Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933. Terpstra over zijn voorstel nog iets zal willen zeggen, speciaal om zijn voorstel te verdedigen, maar om de zaak kort te maken misschien kunnen de heeren Terpstra en Feitsma zich daarmee vereenigen heb ik mij de mogelijkheid gedacht een combinatie te krijgen van de twee voorstellen, van de idee van Burgemeester en Wethouders en die van den heer Terpstra. Ik blijf bezwaar maken tegen het voorstel van den heer Terpstra om de cokes beschikbaar te stellen aan de hand van de kohieren, omdat dit niet mogelijk is. De kwestie van de aanslagbiljetten heeft ook bezwaren. Wanneer men iemand vraagt: waar is je aanslagbiljet en hij zegt: ik heb er geen, dan is met geen mogelijkheid te consta- teeren, of de man waarheid spreekt, ja of niet. Het is natuurlijk ook een bezwaar, wat Burgemeester en Wethouders wel degelijk voelen, dat het voorstel eerst om praeadvies zou gaan, omdat het dan 3 weken uitgesteld wordt. Is het nu niet mogelijk, dat Burge meester en Wethouders het aldus wijzigen, dat dit college in Februari gedurende een week goedkoope cokes ter beschikking zal stellen van de inwoners 5 H.L. per gezin zoolang de voorraad strekt en dat zij zullen nagaan of het mogelijk is aan hen, die kunnen aantoonen, dat hun inkomen kleiner is dan 1200. bij de aanvrage den voorrang te geven. Dit is een combinatie van de twee voorstellen. Ik geef direct toe, als men een grens stelt van 1200.—, dan krijgt men de moeilijkheid, waarop de heer Hooiring heeft gewezen, dat iemand die 1250.inkomen heeft, er buiten zou vallen, maar het is misschien mogelijk, dat Burgemeester en Wethouders daar op de een of andere manier een weg op kunnen vinden en dat een soepele uitvoering aan het voorstel wordt gegeven. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen te zeggen, dat wij wel gelukkig zijn dat wij in ons midden een voorzitter hebben, die een dergelijke combinatie kan vinden. Wanneer ik dat zoo zeg, dan ligt daar in opgesloten, dat ik met het voorstel, als het zóó wordt uitgevoerd, als Uwe bedoelding is, accoord ga. Mijnheer de Voorzitter, ik wil gaarne gevolg geven aan Uw wensch om de discussies te bekorten, maar de beleefdheid eischt dat ik enkele antwoorden geef, o. a. aan den heer Hooiring. Ik moet ook zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat, toen ik den wethouder van Openbare Werken hoorde, ik daarbij den indruk kreeg hier komen de voorstellers bijzonder kaal af, want de wet houder heeft op mijn voorstel absoluut niet gereageerd. Hij heeft niet duidelijk laten voelen, zelfs niet laten doorschemeren, of hij er voor of tegen was. Wat hij gezegd heeft was niet aan mijn adres, maar aan het adres van zijn vriend en mede-partijgenoot, den heer IJtsma. Mijnheer de Voorzitter, de heer Hooiring, die anders zoo buitengewoon kalm is, ook zelfs wanneer een ander eens een uitval doet, is ditmaal uit de rol gevallen De heer Van Kollem: Het is ditmaal allemaal comedie. De heer Terpstra: Ach, mijnheer Van Kollem, ik weet wel dat U een voorstander bent van de comedie, maar of U het is van deze comedie, weet ik niet De heer Vromen: Hij kent zijn artisten De heer Terpstra: Van den heer Hooiring betwijfel ik het ten zeerste. Mijnheer de Voorzitter, ik moet nog een antwoord geven op de opmerking, die U hebt gemaakt. Als U zegt, wij hebben geen kohieren, dan is dat volkomen juist, maar even juist is, dat, wanneer men iets wil en wanneer die wil goed is, dat er dan in den regel ook wel een weg te vinden is. Ik geloof dat dit hier ook het geval is. Het bezwaar, dat door U naar voren is gebracht, mijnheer de Voorzitter, dat de aanslagbiljetten niet kunnen worden gepresenteerd, want er zijn onder scheidenen, die geen aanslagbiljet krijgen, dit bezwaar bestaat in mijn gedachten niet. Mijnheer de Voorzitter, ook wat door een ander is gezegd, n.l. door den heer IJtsma, of de belasting be taald moet zijn, ja of neen, deze opmerking staat er buiten. Wij stellen niet als eisch dat zij de belasting betaald moeten hebben, maar dat een inkomen van 1200.