210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933.
geschud door dat adres, maar dat hij toch zeker wel
nauwlettend zijn aandacht aan het verloop van deze
zaak zal hebben gewijd. Als dan ook de Christelijke
Besturenbond op 13 Juni een adres heeft gezonden, dan
vermoed ik, dat daaraan wel iets zal zijn voorafgegaan
in den vorm van mondelinge of telefonische bespre
kingen, maar ik zeg nogmaals, ik geloof er niets van
dat het is zooals de heer Muller het meent te moeten
voorstellen en ik acht den wethouder van Financiën
volledig competent om die zaak te kunnen beoordeelen.
Dan ben ik het verder met den wethouder van Finan
ciën eens, het cijfer van 1725.— over het eerste half
jaar valt mee, maar men weet natuurlijk niet wat het
verleenen van dien toeslag over het tweede halfjaar zal
kosten. Men kan zeggen dat het toch zeer weinig is
geweest, wat het in het eerste halfjaar heeft gekost,
maar ik geloof dat de wethouder van Financiën wel
degelijk bekwaam is om, ook zonder dat het adres van
den Christelijken Besturenbond was gekomen, die zaak
onder zijn aandacht te houden.
De Voorzitter: Ik wil dit er wel van zeggen, dat het
natuurlijk wel wat een eigenaardigen indruk maakt
dat erken ik direct dat het eene oogenblik het college
het verzoek afwijst en dat, als de zaak in den Raad
komt, het college plotseling een volte face maakt en
zegtwij willen het wèl doen.
Dat is echter een gevolg van de besprekingen, die
met het Departement zijn gevoerd en ook, omdat
daarbij is gebleken, dat ten opzichte van deze zaak
geheel andere opvattingen bij den nieuwen function-
naris, den Directeur-generaal van de Werkverschaf
fing. aanwezig zijn. Dat is van de grootste beteekenis
voor het geheel. Ik wil er op wijzen, dat door groote
gemeenten als Amsterdam en Rotterdam ook reeds lang
voor een dergelijken toeslag is gevochten, n.l. om ook
daarop financiëelen steun van het Rijk te krijgen, maar
dat men dien tot nog toe niet heeft gekregen. Men kan
nu wel zeggen: dat bedrag van 1725.— over het
eerste halfjaar valt mee, en dat is ook waar, maar over
een geheel jaar is dat weer 3500.— en het kan meer
zijn, men weet het niet. Daarnaast zullen dan echter
nog weer meerdere uitgaven komen en daarom is het
noodig dat wij dergelijke dingen stuk voor stuk be
schouwen.
Ik zal nu op het oogenblik maar niet spreken over
de kwestie van de rivaliteit en over de vraag, wie een
adres heeft ingediend en wie géén adres heeft gezon
den, maar ik kan wèl verzekeren dat ook zonder die
adressen het college wel met de noodige maatregelen
komt, hetzij men daar dan voor of tegen zal zijn. Ik
zal daar nu niet verder op ingaan, hoewel, als de heeren
daarop doorgaan, zal ik het óók wel moeten doen. Wel
kan ik dit zeggen, dat ik reeds vóór het adres van den
Christelijken Besturenbond hierover ben opgebeld, om
dat men gehoord had, dat ik hierover al bezig was.
Men heeft mij toen gevraagd die toeslag blijft toch
wel bestaan en ik heb daarop gezegd: dat weet ik nog
niet zoozeer, dat kan ik nog niet beslist zeggen, maar,
zoo heb ik geadviseerd, stuurt U dan maar een adres
aan Burgemeester en Wethouders
De heer MullerO
De Voorzitter: Op die wijze is het gegaan.
In elk geval, wij kunnen als college van Burgemeester
en Wethouders op het oogenblik practisch gesproken
in een praeadvies niet meer zeggen dat ik hier op het
oogenblik heb gezegd. Een besluit tot het zenden om
praeadvies van dit adres zou dan ook alleen dit ten
gevolge hebben, dat een dergelijk praeadvies niet in de
volgende vergadering zou kunnen worden behandeld
daar moet men dus wel rekening mee houden
omdat wij eerst zekerheid moeten hebben hoe werkelijk
het Departement hier tegenover staat. Zoo lang men
dat niet weet, zal men die zaak even moeten afwachten.
