154
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Mei 1933.
Groningerstraatweg, gelegen aan de Nicolaas Tulp
straat, ter breedte van 16 Meter langs de straat geme
ten, gelijk op de bijbehoorende situatieteekening met
roode arceering is aangegeven, ter grootte van ongeveer
336 M2., de juiste grootte door een landmeter van het
kadaster uit te meten, zulks onder de volgende voor
waarden
1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een
grondwaarde van 7.— per M2. en een rentevoet van
6 per jaar;
2. het door den belanghebbende ten kantore van
het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waarborg voor de
nakoming der voorwaarden, gestorte bedrag ad 118.
vervalt aan de gemeente indien niet aan de vpor-
waarden wordt voldaan, tenzij Burgemeester en Wet
houders in bijzondere gevallen, te hunner beoordeeling,
niettemin tot geheele of gedeeltelijke teruggave van de
waarborgsom besluiten. Bij voldoening aan de voor
waarden wordt op aanvrage de waarborgsom terug
gegeven;
3. de rooiïng voor de bebouwing zal door den dienst
der Gemeentewerken worden aangegeven;
4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van
Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag
bebouwing door derden niet plaats hebben;
5. de acte van erfpacht moet notarieel worden ver
leden binnen een door Burgemeester en Wethouders
te stellen termijn;
6. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht
van toepassing voor zoover mogelijk en met het
bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende
de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen
tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en toebe-
hoorende aan de gemeente Leeuwarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wet
houders sub 5 en 6.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
afstand in erfpacht van bouwterrein aan de Veestraat
aan P. de Vries.
Dit voorstel luidt als volgt
Voor den aanleg van een steeg heeft P. de Vries,
timmerman, alhier, gevraagd hem in erfpacht af te staan
een strook grond aan de Veestraat, grenzende ten
Zuidwesten aan de kadastrale perceelen gemeente
Leeuwarden, Sectie F nos. 3563, 3564, 3565 en 3566,
ter breedte van 1 Meter langs de straat gemeten en ter
diepte van ongeveer 27 Meter. Op de hierbij overge
legde situatieteekening is de betreffende strook grond
met een roode lijn aangegeven. Van onze zijde bestaan
tegen de gevraagde erfpachtsuitgifte voor het beoogde
doel geen bedenkingen. De grondwaarde van het terrein
kan op 8.— per M2. worden gesteld, welke prijs vol
doende is te achten. De belanghebbende gaat. blijkens
de bij de stukken aanwezige verklaring, met genoemden
prijs, zoomede met de te stellen gebruikelijke voor
waarden, accoord.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten
aan P. de Vries, alhier, tot 31 December 1990 in
erfpacht af te staan een strook grond aan de Veestraat,
grenzende ten Zuidwesten aan de kadastrale perceelen,
gemeente Leeuwarden, Sectie F nos. 3563, 3564, 3565
en 3566, ter breedte van 1 Meter langs de straat ge
meten, gelijk op de overgelegde situatieteekening met
een roode lijn is aangegeven, ter grootte van ongeveer
27 M2., de juiste grootte door een landmeter van het
kadaster uit te meten, zulks onder de volgende voor
waarden
1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een
grondwaarde van ƒ8.— per M2. en een rentevoet van
6 per jaar;
2. het door den belanghebbende ten kantore van
het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waarborg voor de
nakoming der voorwaarden gestorte bedrag ad 10.80
vervalt aan de gemeente, indien niet aan de voor
waarden wordt voldaan, tenzij Burgemeester en Wet
houders in bijzondere gevallen, te hunner beoordeeling.
niettemin tot geheele of gedeeltelijke teruggave van de
waarborgsom besluiten. Bij voldoening aan de voor
waarden wordt op aanvrage de waarborgsom terug
gegeven;
3. de acte van erfpacht moet notarieel worden ver
leden binnen een door Burgemeester en Wethouders
te stellen termijn;
4. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht
van toepassing voor zoover mogelijk en met het
bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende
de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen
tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en toebe-
hoorende aan de gemeente Leeuwarden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter: Hier wordt
het voorstel gedaan om grond ter breedte van 1 M. aan
P. de Vries af te staan, nietwaar? Nu vraag ik of die
driehoek, die daar overblijft, nog wel voldoende ruim
is om daarop te bouwen en of er geen aanleiding be
staat om bij het in erfpacht geven van dien Meter grond
te bedingen, dat, bij geval er op den overblijven den
grond nog een woning wordt gezet, die persoon dan
ook recht van uitgang zal kunnen bedingen in die steeg.
Want anders krijgen wij daar misschien een onmoge
lijke geschiedenis. De hoek, die daar overblijft, is maar
smal en als daar nu 1 M. af gaat, zal, als daar straks
gebouwd wordt, er geen ruimte overblijven om daar
voor die te bouwen perceelen ook nog een uitgang te
krijgen.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. De bedoeling van den aanvrager is om met dien
Meter grond een steeg achter die erven te krijgen. Nu
vraagt de heer Buiel of het overblijvende terrein nog
groot genoeg is om het als bouwperceel uit te geven.