— of minder op hun aanslagbiljet vermeld moet staan. Mochten er zijn, die geen aanslagbiljet thuis krijgen, dan is het zeker dat zij geen hooger inkomen hebben en dat kan men wel degelijk uitmaken. Mijnheer de Voorzitter, ik wil het hierbij laten. De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, ik geloof wel dat het eenige waarde heeft, om even nader in te gaan op hetgeen de heer IJtsma hier naar voren heeft gebracht. Bij het begin van zijn rede heeft hij gezegd, als ik het goed begrepen heb, dat het hier ging om de kwestie, dat de een den ander de schuld geeft en nu is mij feitelijk dit gezegde niet geheel duidelijk, want ik heb er hier in den Raad en daar gaat het voor mij om, totaal niets van gehoord, dat de een den ander de schuld gaf. Ik heb wel gehoord, dat men buiten den Raad zegt, de een geeft den ander de schuld, maar U houde mij ten goede, dat ik daar zonder meer niet op in zal gaan. Ik vind dit niet in orde. Wanneer er klachten zijn, betreffen die klachten naar mijne mee ning het geheele college; al is natuurlijk ieder der wet houders met een gedeelte der werkzaamheden belast, zij komen toch voor de verantwoording van het geheele college. Dit neemt niet weg, dat het natuurlijk in den aard der zaak ligt, dat de speciale werkzaamheden, die iedere wethouder heeft, ook voor een groot deel voor zijn verantwoording komen en ik mag wel zeggen, die ieder voor zich ook die verantwoording durft te aan vaarden. Nu gaat het hier om de kwestie van de uitkeering uit de werkloozenkassen, die volgens een zeker gedeelte van Leeuwardens ingezetenen ik druk mij zeer voor zichtig uit volgens een zeker gedeelte van Leeuwar dens ingezetenen, niet vlug genoeg is behandeld. Wan neer men weet, dat een adres is ingekomen op 16 De cember, dat volgens den gewonen gang van zaken daar eerst het advies van den betrokken ambtenaar over is ingewonnen en dat wij daarna Kerstmis en de be grooting hebben gehad, dan voelt men wel dat de af handeling niet zoo vlug is gegaan, als anders wel het geval zou zijn geweest. Daarbij komt, dat door bijzon dere omstandigheden aan het Departement van Binnen- landsche Zaken deze kwestie ook nog is vertraagd. Dit was wel onaangenaam, maar verder heeft het voor de betrokkenen geen financiëel nadeel opgeleverd. Ik deel dit mede, ofschoon deze zaak niet geheel onder mij ressorteert. De uitvoering van den crisissteun is door Burgemeester en Wethouders, in overleg met den Mi nister van Binnenlandsche Zaken, opgedragen aan de Stads-Armenkamer. Die voert den crisissteun uit en deze staat dus onder mij en heeft dus meer speciaal mijn aandacht, maar alles wat inkomt, wordt eerst behandeld in het college van Burgemeester en Wethouders. De werkloozenkassen behooren bij de Arbeidsbeurs en als zoodanig onder wethouder De Boer. Ik wil wel zeggen, dat ik op dit punt niet gehoord heb, dat er klachten zijn, klachten tegen het college van Burgemeester en Wet houders als zoodanig en het doet niet prettig aan, wan neer men hoort van de zijde van den heer Wiersma dat er tal van klachten zijn, welke klachten dan nooit ter kennis zijn gebracht van het college zelf of een van de leden van het college. Wat betreft het adres van den Christelijken Bestu renbond, het is het college niet bekend, dat een dergelijk adres is ingekomen. Wij weten van het bestaan niets af. Dit in antwoord aan den heer Wiersma. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1933. 21 Nu wil ik dit zeggen, dat de kwestie van de brand- stoffenverstrekking natuurlijk ook bij Burgemeester en Wethouders in bespreking is geweest. Wat is nu fei telijk het verschil tusschen het voorstel van Burge meester en Wethouders en dat, wat op dit punt door de heeren Terpstra en Feitsma naar voren is gebracht? Practisch gesproken is dit verschil van weinig beteekenis; alleen dit, dat de heer Terpstra een zekeren norm stelt, waarbij de brandstof mag worden verstrekt. Een norm is heel mooi en willekeur moet inderdaad vermeden worden, maar in de practijk is er toch wel een mouw aan te passen. Ik zou zeggen, laat de Raad zich uitspreken in den geest van het voorstel-Terpstra, zonder nochtans Burgemeester en Wethouders geheel te binden. Het college weet wel wat de Raad wil en op deze manier kunnen wij op de meest vlugge wijze tot elkander komen. Wanneer er klachten zijn, welnu, onze ooren zijn daarvoor wijd geopend. Laat men niet wachten, totdat er een zeer toevallige gelegenheid in den Raad is om die te uiten. Daarmee zijn de menschen niet gediend. De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter, ik heb over de zaak zelf niets te zeggen; deze heeft mijn volle sympathie. Maar ik wil naar aanleiding van het geen de heer Hooiring heeft gezegd, dat de menschen eerst dan geholpen kunnen wordt, als zij het geld heb ben, in overweging geven na te gaan of het ook mo gelijk is de hoeveelheid van 5 H.L. in twee partijen te laten afhalen, omdat dit voor de betaling veel gemak kelijker zal zijn en dan zijn de beide partijen bevredigd. