116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 April 1933. Dit voorstel luidt als volgt Van het ten Oosten van het Openbaar Slachthuis aan den Sneekertrekweg gelegen en aan de gemeente toebehoorende industrieterrein wenschen de N.V. Ver- eenigde Kolenmaatschappijen (Vekoma) te Rotterdam en de N.V. Internationale Petroleum Producten Maat schappij (I. P. P.) te 's Gravenhage, ieder een gedeelte in huur te verkrijgen. Na onderhandeling is met de aanvragers behoudens Uwe goedkeuring overeenstemming bereikt omtrent een verhuring voor den tijd van 10 jaren tegen den prijs van 0.45 per M2. per jaar, hetzelfde bedrag, waarvoor reeds eerder terrein ter plaatse is verhuurd en dat ook thans nog voldoende wordt geacht. Ter tegemoetkoming aan den door belanghebbenden uitgesproken wensch is onder de voorwaarden, welke wij aan die verhuring zouden willen verbinden, opgenomen een bepaling, waarbij haar het recht wordt verleend het gehuurde terrein in koop, dan wel in erfpacht te bekomen, mits vóór 1 Januari 1943 van dat verlangen kennis wordt gegeven. Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten van het terrein, deel uitmakende van het kadastrale perceel gemeente Leeuwarden sectie G no. 12759, aan den Sneekertrekweg, gelegen ten Oosten van het Open baar Slachthuis, in huur af te staan de gedeelten, op de bijbehoorende teekening in rood gearceerd, ieder langs den weg gemeten ter breedte van 13.35 M., en wel a. aan de N. V. Vereenigde Kolenmaatschappijen (Vekoma) te Rotterdam het Westelijke gedeelte, ter oppervlakte van ongeveer 1350 M2.; b. aan de N. V. Internationale Petroleum Producten Maatschappij (I. P. P.) te 's Gravenhage het meest Oostelijk gelegen gedeelte, grenzende aan het eigendom der N. V. Texas Company, ter oppervlakte van onge veer 1240 M2., de juiste oppervlakte voor ieder nader op te meten, zulks onder de volgende voorwaarden 1. De huur wordt aangegaan voor den tijd van 10 jaren, gerekend te zijn ingegaan 1 April 1933 en ein digende alzoo op 31 Maart 1943. 2. Het terrein mag noch geheel noch voor een ge deelte in huur of gebruik aan een ander worden af gestaan, zonder schriftelijke vergunning van Burge meester en Wethouders, aan welke vergunning nadere voorwaarden kunnen worden verbonden. 3. Bij het eindigen van den huurtijd, als het terrein niet in erfpacht of koop is verkregen, moet het terrein geheel zijn ontruimd en geslecht en moeten alle ingra vingen, die hebben plaats gehad tot een grootere diepte dan 0.60 M. onder het maaiveld, tot deze hoogte met zuiver zand zijn aangeslempt en verder met grond aangevuld, alles ten genoegen van Burgemeester en Wethouders. 4. Wanneer aan deze voorwaarden niet tijdig is voldaan, zal de ontruiming en het slechten van het terrein van gemeentewege geschieden op kosten van de huurster of hare rechtverkrijgenden. 5. De huur bedraagt 0.45 per M2. per jaar. 6. De huur moet in vier gelijke termijnen en wel vóór of op 1 Januari, 1 April, 1 Juli en 1 October van elk huurjaar, doch voor het eerst vóór of op 1 Mei over het tijdvak van 1 April tot 1 Juli 1933 bij vooruit betaling worden voldaan bij den boekhouder van het Grondbedrijf in de uren, waarop dit kantoor voor het publiek is geopend. 7. De grondbelasting en alle andere belastingen op den grond of de daarop gestichte bebouwing geheven of nog te heffen, zijn voor rekening van de huurster. 8. Het verhuurde terrein zal worden afgestaan in koop tegen een prijs van 7.50 per M2., dan wel in erfpacht tot 31 December 1990 tegen een canon van 0.45 per M2. per jaar, mits een verzoek tot koop of uitgifte in erfpacht bij den Raad wordt ingediend vóór 1 Januari 1943. De beraadslagingen worden geopend. