174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Juni 1933. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Juni 1933. 175 wordt, voordat die woningen worden geschilderd. Ik zou daarom ernstig in overweging willen geven dat, afgescheiden van het fonds voor onderhoud en herstel, Burgemeester en Wethouders een onderzoek zullen in stellen naar de noodzakelijkheid van het van binnen schilderen van die woningen. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik ben eigenlijk niet voor de volle 100 bevredigd door het antwoord van den geachten wethouder. Mijn bedoeling was deze, te weten of de adressanten ook klachten heb ben ingediend over het niet goed onderhouden van de woningen bij den heer Algra en ten tweede, of de heer Algra als Directeur van het gemeentelijk Woning bedrijf ook geweigerd heeft aan die klachten tegemoet te komen. Slechts als dat het geval is, dan alleen heeft men reden om met een dergelijk adres bij den Raad te komen. Want in het andere geval zou ik, als ik de heer Algra was ik weet niet hoe fijngevoelig hij is toch dit adres in zekeren zin een geringe beleediging achten. Het gaat toch heelemaal buiten hem om en dat acht ik niet juist; dat verdient m. i. de Directeur van het Wo ningbedrijf niet. De Voorzitter: Ik wil op dat laatste den heer Terpstra even antwoorden. Ik begrijp wat de bedoeling van den heer Terpstra is en ik ben het daar volkomen mee eens, maar de zaak is deze dat, zoolang dit adres niet bij den Raad was en dus nog niet in handen van Burgemeester en Wethouders was gesteld, Burgemeester en Wethou ders natuurlijk van die kwestie nog geen werk hebben gemaakt en die nog niet nader hebben onderzocht. Dat zal nü gebeuren en het zal dus nü blijken bij het onder zoek, dat gedaan wordt of en die mogelijkheid be staat het verzoek nooit rechtstreeks is gedaan aan het Woningbedrijf. Dat is ons echter thans niet bekend, omdat dit verzoek rechtstreeks bij den Raad is gebracht. Dan nog iets over wat de heer Buiel aanvoerde. Ik wil de discussies niet onnoodig rekken, maar de heer Buiel zegt: het is misschien op het oogenblik noodza kelijk de huren, die den vorigen keer op andere gronden zijn onderzocht, nü te onderzoeken op grond van sociale maatregelen, die moeten worden genomen. Ik kan mij begrijpen dat het op een gegeven oogen blik zóó komt. dat verscheidene menschen, die een zeer bescheiden inkomen hebben, gaan zeggen: zijn de huren ten opzichte van ons inkomen niet te hoog? Ik zou dan echter dit willen zeggen, dat, als wij dan in verband daarmee een sociale maatregel zullen moeten toepassen, wij dit dan naar mijn oordeel niet zullen moeten doen door de huren te verlagen, maar dat wij dan op een andere manier de menschen tegemoet zullen moeten komen, b.v. op de wijze zooals de heer Muller heeft gezegd, om het hun mogelijk te maken de huren te be talen. Het lijkt mij echter principieel onjuist om als sociale maatregel de huren te verlagen. Ik wil een voorbeeld geven. Er is b.v. een vereeni- ging, die er financieel niet heel sterk bij staat en deze vraagt een gemeentesubsidie. Nu zegt de gemeente: een subsidie kost al weer geld, wij geven dat liever niet, maar wij zullen die vereeniging vrij gebruik van dat en dat gebouw geven. Dat is eigenlijk niet juist, de juiste weg zou zijn dat een dergelijke vereeniging wel huur betaalt, maar dat zij in het betalen van die huur finan cieel door de gemeente wordt tegemoetgekomen. Dat is de juiste verhouding en het is dan ook niet goed om als sociale maatregel de huren te verlagen. Men zou daar door bewerken dat de exploitatie van de woningen ab soluut niet uit zou kunnen, alleen doordat de huren van de woningen zouden zijn verlaagd ómdat de menschen, die er in wonen, een zeer bescheiden inkomen hebben. Dan is het voor een goed overzicht van de exploitatie van de woningen juister om de huren te laten zooals ze zijn en dat men de menschen op de eene of andere manier op welke wijze laat ik nu maar in het midden gaat helpen. Dat is principieel juister dan dat men om deze reden een huurverlaging gaat toepassen. Om gekeerd zal men toch ook niet zeggen dat in een wer kelijk heel goeden tijd de huren moeten worden ver