122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 April 1933.
gen en inlichtingen heeft verstrekt. Op grond daarvan
meenen Burgemeester en Wethouders verplicht te zijn
deze voorstellen te doen in het belang van de gemeente
Leeuwarden en niet in het belang van de Faunwerke
of in het belang van de Duitsche industrie. Daarop
wensch ik hier den nadruk te leggen.
Als de Raad, om welke reden dan ook, nu nog andere
wegen wil bewandelen en alsnog wenscht dat een ander
systeem nog zal worden onderzocht, heb ik daar in
zekeren zin geen bezwaar tegen, als dat dan maar niet
inhoudt dat Burgemeester en Wethouders hun plicht
niet hebben gedaan en dat zij niet genoeg deze zaak
hebben onderzocht. De heer Hoogland vraagt nu nog
een nieuw onderzoek, maar Burgemeester en Wethou
ders hebben al onderzocht en het product van dat on
derzoek is het voorstel, dat hier op het oogenblik ter
tafel ligt. Als de Raad dat wil afstemmen en niet tot de
aanschaffing van deze wagens wil overgaan of als de
Raad meent, tegen de meening van Burgem. en Wet
houders in hoewel misschien op zeer goede gronden
dat er tegenover dit nog andere dingen moeten wor
den gedaan, dan kan ik mij daar volkomen bij neerleg
gen en dan heb ik daar absoluut geen bezwaar tegen,
als de Raad maar wil aannemen, dat Burgemeester en
Wethouders volkomen hun plicht hebben gedaan en
dat zij uitsluitend in het belang van de gemeente Leeu
warden dit voorstel hebben gedaan.
De heer Hoogland: Mijnheer de Voorzitter, het spijt
mij erg, maar de wethouder heeft mij, ondanks het vuur,
waarmee hij zijn betoog heeft gehouden, toch niet kun
nen overtuigen. Ik neem graag aan dat er een uitgebreid
onderzoek is ingesteld naar alle mogelijke systemen op
dit gebied, maar ik had van de resultaten van dat on
derzoek dan ook graag iets willen zien. Wij hebben
echter alleen maar het rapport van den heer Bloem
bergen, een rapport, dat is uitgebracht naar aanleiding
van hetgeen hierover reeds bij de begrooting is gezegd,
maar ik zou zeggen: noem dan de verschillende syste
men, die zijn onderzocht. Waarom worden ons de
voor- en nadeelen daarvan niet voorgelegd Dan is de
Raad verder en dan kan hij oordeelen. Ik ben geen
technicus, maar als de wethouder mij gegevens ver
strekt: dat en dat nadeel is daar en daaraan verbonden,
dan kunnen wij oordeelen. Maar tot nu toe hebben wij
nog niets anders gehoord dan dat de Faun goed is en
de andere systemen niet, maar niet op welke gronden
dat berust, behalve dan ten opzichte van het eene spe
ciale wagentje, dat de heer Bloembergen in zijn rapport
heeft behandeld. Verder weten wij niets.
De heer Hofstra vraagt het woord.
De Voorzitter: Het gaat nog altijd over het voorstel
van de heeren Feitsma en Terpstra.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik acht het
juist om, ook in verband met het voorstel van de heeren
Feitsma en Terpstra een opmerking te maken, omdat ik
het zoo zie, dat het goed is, dat ook een lid van de
commissie zich nog over deze zaak hier laat hooren.
Ik wil voorop stellen, dat dit voorstel zeer zeker ver
band houdt met het feit, dat twee leden van die com
missie hier in den Raad zitting hebben in de groep, van
welke dit voorstel komt.