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb geen bezwaren tegen dit voorstel op zichzelf, maar ik zou graag enkele inlichtingen van Burgemeester en Wethouders willen hebben, en wel of zij niet meenen dat bij de voorwaarden, die hier zijn gesteld voor de verhuring van dit terrein, niet moeten worden opgeno men enkele voorwaarden in verband met de veiligheid tegen brandgevaar voor de belendende gebouwen en op welke wijze Burgemeester en Wethouders eventueel denken dat in de toekomst die beveiliging zal moeten gebeuren. Ik zou daarover graag eenige inlichtingen willen hebben, voor en aleer ik hier eventueel verder op inga. Het lijkt mij toe dat het stellen van dergelijke voorwaarden voor deze twee inrichtingen met zeer brandbare producten toch wel van belang zou zijn. Zou ik daar eerst een antwoord op kunnen krijgen De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter. In verband met deze aanvraag van grond door een kolen maatschappij, zou ik de vraag willen doen wat hier de bedoeling is. Om daar een opslag van kolen te maken En de vraag, die ik dan daaraan zou willen verbinden is: zou dit geen gevaar opleveren, niet zoozeer wat een direct gevaar betreft, maar meer ten opzichte van de vuilheid voor het abattoir. Als men daar toch een opslag krijgt van kolen en een zeeverij, dan zal dat beduidend veel stof geven en dan zou ik bang zijn dat dit in de toekomst last zou veroorzaken. Als deze veronderstel ling niet juist is, zult U dat wel zeggen. De Voorzitter: Om met het laatste te beginnen, wil ik zeggen dat deze maatschappijen op deze terreinen zullen stichten ten eerste een kantoorgebouwtje, verder een garage als stalling voor de tankauto's en verder zullen zij op het terrein nog maken een of meer tanks voor berging van petroleumproducten als benzine en stookolie. Er is dus van opslag van kolen geen sprake deze maatschappijen hebben zich de laatste jaren toege legd op den verkoop van petroleumproducten en het is juist de bedoeling daarvoor hier een depót te vestigen, evenals wij hier b.v. al een hebben van de Texaco. Naar aanleiding van wat de heer Molenaar heeft gezegd het volgende. Ik heb al gezegd dat beide maat schappijen op deze terreinen willen stichten bergplaat sen voor petroleumproducten, voornamelijk voor ben zine, stookolie, en petroleum en gewoonlijk bewaart men deze producten in tanks. Men wenscht nu op ieder van die beide terreinen twee tanks te maken, zooals daar aan den Sneekertrekweg wel meer staan. Ik wil niet ontkennen dat de inhoud van die tanks behoorlijk brandbaar is en ik geef ook toe dat benzine in dat op zicht nog iets gevaarlijker is dan stookolie, omdat het iets vluchtiger is: stookolie houdt ongeveer het midden tusschen benzine en gewone petroleum. Nu hebben wij hier ongeveer hetzelfde geval als bij de uitgifte in erfpacht van grond aan den Groninger straatweg aan Sloot: ook hier is iets, dat bij de Hinder wet bepaald moet worden en Burgemeester en Wet houders zijn dan ook van plan dat ten opzichte van de benzine- en andere tanks zal worden voorgeschreven, op grond van de Hinderwet, dat deze tanks moeten worden omringd door een aarden dijkje van 1 M. hoogte en zoo ruim, dat de inhoud, die wordt besloten door het dijkje, zoo groot is. dat daarin verreweg het grootste deel van den inhoud van de tank kan worden opgevangen, in geval deze tank bij brand mocht scheu ren, m. a. w. dus zoo, dat dan de inhoud van de tank practisch wordt opgevangen binnen het aarden dijkje, zoodat de benzine of de olie niet verder kan gaan. Ik wil er wel bij zeggen, dat benzine op dit punt gevaar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 April 1933. 