden van de zijde van den Christelijken
Besturenbond een adres is gezonden aan Burgemeester
en Wethouders ten opzichte van de verstrekking van
goedkoope brandstof, zulks met het oog op een even-
tueele strenge vorstperiode. Ik meen dat dit adres tijdig
is verzonden, waardoor Burgemeester en Wethouders
te dien opzichte zijn voorbereid om maatregelen te kun
nen nemen.
Mijnheer de Voorzitter, de voorlichting die van de
zijde van den heer De Boer is gegeven, hebben wij
onlangs in grooten stijl kunnen beluisteren in de rede
van den wethouder van Financiën. Deze heeft de zaak
heel duidelijk weergegeven en indien de heer De Boer
meent, dat het noodig is dit nog eens te herhalen in
verband met het geschil tusschen de O. S. P. en de
S. D. A. P., dan, mijnheer de Voorzitter, zullen wij ons
daar niet mee bemoeien. Dat moet men aan die zijde
maar uitmaken. In dien geest is door ons niet gesproken
en wij trekken ons in dit geval daarvan niets aan.
Mijnheer de Voorzitter, door den heer Terpstra is
er zeer terecht op gewezen en dat ben ik volkomen met
hem eens, dat, wanneer een herhaling van de strenge
vorstperiode intreedt, wij voor het feit zitten, dat die
menschen niets hebben, omdat veel te lang moet worden
gewacht op het praeadvies. Ik zou willen zeggen, dat
ik er persoonlijk zóó tegenover sta, dat, zelfs al her
haalt zich de strenge vorstperiode niet meer, het toch
geen weelde is wanneer aan die bepaalde categorie
goedkoope brandstof wordt verstrekt. Al zou het geen
strenge winter meer worden dit seizoen, men moet niet
vergeten dat deze menschen, niet alleen wanneer de
winter fel is, het tekort aan brandstof merken, maar
dat het tekort overal in wordt gevonden, in kleeding,
dekking, enz. Dit zijn factoren, die mij dwingen tot het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933.
19
standpunt, dat ik zoo juist naar voren heb gebracht.
De heer Terpstra heeft de zomerverstrekking van
brandstof ter sprake gebracht. Ik heb den indruk ge-
kregen, dat deze zomerverstrekking door allerlei maat- j
regelen de gemeente eenig geld kost. Indien het waar j
is, dat van de zijde van de gemeente er geld bijgelegd
moet worden, o. a. door arbeidsloon en materiaal, dan
zal dit van invloed zijn op mijn standpunt ten opzichte
van deze zaak.
De heer De Boer zegt wel: als er klachten zijn, dan
hooren wij die gaarne. Ik neem aan dat dit waar is.
Het is wel eigenaardig, maar ik hoor zeer veel klachten,
vooral den laatsten tijd. Ik heb er op gewezen, dat er
naar ik meen zeer tijdig een adres van den Christelijken
Besturenbond is ingekomen bij Burgemeester en Wet
houders. Ik weet niet wat er mee gebeurd is. Ik geef U
de verzekering, dat er vooral den laatsten tijd veel
klachten zijn. Ik ben persoonlijk bij leniging van nood
in een andere kwaliteit nog al eens werkzaam geweest
en daardoor ben ik overtuigd, dat in verschillende ge
zinnen den laatsten tijd de nood zeer hoog gestegen is.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil hiermee eindigen, dat,
waar de heer Hooiring begonnen is een schampere
opmerking te maken aan het adres van den heer
Terpstra en waarin hij zijn verwondering uitspreekt
over de bijzondere voorliefde voor de belangen van de
arbeidersklasse, waarvan de heer Terpstra blijk heeft
gegeven, ik er prijs op stel te verklaren dat, wanneer
het gaat over de behartiging van de belangen der
arbeiders, van de bonafide-arbeiders, wij bij de S. D.
A. P. in het minst niet ten achter staan. Wat wij daar
naast op particulier terrein doen, mag ook gezien
worden.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil hiermede eindigen en
beveel met alle warmte het voorstel, dat door den heer
Terpstra is gedaan, bij den Raad aan.
De heer IJtsma: Mijnheer de Voorzitter. Ik begin te
ervaren, dat er hier maar een heel klein tikje noodig is,
om de politieke sluizen open te zetten
De heer Terpstra: Dat zegt LI terecht
De heer IJtsma: Dat is allerminst mijn bedoeling ge
weest en ik hoop niet dat elke gelegenheid zoo wordt
uitgebuit, als dat op dit oogenblik het geval is. Mijn
bedoeling was geen andere, dan om te probeeren de
arbeiders vrij te maken van de grove misleiding, waar
onder zij gebracht worden tegenwoordig. Ik bedoel,
dat er een behoorlijk overleg is tusschen Burgemeester
en Wethouders aan de eene zijde en de aangewezen
organisaties aan de andere zijde en het doet niet aan
genaam aan, dat dit verdoezeld wordt in alle mogelijke
dingen. Daarom, mijnheer de Voorzitter, wandel ik
niet in raadselen. Men krijgt direct het gevoel, dat het
de bedoeling is om wavmée te brengen, wanneer iemand
een dergelijk voorstel doet en waarom kan men bij
voorbaat niet aannemen, dat wij gelooven dat het
alleen is om warmte te brengen. Ik bedoelde eigenlijk
te zeggen, dat hier twee verschillende zaken dooreen
worden gehaald. Men kan natuurlijk alles er bij halen,
woorden en zinsneden uit bepaalde adressen, maar het
gaat ten slotte allemaal om cokes. Ik zie het zoo, dat
er twee verschillende zaken zijn. Door den Christelijken
Besturenbond is tijdig een adres ingezonden om brand
stof. Er bestaat groote verwarring op dit gebied: eerst
is er een steunregeling geweest zonder brandstoffen-
toeslag. Toen is geadresseerd door de algemeéne orga
nisaties gezamenlijk aan de Regeering, waarvan een
afschrift werd gezonden aan de gemeenten, en met
succes. Eindelijk heeft de Minister eenigen toeslag
gegeven tot een bedrag van 1.—
De heer Van der Schoot: 1.50!