hoogd; wij hebben toch indertijd ook niet gezegd dat wij de huren maar een stuk moesten opschroeven, om dat de menschen meer inkomen hadden De heer Hofstra: Ja ja! De Voorzitter: Is dat wèl het geval, zijn de huren daarom opgezet? Misschien door de heeren wel, maar niet van den kant van Burgemeester en Wethouders Ik neem direct niet aan dat, ómdat de menschen meer inkomen hadden, de huren zijn opgedreven, maar dat dit waarschijnlijk een gevolg is geweest van het tekort aan huizen. Als er een tekort is, wordt toch elk artikel duurder, omdat de vraag grooter is dan het aanbod. Daardoor kón men indertijd hooger huren maken, maar ik moet uitdrukkelijk tegenspreken dat de huren inder tijd zijn opgezet ómdat de menschen een hooger inko men hadden. Misschien dat toevallig het eene met het andere is samengegaan en daardoor kón het dan ge beuren, maar ómdat de inkomens hooger waren is hei niet gebeurd. In elk geval, Burgemeester en Wethouders zullen aandacht schenken aan de zolderkamers van deze woningen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders met betrekking tot de adressen sub f en g. h. bezwaarschrift van F. Mebius, alhier, wegens zijn aanslag in de rioolbelasting voor het perceel ka dastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie G no. 12896 (woningen Achter de Hoven nos. 342 en 344) De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders meen den aanvankelijk dat deze zaak nu wel kon worden afgedaan, maar aangezien er waarschijnlijk iets meer haken en oogen aan vast zitten dan men zoo zou den ken, stellen zij voor het bezwaarschrift in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies. Dienovereenkomstig wordt besloten. i. dat Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van een openbare aanbesteding hebben gegund aan B. van der Kooij, alhier, het uitvoeren van grond-, rio- leerings- en bestratingswerken, ten behoeve van de verbetering van den Zuidelijken toegangsweg naar de Vrouwenpoortsbrug en bijkomende werken en van den aanleg van een parkeerterrein op het Oldehoofster- kerlchof c.a. voor de som van 20.375.—'. Wordt voor kennisgeving aangenomen. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan den heer P. A. Silvergieter Hoogstad als lid der Commissie van Admini stratie der Stads Bank van Leening. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders a. tot het verleenen van eervol ontslag aan den heer P. A. Silvergieter Hoogstad als lid der Schattings commissie, bedoeld bij artikel 57 der wet op de In komstenbelasting 1914; b. tot benoeming van een lid der sub a genoemde commissie. Dit voorstel luidt als volgt Wegens vertrek uit de gemeente verzoekt de heer P. A. Silvergieter Hoogstad bij het overgelegde schrij ven hem met ingang van 1 Juli e.k. ontslag te verleenen als lid der Schattingscommissie, bedoeld bij art. 57 der wet op de Inkomstenbelasting 1914 (Staatsblad no. 563). Volgens art. 60 dier wet kunnen de leden der Schat tingscommissie door het college, dat hen benoemde, dat is in dit geval de Gemeenteraad, worden ontslagen, terwijl bij ontslag een nieuwe benoeming plaats heeft voor het nog niet verstreken gedeelte van het vierjarig tijdvak, waarvoor de benoeming geldt, welk tijdvak 1 Mei 1935 afloopt. De heer G. Botke heeft zich op onze vraag bereid verklaard eene benoeming als lid dier Commissie te aanvaarden. Wij geven U mitsdien in overweging a. den heer P. A. Silvergieter Hoogstad met ingang van 1 Juli 1933 wegens vertrek naar elders eervol ontslag te verleenen als lid der Schattingscommissie, bedoeld bij art. 57 der wet op de Inkomstenbelasting 1914 (Staatsblad no. 563); b. over te gaan tot benoeming van een lid dier Com missie, ter vervulling van deze vacature, waarvoor wij U de volgende aanbeveling aanbieden G. Botke, wethouder dezer gemeente. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a. Aan de orde is de benoeming sub b. De heeren Buiel en Van der Meulen vormen het stembureau. Benoemd wordt de heer G .Botke met 22 stemmen. Op den heer Westra wordt 1 stem uitgebracht, ter wijl 3 biljetten blanco worden ingeleverd. 