Dat is wel het geval; er ligt n.l. nog meer terrein in die
omgeving, dus dat kan heel goed. Dat behoort wel aan
een anderen eigenaar, maar er is in ieder geval meer
terrein. Ik heb hier geen maten bij, maar als ik het zoo
zie, dan is het bouwterrein van de gemeente ook nog
groot genoeg. Er is dus heelemaal geen bezwaar tegen
om dezen grond uit te geven en daarmee die menschen
te gerieven, opdat zij een uitgang kunnen krijgen.
De heer Buiel: Wat U genoemd hebt, wist ik betrek
kelijk wel, maar mijn bedoeling is nu of het niet ver
standig is om hierbij te bedingen dat, als eventueel aan
den anderen kant van de steeg wordt gebouwd, die
personen dan ook recht van uitgang door die steeg
zullen hebben, want anders zou P. de Vries straks weer
bezwaar kunnen maken om aan die personen uitgang
te verleenen. Het wordt daar dan weer een onmogelijke
geschiedenis, zooals het daar nu ook al het geval is.
doordat de bewoner van perceel 3366 op grond van een
vergissing in de stukken niet aan de anderen toestaat
om over zijn erf uitgang te hebben. Het is dus nu raad
zaam om iets dergelijks voor de toekomst te voorkomen
en nu is mijn betoog, dat voor de personen, die even
tueel zullen gaan bouwen op perceel 3371, ook recht
van uitgang zal worden bedongen door de steeg, waar
voor nu deze grond in erfpacht wordt gevraagd. Dat
was mijn vraag.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik geloof dat met wat de heer Buiel hier naar
voren brengt, de gemeente niets te maken heeft. Het
gaat hier om het in erfpacht uitgeven van een stuk
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Mei 1933.
155
grond, dat zal worden gebruikt om achteruitgang te
verleenen aan enkele perceelen, die uitgang hebben aan
de Tjerk Hiddesstraat. Wat er nu nog van dien grond
overblijft, kan zoo verkaveld worden, dat er heel ge
makkelijk nog woningen op kunnen staan. Het terrein
kan wel zoo verkaveld worden, dat daar een afzonder
lijk blok wordt gesticht en dan komt daarvoor vanzelf
uitgang. Het is dus heelemaal niet noodig om de voor
waarde, die de heer Buiel wenscht, hieraan te verbin
den. De menschen, die deze strook grond op het oogen-
blik vragen, hebben die voor hun huizen of erven noo
dig en het overblijvende terrein is dan nog groot genoeg
cm het voor bouwterrein te verkavelen.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, voor de derde
maal moet ik nu vragen of het niet verstandig is om hier
ook recht van uitgang voor die eventueel te bouwen
woningen te bedingen. Ik weet niet, mijnheer de Voor
zitter, of U mij hebt begrepen, maar ik krijg daarop geen
antwoord van den wethouder. Dit terrein wordt 1 M.
smaller, doordat daar een steeg komt en de menschen,
die daar eventueel zullen bouwen, willen natuurlijk ook
uitgang hebben. We krijgen dan dus dit te zien, zooals
op het oogenblik ook ten opzichte van de perceelen
3363, 3364 en 3365 het geval is, dat de bewoners van
die perceelen dan ook weer bezwaar maken, dat de
menschen, die daar achter bouwen, ook uitgang door
die steeg krijgen. Nu meen ik dat er geen bezwaar is
om in deze erfpachtsuitgifte een clausule op te nemen,
dat, ingeval daar op dat terrein huizen mochten komen,
de bewoners daarvan dan ook eventueel recht van uit
gang op deze steeg kunnen vestigen. Dat was mijn
vraag en de rest, die ik gehoord heb, wist ik wel.
De Voorzitter: Ik zou dit willen antwoorden, dat
naar mijn oordeel de toestand zoo is. Hier zijn 3 per
ceelen, die er 1 M. grond bij vragen om uitgang te
krijgen. Nu staat men algemeen op dit standpunt, dat
ieder liefst voor zich persoonlijk alleen een steeg heeft
en blijkt dat onmogelijk, dan doet men het met zijn
buurman samen. Zoo wordt hier een steeg gevraagd
voor 3 woningen, maar algemeen wordt het standpunt
ingenomen, dat men liefst geen mandeelige steeg heeft.
Het kan hier echter niet anders en Burgemeester en
Wethouders stellen nu voor om deze menschen ter wille
te wezen.
Nu zegt de heer Buiel of hierbij niet moet worden
opgenomen de bepaling, dat de menschen, die daarnaast
bouwen, ook het recht van uitgang door die steeg krij
gen. Dat zou m. i. noodig zijn en ook de plicht van de
gemeente, indien wij door het uitgeven van dezen grond
den overblijvenden grond minderwaardig zouden maken.