117 lijker is dan stookolie: ik wil niet ontkennen dat stook olie ook een vrij gevaarlijk product is als het met andere dingen in verbinding komt, maar benzine brandt reeds zonder dat er een pit in zit, terwijl stookolie alleen brandt als men ze met hout, enz. in verbinding brengt. Benzine is dus in dat opzicht iets gevaarlijker. Burgemeester en Wethouders meenen echter dat het ook hier t. z. t. een kwestie is van de Hinderwet en dat zij op grond daarvan straks zullen moeten voor schrijven dat zoowel de tanks voor benzine als die voor stookolie omringd moeten zijn met een aarden dijkje. Ik wil er direct bij zeggen, dat wij met deze eischen misschien iets verder zullen gaan dan wat daaromtrent in hooger beroep als toelaatbare eischen in Den Haag is vastgesteld. Het is n.l. gebleken dat ten opzichte van de voorwaarden voor tanks, gevuld met stookolie, een maatschappij in beroep is gegaan en dat toen de voor waarde betreffende het maken van een dijkje om tanks, gevuld met stookolie, is vernietigd. Burgemeester en Wethouders zullen hier zeker ook die voorwaarde stellen, maar het is mogelijk, dat deze in Den Haag over den kop gaat. Dat is het wat in het belang van de veiligheid bij bet opbergen van vluchtige stoffen altijd door Burge meester en Wethouders wordt voorgeschreven en deze maatschappijen zijn er ook mee bekend dat Burge meester en Wethouders op dat standpunt staan. De heer B. Molenaar Mijnheer de Voorzitter, ik dank U voor Uw antwoord, maar ik kan toch niet zeggen dat dit antwoord mij in alle deelen heeft be vredigd. U hebt gesproken over de mogelijkheid var- vernietiging van bepaalde voorwaarden en zijn mijn informaties goed, dan is dat al reeds eerder zoo uit gevoerd: ik weet. wanneer dergelijke kwesties omtrent berging van gasolie in verband met de Hinderwet aan de orde komen, er in beroep anders over wordt geoor deeld dan wat men graag wil. Ik meen dat de Raad thans zelf de zaak nog in handen heeft en nü nog zelf in staat is maatregelen te nemen en hier voorwaarden aan toe te voegen. En het lijkt mij toch van grootbelang, dat wij niet het risico loopen, dat straks de door ons te stellen voorwaarden zouden worden verworpen en dat dan, waar het brandgevaar in die omgeving dan ontegenzeggelijk zoo groot is, de Raad zou moeten om zien naar andere gelegenheden om dit tegen te gaan, vooral, als men die voorwaarden in de verhuurvoor waarden opgenomen kan krijgen. Ik heb daaromtrent ook inlichtingen bij een meer deskundige ingewonnen en het is mij gebleken, dat in verschillende plaatsen ik meende in Amsterdam en in Rotterdam rechtstreeks in de verhuurvoorwaarden de bepalingen zijn opge nomen, waaraan die tanks moeten voldoen. Ik meen dat de Raad dat hier thans ook zou moeten doen en op grond daarvan zou ik aan de in het voorstel genoemde voorwaarden nog twee willen toevoegen van den vol genden inhoud ,,dat de plaatijzeren reservoirs voor gasolie worden geplaatst binnen een ten genoegen van Burgemeester en Wethouders zoodanig geconstrueerd 1 M. hoog en nergens doorbroken dijkje, dat 65 van den in houd van de reservoirs in de ruimte tusschen dit dijkje en de reservoirs kan worden opgenomen: dat de loozing van het regenwater, vallende binnen het onder 3 bedoelde dijkje, niet onmiddellijk ge schiedt in de rioleering of in de Harlingervaart, doch dat dit water over het dijkje wordt gepompt en ver zameld in een zinkput met gelegenheid tot afscheiding van de lichte vloeistoffen." Mijnheer de Voorzitter, het is mij bekend dat die be palingen ook in andere plaatsen in de verhuurcontracten zijn opgenomen, vooral op grond hiervan, dat men ze kerheid wil hebben dat het zoo gebeurt. Ik wil dan ook graag voorstellen om die beide voorwaarden aan deze overeenkomst toe te voegen. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou willen vragen of het wel mogelijk is om dit voorstel in het praeadvies in te lasschen. Ik meen dat den laatsten tijd juist is vastgesteld dat dergelijke voorwaarden, die een publiekrechtelijk karakter hebben, niet in een privaat rechtelijke overeenkomst mogen worden opgenomen. Ik meen dat dit in een aparte circulaire van den Minister aan alle gemeentebesturen is te kennen gegeven. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik weet niet hoe het college denkt over het voorstel van den heer Molenaar, maar ik wil wel eerlijk zeggen dat ik er tamelijk sympathiek tegenover sta. Maar juist om het college de gelegenheid te geven zich daarover te beraden, zou ik een stap verder willen gaan, ook waar het college zich niet eerder hierover heeft kunnen be raden, en zou ik willen vragen: zou het geen aanbe veling verdienen om het voorstel van den heer Mole naar in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies? De Voorzitter: Ik wil eerst even den heer Buiel ant woorden. Deze zegt: is het wel mogelijk deze voor waarde bij de verhuring op te leggen, omdat het eigen lijk een publiekrechtelijke voorwaarde is? Ja, ik zou zeggen, laten wij nu zelfs maar aannemen dat het een publiekrechtelijke voorwaarde is, dan zal toch wel de gelijk de gemeente kunnen zeggen, nu zij haar eigen terrein verhuurt en dat dus privaatrechtelijk in huur geeftik verbind aan mijn verhuurvoorwaarden die voorwaarden, die ik meen dat voor de gemeente noodig zijn om er aan te verbinden, en zoolang die voorwaar den niet onredelijk of onzedelijk zijn, zullen die volgens de wet niet zijn te verbieden. Ik meen dat de heer Buiel een andere kwestie op het oog heeft, n.l. dat de ge meente van een bouwvergunning gebruik maakt om iets anders gedaan te krijgen, maar het staat hier eenvoudig zoo, dat de gemeente wel wil verhuren als privaat per soon, maar dat zij daaraan dan eenige voorwaarden gaat verbinden. Het gaat hiermee als met een persoon, die zijn terrein kan verhuren en die tot den huurder zegt: ik weet dat het terrein een beetje roezemoezerig en smerig wordt en nu wil ik het u wel verhuren, maar alleen onder voorwaarde, dat u er een schutting van 2 M. hoogte om zet. Zoo is het hier ook precies het zelfde. Wat betreft de kwestie van den heer Vromen, die in overweging geeft om het voorstel van den heer Mo lenaar in handen te stellen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies, geloof ik, dat dit in dit geval niet noodig is, omdat ook in het college van Burge meester en Wethouders wel over deze zaak gesproken is en ook vroeger wel bij benzinereservoirs dezelfde voorschriften zijn voorgeschreven. Ik vermoed dat de Inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht deze voor waarden ook wel heeft gezien, want het is dezelfde redactie als die van de voorwaarden, die wij vroeger hebben gesteld en ik geloof wel dat het college zich er volkomen mee kan vereenigen, dat deze voorwaarden hier in dit voorstel worden opgenomen. Er is door Bur gemeester en Wethouders ook wel aan gedacht, omdat wij het bij de bespreking van de verhuring al aan de maatschappijen hebben meegedeeld, maar wij hadden niet aan opneming daarvan in de verhuringsvoorwaar- den gedacht; wij waren wel van plan om op grond van de Hinderwet dat dijkje te eischen, maar wij hebben er niet aan gedacht dat dit ook in de verhuringsvoorwaar- den kon staan. Dan was het college daar ook direct mee gekomen en had dit aan den Raad voorgesteld. Daar hebben wij echter niet aan gedacht, maar wèl hebben wij gezegd dat die voorwaarden moesten wor den gesteld op grond van de Hinderwet. Daar hebben wij steeds het oog op gehad. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik wil wel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 7