5. Benoeming van een lid der Commissie van Administratie der Stads Bank van Leening, vacature- P. A. Silvergieter Hoogstad. De aanbeveling der Commissie luidt als volgt 1. S. Attema, Engelschestraat 31; 2. U. Rijpma, Harlingersingel 23. Benoemd wordt S. Attema, voornoemd, met 22 stem men. Op U. Rijpma worden 3 stemmen uitgebracht en op Feitsma 1 stem. 6. Benoeming van een leeraar of leerares in den zang aan de School van Middelbaar Onderwijs voor Meisjes, vacature-S. Tigler Wijbrandi. De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt 1. J. Stam. muziekleeraar, te Leeuwarden; 2. mej. J. Bierma, zangleerares, te Amsterdam: 3. mej. C. H. A. Brabander, zangleerares, te Maas tricht. De beraadslagingen worden geopend. De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag overgaan in besloten zitting. De Raad maakt hiertegen desgevraagd geen bezwaar. De heer Vromen komt ter vergadering. De Voorzitter doet tot het houden van een besloten zitting de deuren sluiten. Na hervatting van de openbare vergadering worden de beraadslagingen voortgezet. Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiMijnheer de Voorzitter. Ik kan mij met de aanbeveling, die door Burgemeester en Wethouders is ingediend, niet veree nigen, omdat ik daarop mis de naam van een candidate, die naar mijn oordeel daarop had moeten voorkomen, n.l. mevrouw Landstra—Bender, die den vorigen keer bij de eerste sollicitatie niet heeft gesolliciteerd, maar nu wel. Waar deze dame in het bezit is van de ge- wenschte diploma's voor school- en koorzang en voor spraak, had het naar mijn oordeel op den weg van Burgemeester en Wethouders gelegen om mevrouw Landstra—Bender op de aanbeveling te plaatsen. Zij heeft routine, zij geeft les in zang aan de leerlingen van de Bewaarschoolcursussen, waarvan de leerlingen de hoogste cijfers in zang halen, zij heeft verder les ge geven aan de U. L. O.-school, zoodat zij dus midden in de practijk staat en naar mijn oordeel de meest op den voorgrond tredende candidate is. Waar zij den vorigen keer niet aan de sollicitatie meedeed, was toen mijn oordeel over de candidaten anders, maar thans sta ik op het standpunt dat mevrouw Landstra—Bender voor deze betrekking de aangewezen persoon is, al zou zij zelf de eerste wezen om, als naast haar stond een ongetrouwde dame met dezelfde bevoegdheden, aan deze de betrekking over te laten. Ik zou dat dan zelf ook graag doen, maar waar niemand van de sollici tanten dezelfde diploma's heeft en dezelfde bekwaam heden, wensch ik mijn stem uit te brengen op mevrouw Landstra Bender. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, vóór wij tot stemming overgaan, wensch ik de volgende ver klaring af te leggen. Nu van de Leeuwarder dames, die in het bezit zijn van het vereischte diploma koorzang, geen van die dames in aanmerking komt, juist daar, waar het m. i. wèl zou moeten, n.l. dat de betrokkene in het bezit is van dat diploma en omdat het hier betreft de Middel bare Meis/esschool, wenschen wij onze stem uit te brengen op no. 3 van de aanbeveling. De beraadslagingen worden gesloten. De uitslag van de stemming is, dat worden uitge brachtop J. Stam 6, op mej. C. H. A. Brabander 12, op mevrouw LandstraBender 6, op mevrouw Bosgra—Zandleven 2 stemmen en op mej. J. Bierma 1 stem. Geen volstrekte meerderheid verkregen zijnde, wordt tot een tweede vrije stemming overgegaan, waarvan de uitslag gelijk is aan de voorgaande. De Voorzitter: Er zal nu een tusschenstemming moeten plaats hebben tusschen J. Stam en mevrouw Landstra—Bender, om uit te maken wie van die twee met mej. Brabander in herstemming zal komen. Andere namen als die van Stam en Landstra Bender zijn dus voor deze stemming niet geldig. De heer Vromen begeeft zich naar den Voorzitter en pleegt daar overleg in zake de toepassing van het Re glement van Orde. De Voorzitter: Ik wil den Raad mededeelen, dat ik mij vergist heb. Ik zou, den gewonen gang van zaken volgende, een tusschenstemming laten houden over de beide candidaten, die een gelijk aantal stemmen op zich hebben vereenigd en waarvan er één in herstemming zal moeten komen met mej. Brabander, maar het Reglement van Orde bepaalt dit ..Indien door gelijkheid van stemmen meer dan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 3