Dan zouden wij tot de aanvragers moeten zeggen het
spijt ons wel, maar wij moeten die voorwaarde stellen,
want anders wordt onze grond daarachter minderwaar
dig. al is het dan ook niet onverkoopbaar.
Nu weet ik niet of de heer Buiel ook een teekening
beeft en of hij deze teekening ook verder heeft bekeken.
Het perceel, dat daar overblijft, is gemeentegrond, maar
de heer Buiel moet ook verder kijken. Er ligt nog een
perceel van een particulier naast den resteerenden ge
meentegrond en het blijkt wel dat deze laatste naar onze
meening niet anders kan worden uitgegeven dan samen
met den particulieren grond. Dan krijgt men een veel
grooter bouwblok, dan zal men dus ook een veel grooter
verkaveling kunnen krijgen en dan zal deze uitgifte
absoluut niets hinderen.
De heer Buiel: Al wordt die grond niet minder waard,
hij wordt toch kleiner en als die menschen dan niet door
dezelfde steeg uitgang kunnen krijgen, dan zullen zij
ook daarnaast nog een steeg moeten maken.
De Voorzitter: O, nu begrijp ik U: U wilt de steeg
dus tweemaal laten betalen, eerst door deze 3 huizen
en dan nog eens door misschien 4 die daarnaast komen.
U wilt dien grond dus dubbel laten betalen, terwijl wij
anders maar één keer erfpacht zouden ontvangen.
De heer Buiel: Neen, het moet gemeenschappelijk
betaald worden.
De VoorzitterDan betalen ze dus ieder de halve
erfpacht.
De heer Buiel: Die moet nu toch ook gezamenlijk be
taald worden; als die er maar komt. Dan betalen zij
ieder ook gedeeltelijk.
De Voorzitter: Maar dan wordt er dus nooit meer
dan één keer erfpacht ontvangen. Uit financiëel oogpunt
behoeft U het dus niet te doen.
De heer Buiel: Alleen in zooverre uit financiëel oog
punt, dat het terrein nog weer kleiner wordt, wanneer
er nog een steeg naast zou komen, terwijl die grond
anders voor bouwterrein of voor tuin zou kunnen wor
den gebruikt. Daarom zou ik de clausule willen opne
men, dat men daar hetzelfde recht heeft om door die
steeg te gaan.
De Voorzitter: Ik zou dit nog willen opmerken dat,
als dit recht wordt vastgelegd, de gemeente op het
oogenblik nooit het volle erfpachtsrecht kan vragen.
De heer Buiel: Jawel, de menschen gaan er toch mee
accoord. Er zijn daar nu drie personen, die een steeg
vragen en het andere stuk steeg loopt achter perceel
3366 en over grond van den mijnheer, die in het hoek
huis woont. Dit is op zichzelf ook al een heel eigenaar
dige geschiedenis, want deze steeg wordt nu gevraagd,
omdat die mijnheer niet meer langs de Westzijde door
zijn tuin uitgang wil geven.
De Voorzitter: Neen, dat zou ik óók niet doen.
De heer Vromen Mijnheer de Voorzitter. Door uit-
stedigheid ben ik niet in de gelegenheid geweest om de
stukken te bestudeeren en ik zou daarom iets willen
vragen. Als wij afzien van dat particulier terrein, dat
ligt naast dit terrein van de gemeente, wordt dan door
het afnemen van dit terreintje van 1 M. het stuk ge
meentegrond belangrijk verkleind en is dit bij behoud
van dien 1 M. grond gemakkelijker uitgeefbaar dan zon
der dien 1 M. grond? Daar draait voor mij de beslissing
om. Is het terrein dan gemakkelijker uitgeefbaar, zoodat
wij niet afhankelijk zijn van den naastleger, dan heeft
het zin om te besluiten in den geest, zooals de heer Buiel
wenscht en dan kan men nu ook niet de geheele erf
pacht vragen voor dien Meter grond, want dan blijft
daar een servituut op rusten. Dat zal dan dus op het
oogenblik, voor direct, een financiëel nadeel voor de
gemeente zijn, maar indirect zou het een voordeel zijn,
omdat daardoor de uitgifte van het overblijvende ge
meenteterrein verzekerd zou zijn.
Zooals ik zeg, ik heb de stukken niet kunnen bestu
deeren, maar dat is voor mij de vraag, waarom het hier
draait en daarop zou ik gaarne een antwoord van de
tafel van Burgemeester en Wethouders willen hebben.
De Voorzitter: Ik zou dit willen opmerken, dat er
naar mijn oordeel principieel tegen wat de heer Buiel
wenscht niet veel bezwaar is. Als deze drie aanvragers
daar genoegen mee nemen, dan kan t. z. t. de naastleger
al of niet gebruik maken van deze steeg.
Wat de heer Vromen zegt, wanneer wij alleen óns
perceel in aanmerking nemen, dan hebben wij die be
paling niet noodig te maken, want op dat perceel, dat
er overblijft, kan nog precies een huis staan. Maar naar