208 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933. Het adres wordt, als zijnde niet voldoende gezegeld, ter zijde gelegd. d. adres van de afdeeling Leeuwarden van de Onaf hankelijk Socialistische Partij betreffende het optreden van de politie bij een fietstocht van de leden van veree- nigingen en politieke partijen, enz. Wordt voorgesteld dit adres voor kennisgeving aan te nemen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter een enkel woord daaromtrent De Voorzitter: Zeker, maar ik wil U wel één ding ter zake mededeelen, n.l. dat deze kwestie natuurlijk niet behoort tot de competentie van den Raad, maar alleen tot de competentie van den Burgemeester als hoofd van de politie. Dit is dus een zaak waar de Raad geheel buiten staat, onvoorwaardelijk. Ik wil er nog wel dit aan toevoegen, dat de betrokken Inspecteur van Politie, die de beslissing heeft genomen, volgens mededeeling van den Burgemeester niets anders dan zijn plicht heeft gedaan, daar georgani seerde fietsoptochten onder het begrip optochten vallen en de Burgemeester heeft bepaald, dat hiervoor voor taan vergunning moest worden gevraagd. Dat de op tocht toch doorgegaan is, is aan een misverstand van een agent te wijten. Met voor of tegen fascisme heeft het niets te maken, zoo zegt de Burgemeester, maar nu de heeren zelf dit request in de couranten hebben gezet, beschouwt de Burgemeester het als reclame. De beraadslagingen worden gesloten. Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen. e. adres van den Leeuwarder Bestuurdersbond in zake het verleenen van een toeslag op de uitkeeringen der werkloozenkassen. De Voorzitter: Ik zou den Raad eerst deze mede deeling willen doen, dat op grond van nadere inlich tingen, eerst heden ten Departemente verkregen aan gaande een nieuwe regeling van deze toeslagkwestie. Burgemeester en Wethouders alsnog kunnen mede deelen, dat zij er geen bezwaar in zien voorloopig de niet-toepassing van art. 6 der crisissteunregeling op te schorten. De beraadslagingen worden geopend. De heer Koopal: Mijnheer de Voorzitter, ik ben dank baar voor die mededeeling, omdat er inderdaad eenige ongerustheid heerschte bij de betrokkenen, die van de steunregeling kunnen genieten. Mag ik U echter deze vraag doen is het nu de bedoeling om het besluit tot het verleenen van een toeslag op de kasuitkeeringen nu ook terugwerkende kracht te geven tot 1 Juli De Voorzitter: De regeling zal blijven, zooals die op het oogenblik is, dus de zaak draait voorloopig gewoon door. Er is ons meegedeeld, dat er zeer waarschijnlijk binnen afzienbaren tijd een andere steunregeling zal komen en nu blijven wij tot zoo lang maar bij de oude regeling. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, dit is voor den, Raad toch wel een beetje een eigenaardige gang van zaken en wel hierom. In hun antwoord op de schriftelijke vragen, gesteld door het Raadslid Koopal, wordt door Burgemeester en Wethouders gezegd, dat op grond van den financiëelen toestand van de ge meente en van het feit, dat bedoelde toeslag geheel ten laste komt van de gemeente, is besloten om die uit- keering, die facultatief is, niet langer te doen plaats hebben en nu wordt ons zoo en passant medegedeeld, dat op grond van een heden ingekomen circulaire van den Minister Burgemeester en Wethouders weer een ander standpunt hebben ingenomen. Ik zou het daarom op prijs stellen en ik wil daar een voorstel van maken om dit adres aan te houden, opdat de Raad zich van het waarom van die veranderde houding op de hoogte kan stellen en Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid zullen zijn alle inlichtingen te geven en die bij de stukken te leggen. Dan is de Raad vol komen op de hoogte, maar bij een onder onsje, zooals hier, is dat niet het geval. Dat verandert niets aan het vraagstuk, of Burge meester en Wethouders eigenhandig en op eigen ver antwoording nü reeds ingang willen verleenen aan hun veranderde houding ten opzichte van den toeslag. Dat is geen Raadsbesluit, maar als het adres wordt aange houden en de noodige stuklcen daarbij worden over gelegd, kan de Raad er toch in de volgende vergadering zelf over oordeelen. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Naar aanleiding van de mededeeling, die U zoopas hebt ge daan, kan ik over deze zaak wel zeer kort zijn, hoewel wij van onze zijde aanvankelijk ons hadden voorge nomen om naar aanleiding van deze zaak het een en ander te zeggen. Ik zou nu alleen deze vraag willen stellen kan het college ook opgaaf doen van wat de regeling, zooals die tot 1 Juli is toegepast, gekost heeft, n.l. wat betreft de totale kosten van den toeslag, verstrekt boven de uitkeering uit de werkloozenkassen. Ik meen toch dat het ten slotte om dezen toeslag gaat. In de tweede plaats wil ik er op wijzen, dat op 13 Juni van de zijde van den Christelijken Besturenbond aan het college een adres is gezonden, waarin ook deze zaak is ter sprake gebracht en waarin van de zijde van den Besturenbond het verzoek is gedaan tot bestendiging van den toestand, zooals die vanaf 1 Januari van dit jaar is geweest. Als zoodanig kan dus de Christelijke Besturenbond tevreden zijn en ik meen dat een woord van dank op zijn plaats is voor het besluit, dat het col lege ten opzichte van deze zaak heeft genomen, althans, indien straks zal blijken dat het cijfer van dien toeslag niet al te vreeselijk zware lasten op het gemeentelijk budget legt. De heer IJtsma: Mijnheer de Voorzitter, ik ben niet geheel bevredigd door het antwoord, dat U hebt gege ven aan den heer Koopal, die toch, geloof ik, zijn vraag zoo bedoelde te stellen, of door de opschorting de nu inmiddels reeds plaats gehad hebbende invoering van deze zaak ook ongedaan wordt gemaakt, dus dat men hiermee bedoelt te zeggen: vanaf 1 Juli is nu eigenlijk de zaak gewoon doorgeloopen en er is niet een intrek king van den toeslag geweest. Ik zou gaarne die toe zegging van U willen hebben; ik kan mij trouwens niet anders voorstellen, nu er van de zijde van het Departement eigenlijk is gezegd: schipper hier nu niet meer in om vóór de nieuwe regeling, die LI van ons krijgt. Ik zou het op prijs stellen daarop van LI een duidelijk antwoord te krijgen. De Voorzitter: Ik wil wel even dit zeggen dat na tuurlijk, als de heer Vromen vraagt of de leden kennis mogen nemen van de stukken, in het algemeen de zaak zoo staat, dat de Raad kennis kan nemen van alle stukken, maar het zal toch, dunkt mij, als wij deze stukken ter visie leggen, geen bezwaar zijn om voor loopig deze zaak zoo te laten doorloopen en dan kan eventueel in een volgende vergadering de Raad daar over een beslissing nemen. Onder dat laten doorloopen van de zaak versta ik dan, dat ongedaan wordt ge maakt de stopzetting op 1 Juli van de uitkeering van den toeslag; uit den aard der zaak zal dan dus de rege- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933. 209 ling, zooals die voor 1 Juli werkte, ook na dien datum gewoon blijven doorloopen. Wat de kosten van deze regeling betreft, kan ik den heer Wiersma antwoorden, dat die over het eerste half jaar 1725.— hebben bedragen. Toen wij deze regeling hebben getroffen dit ter voorlichting van den Raad wisten wij uit den aard der zaak niet hoeveel die zou kosten. De Minister heeft ons toen gemachtigd die uitgaaf te doen, er evenwel uitdrukkelijk op wijzende bet Rijk betaalt daarin niet mee. Dat was het zonder linge van deze zaak; terwijl voor alles door het Rijk subsidie wordt gegeven, zoowel wat betreft de werk verschaffing als de werkloozenuitkeering, waarbij de gemeente een subsidie van 60 ontvangt, was dat hierbij niet het geval en dan gaat men zich op den duur wel eens afvragen wat het eindresultaat van een der gelijke uitgaaf zal zijn. Maar nu gebleken is uit het onderhoud, dat ik gister heb gehad met den Directeur- qeneraal van de Werkverschaffing, dat het niet uit- qcsloten is te achten dat er een nieuwe steunregeling zal worden tot stand gebracht, waarbij het oude stand punt nader onder de oogen zal worden gezien, vinden wij daarin aanleiding om de toeslagregeling niet stop te zetten, juist om het groote belang, dat de groote ge zinnen met meer dan 3 kinderen daarbij hebben. Ik zal er nu maar niet nader op ingaan van hoe groote be- teekenis het voor die gezinnen is dat deze regeling nu zoo kan doorgaan, tot er binnen afzienbaren tijd een nieuwe regeling komt. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat Burgemeester en Wethouders volkomen bereid zijn en ik denk dat de Raad daar ook geen bezwaar tegen zal hebben om dit adres nu aan te houden en het in een volgende vergadering nader in bespreking te brengen. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, misschien is het nog beter als ik mijn oorspronkelijk voorstel iets wijzig. Als ik toch eenvoudig voorstel om dit adres aan te houden, ligt dat adres straks weer zonder meer bij de stukken; misschien is het daarom beter het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies. Dan kunnen Burgemeester en Wethouders in de volgende vergadering alle gegevens, die zij mee- nen dat voor den Raad van belang zijn, ter kennis van den Raad brengen. Dat is misschien eleganter. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal er niets tegen hebben als Burgemeester en Wethouders dit adres om praeadvies tot zich nemen, als dan maar vast staat dat de toeslag op de kasuitkeeringen, die voorloopig was opgeschort, doorgaat. Als de opschor ting daarvan niet verbonden is aan het voorstel van den heer Vromen, is daar m. i. niets tegen. Maar dan zou ik dan toch deze vraag willen stellen, of de heer Vromen niet nader wil verklaren waaróm hij deze zaak in handen van Burgemeester en Wethouders wenscht te stellen om praeadvies. Is deze zaak dan van zoo groot belang, dat die nog eens uit en ter na door den Raad moet worden besproken Wij weten toch allen wel waarover het gaat. Het gaat over den toeslag op de kasuitkeeringen, omdat die kasuitkeeringen niet zoo hoog zijn als wat de ongeorganiseerden aan steun ont vangen, althans in enkele gevallen. Dan zijn die kas uitkeeringen niet voldoende. Wij hebben meen ik aan Burgemeester en Wethouders opdracht verleend om die zaak in uitvoering te nemen. Nu wensch ik even vast te stellen dat, als dat adres van den Christelijken Besturenbond niet was ingekomen, er óók geen wijzi ging in deze regeling was gekomen, want dat was niet noodig; er was niet een bepaalde datum vastgesteld en er was niet bepaald dat de uitkeering maar tot 1 Juli mocht gebeuren. Men had van die zijde dus wijselijker kunnen zwijgen en dan was Burgemeester en Wet houders ook geen gelegenheid gegeven om hierin verandering te brengen. Maar nu na rijp beraad Bur gemeester en Wethouders toch wenschen door te gaan met den toeslag op de kasuitkeeringen, zou ik op het oogenblik den heer Vromen willen vragen, welke be doeling hij heeft met zijn voorstel om dit adres om praeadvies te zenden. Daar moet natuurlijk een be paalde bedoeling aan vast zitten, want als men zoo'n zaak nog wil bespreken, dan wenscht men dat met een bepaalde bedoeling. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Als ik even den heer Muller mag inlichten, dan komt het mij toch voor dat het heel logisch is dat, wanneer men als Raadslid d.d. 20 Juli van Burgemeester en Wethouders een schrijven ontvangt als antwoord op de door den heer Koopal gestelde vragen, waarin Burgemeester en Wethouders ten slotte dit mededeelen ,.Wij kunnen geen vrijheid vinden om van ons, hierboven gemotiveerd medegedeelde, besluit terug te komen", n.l. om den toeslag terug te trekken, en wanneer dan, als toevallig in den Raad aan de orde is een adres van den Bestuurdersbond om dien toeslag tóch te verleenen, de Voorzitter mededeelt, dat de zaak eenigszins is ver anderd, doordat men een circulaire of een schrijven van den Minister heeft gekregen en dat nü Burge meester en Wethouders wél genegen zijn om dien toe slag te verleenen, men dan toch als Raadslid een zeker gevoel van verantwoording heeft ten opzichte van de financieele gevolgen van dat besluit en dat men dan die zaak toch wel eens even wil bekijken. Ik voor mij wil ten minste wel eens even bekijken hoe het komt dat Burgemeester en Wethouders na een positief besluit van 10 dagen geleden zoo plotseling een volte face hebben gemaakt. Niet dat ik ben tegen het handhaven van dien toeslag, maar het dient voor den Raad be grijpelijk te zijn waarom Burgemeester en Wethouders nu na 10 dagen geheel over stag zijn gegaan. Dat toch heeft te maken met de financieele gestie van Burge meester en Wethouders. Wat betreft het al of niet laten doorgaan van den toeslag, dat is een zaak, die heelemaal berust bij de verantwoording van het college. Daar heeft de Raad geen verantwoording voor te dragen. Als Burgemeester en Wethouders besluiten niet langer die uitkeering te doen, dan is dat besluit ook voor de verantwoording van het college. Als wij echter straks het adres met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders in handen krijgen, kunnen wij zien welke redelijke en juiste gronden er waren, waarom Burgemeester en Wethouders hebben gemeend om eerst zóó en daarna anders te besluiten, maar anders blijft het niet alleen voor den Raad maar ook voor de openbaarheid ver borgen, vanwaar deze verandering bij Burgemeester en Wethouders binnen 10 dagen is gekomen. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou tot deze zaak het zwijgen kunnen doen, ware het niet dat de heer Muller een kwestie heeft opgeworpen, waarover ik toch een enkel woord moet zeggen. De heer Muller gelieft het zoo voor te stellen, alsof het college absoluut niet meer aan die zaak gedacht zou hebben en dat de bestendiging van die regeling stil zoo zou zijn doorgegaan, indien er niet een adres van de zijde van den Christelijken Besturenbond was gekomen, waarin werd verzocht om ook na 1 Juli, op welken datum men groot gevaar liep dat er een andere regeling zou komen, de bestaande regeling te laten doorgaan. Dat is naar mijn meening wel wat al te eenvoudig voor gesteld, want daaruit zou dan blijken, dat het college aan die zaak absoluut geen aandacht had geschonken, maar dat het college als het ware uit den dommel wak ker was geschud door dat adres van den Christelijken Besturenbond. Nu meen ik toch dat. met alle respect voor de overige leden van het college, toch zeer zeker de wethouder van Financiën niet uit den dommel is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 2