De heer IJtsma: Er is toen doorgeadresseerd en aan
den Minister gevraagd om tijdig de brandstoffenuit-
keering hooger te maken. Men heeft in de bladen
kunnen lezen, dat voor de armsten de gemeente een
toeslag van 0.50 er bij kan doen. Ik maak er geen
politieke noot van: het is een feit dat geconstateerd kan
worden, dat de Minister niet hooger wil gaan, maar
de gemeente zelf kan iets doen.
Nu was mijn bedoeling naar voren te brengen, dat
hier in de gemeente zekerheid bestaat, dat in overleg
met de organisaties deze zaak uitgebuit wordt ten voor-
deele van de arbeiders, zoo goed als het mogelijk is.
Als wij hooren dat er klachten zijn in de gemeente,
dan weten wij Raadsleden, tot wien wij ons hebben te
wenden en wanneer dan geen gehoor wordt gegeven
aan de klachten, die ons ter oore zijn gekomen, dan
mogen wij pas critiek uitoefenen. Wanneer in een
openbare vergadering door een Raadslid gezegd wordt:
ook mij bereiken vele klachten, dan beschuldigt dit
Raadslid zichzelf en dan ligt het ook aan hemzelf, omdat
hij het niet heeft gezegd op de plaats, waar het hoorde,
tenzij het wel is gezegd en er geen gehoor aan gegeven
is. Laten wij zorgen dat wij er uithalen, wat er uit te
halen is. De toestand is zoo, dat wij daarvoor mis
schien hard moeten vechten: er moet inderdaad voor
gevochten worden om iets van hooger hand los te
krijgen. Dat is de bedoeling en ik hoop dat de Raad
hieraan zal willen medewerken.
Nu iets over het voorstel van den heer Terpstra in
zake de brandstoffenvoorziening zelf. Men voelt
eigenlijk zelf wel. dat hier een kleine schuldbekentenis
bij moet. Het brandstoffenadres was al zeer vroegtijdig
verzonden en men had er aan kunnen denken dat er
ook die andere categorie was en men had dit voorstel
kunnen doen bij de begrooting en men had het ook
bij de zomeraanbieding kunnen doen. Men doet het nu
incidenteel aan de hand van de kohieren. Men meent
dat men het op deze wijze zal kunnen doen, op vertoon
van de aanslagbiljetten. Hoe doet men dan met de on
betaalde aanslagbiljetten Moeten ze zijn gekwiteerd
Er is een belangrijke categorie, die haar aanslag niet
heeft betaald en die zeer zeker voor de brandstoffen
voorziening in aanmerking komt. Ik vraag het er zoo
even tusschen door; het is maar een vraag, maar die
zich straks in de practijk zal voordoen. Hoe denkt men
te doen met de menschen, die hun biljetten niet hebben
voldaan
De heer Vromen: Daar is niet over gesproken.
De heer IJtsma: De verstrekking aan de hand van
de kohieren brengt dus moeilijkheden mee. Ik meen
dat de Raad op dit oogenblik het beste kan besluiten,
die cokes goedkoop te verkoopen. Ik wil er best voor
stemmen, als men maar eenige zekerheid heeft, dat de
cokes daar terecht komt, waar ik graag zie, dat ze
terecht komt.
Als er morgen in de krant staat, dat er brandstof
voor goedkoopen prijs te krijgen is, dan staan de men
schen. die voldoende geld hebben, binnen een kwartier
met hun karretje voor de Gasfabriek en de menschen,
die tot het laatst van de week moeten wachten op hun
uitkeering, zullen te laat zijn. Wanneer men zal wachten
op het praeadvies, dan wordt het nog wat later. Het
is een heel ouderwetsch standpunt om te zeggen, die
brandstof is noodig. als het wederom in dit jaar koud
wordt. Wij rekenen bij ons huis altijd zóó, als het winter
is, dan moet er gestookt worden, of het koud is of
niet koud. Laten wij eerst het praeadvies afwachten,
om daardoor te bereiken, dat de brandstof, die wij
hebben, daar terecht komt, waar wij ze het liefst zien
en waar ze het meest noodig is.
De Voorzitter: Ik geloof dat de mogelijkheid bestaat,
de discussies te bekorten. Ik begrijp dat de heer