Wij willen graag t. z. t. praeadvies uitbrengen als de
Raad dat gaarne wil, maar wij doen toch verstandig
eenvoudig op het oogenblik art. 6 van de steunregeling
te handhaven, ook in zijn vollen omvang, dat wil zeg
gen, dan gaat de regeling door zooals die op 30 Juni
was.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp
deze geheele redeneering eigenlijk niet. Wat is hier nu
in bespreking, een mededeeling van Burgemeester en
Wethouders of een voorstel? Ik beschouw het zoo, dat
hier een bloote mededeeling aan den Raad is gedaan
cn dat is, dat het college op het door hem genomen
besluit terugkomt. Zoo heb ik het begrepen. Mij dunkt,
als de Raad er voor voelt dat door het college deze
beslissing is genomen, die ontegenzeggelijk in het be
lang is van een groep arbeiders met groote gezinnen,
wat is er dan tegen om die beslissing door te voeren
en is het dan niet absurd om met een voorstel tot het
geven van praeadvies door Burgemeester en Wethou
ders te komen? Wanneer toch dat voorstel door den
Raad wordt aangenomen, beteekent dat tevens dat de
uitkeering van den toeslag ook wordt stopgezet, want
wij hebben toch geen praeadvies te wachten zonder
dat er een voorstel aan den Raad wordt gedaan? Dat
is naar mijn meening de beteekenis van het vragen van
praeadvies, want ik kan mij niet voorstellen dat men
datgene, wat nog in behandeling is, reeds in uitvoering
zou brengen. Ik begrijp dat niet. Als de zaak zoo staat,
weet ik niet, welke bedoeling er achter zit om dit adres
in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen
om praeadvies. Ik neem gaarne aan dat het de bedoe
ling van den heer Vromen is om alsnog inzage van de
betrekkelijke stukken te krijgen, maar ik zou zeggen
laat men dan genoegen nemen met de mededeeling, die
door het college is gedaan en laat men dan het verzoek
tot het college richten om alsnog de betrekkelijke stuk
ken ter lezing van dé Raadsleden te leggen.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. De vorige L
spreker is zoo vriendelijk geweest om mijn voorstel
absurd te noemen, maar die absurditeit zit m. i. in een
ander punt, n.l. daarin, dat de heer Hooiring niet weet
welk punt van de agenda op het oogenblik aan de orde
is. Dat is het ingekomen verzoek van den Bestuurders-
bond en dergelijke verzoeken worden toch wel meer in
handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om
praeadvies.
Nu is het merkwaardige dat Burgemeester en Wet
houders ter zake van dit verzoek een mededeeling heb
ben gedaan, die zoo absoluut omgekeerd is aan de
mededeeling, die ter zake van dezelfde aangelegenheid
10 dagen geleden door Burgemeester en Wethouders
is gedaan, dat het zeer logisch is dat de Raad zegt
laten wij nu dit adres in handen van Burgemeester en
Wethouders stellen om praeadvies, dan kunnen Burge
meester en Wethouders uitvoerig mededeelen de gron
den, waarop zij hun besluit van 20 Juli hebben genomen
om niet een toeslag te geven en de gronden, die zij ter
zake daarvan hebben om thans op dat besluit terug te
komen. Dan is het toch de weg om dit adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen om prae
advies, want dan is de verantwoording van den Raad
gedekt, omdat de Raad dan werkelijk kennis kan nemen
van de geheele zaak.
Of intusschen Burgemeester en Wethouders wel of
niet bereid zijn en voor hun verantwoording willen
nemen het terug nemen van een eens door hen genomen
besluit, is een kwestie, die hier geheel buiten staat en
waar de Raad niets mee te maken heeft.