Aanleiding van de bespreking is het Faun-type, dat
het college hier wenscht in te voeren en nu is genoeg
zaam bekend, dat bij de begrooting is gebleken, dat
twee leden van de commissie waren tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. Nadien is er toen
nog een onderzoek ingesteld, maar als er nu een aanval
wordt gedaan bij monde van U, mijnheer de Voorzitter,
dat het U zoo bevreemdend voorkomt, dat dit voorstel
hier zoo onschuldig in deze vergadering wordt gelan
ceerd, dan wil ik hier wel uitdrukkelijk verklaren, dat
het zoo onschuldig niet is, maar dat het aanhoudend
onze bevreemding heeft gehad, dat altijd deze zaak zoo
eenzijdig is behandeld. Want wat is het geval? Zelfs
den laatsten tijd blijkt nog weer dat men nog niet een
breede blik ten opzichte van deze zaak heeft gehad.
Want wat doet men Men stelt nog eens weer een
onderzoek in naar het Faun-type dat hier nu mis
schien ook onschuldig wordt aanbevolen en de
wagen, die bij de begrooting is naar voren gekomen,
waarbij toen het voorstel van Burgemeester en Wet
houders is teruggenomen, heeft men aan een zoodanige
proef onderhevig doen zijn, dat die van alle kanten
zoowat is afgemaakt. Ik kom daar in het kort nog op
terug, want dit is het eigenaardige, dat men wel in Den
Haag een onderzoek instelt en daarmee weer op het
Faun-type terugkomt, maar waarom stelt men geen
onderzoek in in Haarlem en andere plaatsen, waar
andere typen van wagens in gebruik zijn? Men komt
altijd weer bij hetzelfde Faun-type terecht. Dat was
ook de kwestie in de commissie-vergaderingaltijd
kwam men terug op hetzelfde chapitre, altijd wéér
kwam men terecht bij de Faun en het was daar zelfs
zoo, dat men vier van die wagens wilde of niet een,
maar aan een tusschenvoorstel van twee wagens wilde
men heelemaal niet. Zoo maakt men daar zelf den boei
kapot. Het is toch de wethouder ik zeg niet het heele
college die het met den Directeur in die richting
heeft gedreven. Ik voel geen behagen om het voor de
Hollandsche industrie dien kant uit te draaien. Ik meen
dat het onze eerste roeping is om onze eigen industrie
te bevorderen en ik heb die bevrediging niet gekregen.
U zegt, het is een onschuldig voorstel, maar ik zeg, het
is niet een onschuldig voorstel. Ik zou het juist in die
richting willen sturen, dat wij een rapport krijgen, dat
ook iets aangeeft over het type van den Hollandschen
wagen dat is natuurlijk de Netam dan zullen wij
gelijk recht geven en laat de heer Bloembergen dan
maar zeggen wat juist is en wat niet juist is. Ik wil deze
zaak breed bezien; gaarne zou ik met het voorstel van
den heer Hoogland meegaan, het is er ons om te doen
om de Hollandsche industrie te bevorderen, omdat die
voor ons het eerste recht heeft. Ik voel er niets voor
dat een monopolistisch bedrijf als de Faun hier nog
verder zal inburgeren.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Na het
geen de heer Hofstra heeft gezegd, zou ik ook een
enkele opmerking willen maken.
Ik geloof dat hetgeen de heeren voorstellen, n.l. om
hier een vertegenwoordiger - hoe deskundig die dan
ook zij dus een deskundige vertegenwoordiger van
één fabriek, te hooren, niet de bedoeling kan zijn.
Mijn groote grief tegen Burgemeester en Wethouders
is dat, ofschoon bij de begrooting uitdrukkelijk is tot
uiting gekomen, dat er om tweeërlei reden zeer ernstige
bezwaren tegen het voorstel van Burgemeester en Wet
houders waren, n.l. primo de geweldig groote kosten
van die wagens, maar secundo, dat er zeer sterk de
nadruk op is gelegd dat men zeer graag zou zien dat.
als het mogelijk was, een goede wagen door de Neder-
landsche industrie zou worden geleverd, hetzij dan ge
deeltelijk of geheel van Nederlandsch fabrikaat en
men heeft toen al beloofd dat de bovenbouw in Neder
land zou worden gemaakt, maar ik moet nu consta-
teeren dat, nu het college blijkbaar van meening is dat
het de zaak gewonnen heeft, het die toezegging heeft
teruggenomen, immers, er staat in het voorstel dat, als
men 2500.'— per wagen meer besteedt, dan de ge-
heele zaak in één hand komt, zoodat in dit voorstel dc
bij de begrooting gedane toezegging weer wordt te niet
gedaan
De heer Westra (wethouder) schudt ontkennend.