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, het voor stel, zooals het nu door het college is gedaan, lijkt mij niet kwaad; alleen zou ik een wenk willen geven, die misschien de practische uitvoerbaarheid vereenvoudigen kan. Men heeft als grens genomen een inkomen van 1200. deze is echter niet bedoeld als een strakke lijn, maar die menschen hebben de voorkeur. Dit zou er misschien in de aanbieding in de courant bijgezet kunnen worden, wat er toe meewerken zal dat de men schen, wier inkomen veel boven deze grens ligt, er niet op zullen ingaan. Dit maakt de uitvoering voor Burge meester en Wethouders eenvoudiger Ik hoop dat het college het mij niet kwalijk zal nemen, dat ik deze kleine wenk geef, om het voorstel iets te verbeteren. De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, ik moet even opkomen tegen hetgeen de heer Wiersma heeft gezegd ten opzichte van het overleg. De heer Wiersma weet echter heel goed en daar wil ik hem nog even op attent maken, dat er iemand in die commissie zitting heeft van den Christelijken Besturen bond. Alle klachten en grieven, die ten opzichte van de werkverschaffing bestaan, komen daar binnen en worden stuk voor stuk onderzocht en behandeld. De heer Wiersma heeft er op gewezen, dat hij tal van klachten hoort, maar ik wil zeggen, dat mij bij monde van den vertegenwoordiger van den Christelijken Be sturenbond daarvan niets gebleken is. Wij hebben na tuurlijk niet eiken dag vergadering, maar toch zoo om de een of twee weken en dan heeft ieder gelegenheid de grieven en klachten, die hij heeft, naar voren te brengen. De groote hoeveelheid klachten, waarvan de heer Wiersma sprak, zijn door dien vertegenwoordiger niet genoemd. De heer Terpstra heeft gezegd, dat ik niet op zijn voorstel ben ingegaan. Maar, mijnheer Terpstra, er was een voorstel van het college, niet van een paar leden, maar van het geheele college, en nu een nader voorstel door den Voorzitter is bekend gemaakt, een voorstel wederom van het geheele college, is er als zoodanig voor mij geen reden om op Uw voorstel nader in te gaan. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel, bij monde van den Voorzitter nader gedaan in verband met dat van de heeren Terpstra en Feitsma. g. adhaesiebetuiging van de Sociaal-Democratische Vrouwenclub, alhier, met het adres van het Centraal Drankweer-Comité, in zake de handhaving van de verordening, houdende verbod van den verkoop van sterken drank in het klein op Zon- en Christelijke feestdagen. Wordt bij de betrekkelijke stukken gevoegd. 3. Benoeming van een voogd der Stads-Armenkamer, vacature S. Attema. De aanbeveling van Voogden luidt als volgt 1. V. Frantzen, Willemskade 28 (graanhandelaar); 2. A. E. van Nimwegen, Mr. P. J. Troelstraweg 38 (Directeur eener cichoreifabriek) 3. G. Ronner, Molenstraat 15 (Inspecteur der Alg. Friesche Levenverzekering-Maatschappij De beraadslagingen worden geopend. De heer B. Molenaar: Ik wil gaarne namens de Sociaal-Democratische Raadsfractie een verklaring af leggen. Er is door ons herhaalde malen over gesproken om bij een eventueele vacature te trachten den invloed van de S. D. A. P. onder de Voogden der Stads-Ar menkamer uit te breiden. Wij hebben geregeld in de verschillende vacatures de afgetredenen weer benoemd, maar nu er een vacature is, die niet weer vervuld wordt door den aftredende en omdat op deze voordracht voor komt een Sociaal-Democraat, zal mijn fractie ditmaal haar stem uitbrengen op no. 3 van de voordracht. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter, ik was niet bepaald van plan een verklaring af te leggen, maar nu er van de zijde van de S. D. A. P. een verklaring is gekomen, wil ik wel zeggen, dat het mij verwondert, dat er van de politieke richting, waar toe wij behooren, niet een candidaat op deze voordracht staat, terwijl toch de onlangs afgetreden Voogd Vrij zinnig-Democraat was. De Voorzitter: De heer Welling dan? Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: De heer Wel ling is niet aangesloten. Wat hij in zijn hart is, kan ik niet zeggen, maar hij is niet aangesloten bij de Vrijzin nig-Democraten. De beraadslagingen worden gesloten. De heeren Balk en Wiersma vormen het stembureau. De uitslag van de stemming is, dat worden uitge bracht: op V. Frantzen 13, op A. E. van Nimwegen 3 en op G. Ronner 10 stemmen. Geen volstrekte meerderheid verkregen zijnde, wordt tot een tweede vrije stemming overgegaan. Benoemd wordt V. Frantzen, voornoemd, met 16 stemmen, terwijl op G. Ronner 10 stemmen worden uitgebracht. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot afstand in erfpacht van bouwterrein aan de Beethoven- straat aan B. van der Kolk.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 4