De heer Vromen: die gedachte wordt dan toch
Verslag van de handelingen van den
jn dit voorstel gesuggereerd mijn groote grief is dat,
oen het voorstel bij de begrooting is gedaan en hier
en stemming heerschte, waaruit Burgemeester en Wet-
ouders wisten, dat de meening van de meerderheid van
"en Raad was, dat aan de Nederlandsche industrie fair
lay moest worden gegeven, deze niet is gegeven. Ik
xmstateer uitdrukkelijk dat één Nederlandsche firma,
ie meende aan bepaalde eischen te kunnen voldoen,
eeft gesoebat om met haar wagen hier te mogen de-
onstreeren en nadat die demonstratie ten slotte door
et college du haut de sa grandeur was toegestaan,
adat men ten slotte genadiglijk en met buitengewone
welwillendheid had toegestaan om met den wagen in
blle stilte te mogen demonstreeren, heeft men daarover
-ezwegen in alle talen en heeft het college niet getracht
iet die firma tot overeenstemming te komen, door te
zeggen: die en die grieven hebben wij tegen den wagen
'~n zoo en zoo is de zaak voor oplossing vatbaar.
Juist in een tijd als deze ligt het m. i. op den weg
jder gemeenten en dus ook op den weg der gemeente
eeuwarden om aan alle kanten te probeeren de Neder-
andsche industrie te bevorderen, om de Nederlandsche
Jndustrie te pousseeren en om te probeeren of de Ne-
"erlandsche industrie aan de eischen kan voldoen, die
in het belang van de gemeente gesteld kunnen en
moeten worden. Daartoe is door Burgemeester en Wet
houders geen enkele poging gedaan.
Het is dan ook onjuist om nu aan die enkele fabri-
ikant. die hier is genoemd en die wij tot nu toe niet
■enden, de gelegenheid te geven, maar men moet als-
og fair play geven aan de geheele Nederlandsche
'industrie en niet alleen aan die eene firma. Blijkt dan
Iten slotte, dat de Nederlandsche industrie algemeen
igeen goede wagens zal kunnen leveren
De Voorzitter: Mag ik U even opmerken, het gaat
nog altijd over de vraag of de heeren Van Rijn en
Bloembergen hier zullen komen.
De heer Vromen: Pardon, daar spreek ik niet over.
Ik dacht dat het voorstel van den heer Hoogland ook
in bespreking was.
De Voorzitter: Ik weet niet hoe dat luidt. Ik heb het
den heer Hoogland alleen nog maar hooren zeggen.
(De heer Hoogland dient zijn voorstel in.) Maar ik
geloof toch, dat tegen het voorstel van den heer Hoog
land van onze zijde ook nog niets in het midden is
gebracht.
De heer Vromen: Ja zeker, de wethouder heeft het
absoluut afgekamd, anders
De heer Westra (wethouder): Neen!
De heer Vromen: O, dan wordt het misschien door
Burgemeester en Wethouders overgenomen. Dan kan
ik er mijn mond wel over houden.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, nog een
enkel woord. Wanneer zegt dat het een eigenaardige
toestand zou worden, indien deze bijzondere regel, dien
wij van middag wenschen toe te passen, tot een alge-
meene regel werd, dan geef ik U volkomen gelijk, maar
dat is absoluut onze bedoeling niet, dat kan die niet zijn
en dat zal die nooit worden. Onze bedoeling is deze,
dat wij voelen en ook andere leden hier aan mijn
rechterzijde hebben dat uitgedrukt of dat ons ge
voelen is en of dat terecht is of ten onrechte, zal ik
niet beoordeelen, dat moet het college maar weten
dat ten opzichte van de Faunwagens een andere hou
ding is aangenomen dan ten opzichte van de Neder
landsche industrie. Ik zal het nu maar zeer algemeen
zeggen en ik heb dus nu niet het oog op een bepaalde
firma. Omdat wij dat gevoelen en omdat wij daarvan
van Leeuwarden van Dinsdag 4 April 1933. 123
overtuigd zijn, hebben wij deze laatste stroohalm aan
gegrepen om onze positie nog eenigszins te redden. Het
ligt echter absoluut niet in onze bedoeling om onder
scheid te maken tusschen de twee firma's, die hier van
middag zijn genoemd; wij willen het wel uitbreiden tot
de Nederlandsche industrie in den vollen zin des
woords, maar in de gegeven omstandigheden zat er
voor ons niets anders op om ons voorstel thans zoo te
doen, omdat ons geen andere firma's bekend waren.
Maar wij kunnen de zaak nu wel in der minne schikken
en dan zijn wij bereid om ons voorstel in te trekken ten
voordeele van dat van den heer Hoogland, vooral nu
het college te kennen geeft dat het geen ernstig be
zwaar heeft tegen het voorstel van den heer Hoogland.
Als de situatie op deze wijze zou kunnen worden ge
red, dan willen wij gaarne, waar ook onze bedoeling
is tegenover de vreemde de Nederlandsche industrie te
stellen, op die manier met Burgemeester en Wethouders
meegaan.
De Voorzitter: Om de zaak te bekorten, zou ik dan
willen vragen wordt Uw voorstel ingetrokken
De heer Terpstra: Ja, mijnheer de Voorzitter, dan
wordt dat ingetrokken.
De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou daar
toch nog wel even over willen spreken, omdat de
situatie blijkbaar nog niet al te goed wordt begrepen.
De Faun is hier tot in den treure aanbevolen, vanaf de
begrooting is het steeds geweest Faun, Faun, Faun.
Nu hebben wij de gelegenheid gehad om van een
andere zijde een aanbieding te krijgen; de betrokken
firma heeft daarvoor veel moeite en kosten gemaakt en
gisteravond heeft zij zich de moeite getroost om ons
een uiteenzetting te geven van een ander soort wagen.
Wij hebben toen daarbij sterk den indruk gekregen, dat
ook onze Hollandsche industrie nog wel iets kan pres-
teeren. Daarom meenen wij, nu wij zoo zijn ingelicht,
dat wij hier ook de andere zijde van de medaille eens
moeten zien en dat ook een ingenieur van de Neder
landsche industrie de gelegenheid moet worden geboden
om in den Raad aan te toonen de goede kwaliteiten van
zijn product. Ik ben van meening, dat de Raad dan van
opinie zou veranderen en dat hij niet direct zou mee
gaan met de dure Faunwagens.
De Voorzitter: Trekt U Uw voorstel nu in, mijnheer
Feitsma
De heer Feitsma: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter: Dan hoeft de vertegenwoordiger van
de Netam hier dus niet te komen om, zooals de heer
Feitsma zegt ik wil dat toch even opmerken, dat
was dus toch de bedoeling van de zaak de goede
kwaliteiten van zijn product in den Raad aan te toonen.
De heer Feitsma: Ja, en de heer Bloembergen ook
De Voorzitter: Het voorstel van den heer Hoogland
luidt
,,Ondergeteekenden stellen voor
Er staat niemand onder, mijnheer Hoogland. Wie zijn
dat meer
De heer Hoogland: Door den heer Vromen wordt het
wel gesteund.
De heer Oosterhoff geeft te kennen, dat hij het voor
stel ondersteunt.
De Voorzitter: Dus dan wordt het onderteekend door
de heeren Hoogland en Oosterhoff?