Als verder de heeren hier rechts van mij zoo erg
bang zijn dat er van mijn kant bijbedoelingen zijn, wil
ik hun nog wel eens de verzekering geven, dat eenige
bijbedoeling voor mij hier niet bij is. Ik wensch echter
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933. 211
de verantwoording mee te dragen, door Burgemeester
en Wethouders de gelegenheid te geven schriftelijk
de inlichtingen aan den Raad te geven, die de Raad
noodig heeft. Een andere bedoeling zit hier voor mij
niet in. Zooals de Voorzitter reeds te kennen heeft
gegeven, is het toch niet gebruikelijk te achten, dat na
10 dagen door Burgemeester en Wethouders een om
gekeerde beslissing wordt genomen en dan zou ik wil
len vragen: is er dan geen aanleiding voor praeadvies?
Volgens mij is daar niets tegen maar alles voor. niet
alleen voor den Raad maar ook voor de openbaarheid.
De Voorzitter heeft gezegd dat het praeadvies dan
iets langer op zich zou laten wachten, maar als dat de
volgende vergadering niet kan, zal ik dat Burgemeester
en Wethouders niet kwalijk nemen. Als het college
moeite wil doen om ten aanzien van de voorloopige
beslissing, die het nu meent te moeten uitvoeren, in
gunstigen zin ten Departemente een wat duidelijker en
beslister uitspraak te krijgen, dan zal dat deze zaak niet
schaden maar ten goede komen.
Ik moet dus den geachten vorigen spreker, die ik,
ofschoon hij mijn voorstel absurd noemde, meen te
hebben overtuigd dat het niet absurd was, antwoorden,
dat ik mijn voorstel wensch te handhaven om dit adres,
dat thans een punt van behandeling uitmaakt, in han
den van Burgemeester en Wethouders te stellen om
praeadvies.
De heer Van Koliem: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
met een enkel woord probeeren deze zaak tot de ware
proporties terug te brengen. Er is een adres ingekomen
van den Leeuwarder Bestuurdersbond, hetwelk behelst
het verzoek om den toeslag op de kasuitkeeringen, in
tegenstelling met het oorspronkelijk voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, te handhaven. Naar aanlei
ding van dit adres wordt nu van de tafel van Burge
meester en Wethouders de mededeeling gedaan dat die
toeslag voorloopig zal blijven bestaan of dat die toeslag
zal worden bestendigd. Het logisch gevolg daarvan is
dan toch dat dit adres voor kennisgeving dient te wor
den aangenomen, finis.
Ik voel voor de redeneering van dokter Vromen zeer
zeker dat de Raad het recht heeft en dat men als Raads
lid ook den plicht heeft om te weten op welke gronden
thans de toeslag zal worden gehandhaafd, maar daar
voor is het om praeadvies zenden van dit adres, aan
den inhoud waarvan nu reeds is tegemoet gekomen,
niet noodzakelijk. Het is dan voldoende dat de Raad
het verzoek tot het college richt om inlichtingen te
mogen ontvangen, waarop de veranderde beslissing
van het college rust.
Waar de zaak zoo staat, acht ik het om praeadvies
zenden van dit adres, zooals de heer Vromen wil, niet
meer noodzakelijk, omdat de toezegging, die door Bur
gemeester en Wethouders is gedaan, reeds als een
praeadvies kan worden beschouwd. Ik stel voor het
adres voor kennisgeving aan te nemen.
De heer IJtsma: Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook
nog gaarne een kort woord willen zeggen, omdat hier
wel woorden als absurd en niet absurd heen en weer
worden gekaatst, maar ik totaal niet begrijp en dat
zal van mij dan wel groote onwetendheid zijn
waarom men voorstelt praeadvies uit te brengen over
een dergelijk adres, dat bedoelde, dat de Raad aan
Burgemeester en Wethouders het verzoek zou richten
om op de handeling, die het college heeft gedaan, terug
te komen. Burgemeester en Wethouders zeggen toch
wij komen daarop terug: dan weet ik niet waarop nog
praeadvies moet komen, want dat verzoek behoeft niet
meer gedaan te worden, dat verzoek is af.
Men ziet nu toch nog kans om dat praeadvies te
vragen, omdat men een andere motiveering wil hebben.
Ik weet niet of de Voorzitter nog niet openhartig ge
noeg is geweest, maar ik voor mij denk van wel, omdat
hij heeft gezegd dat er aan het Ministerie een nieuwe
geest is gekomen en dat men daar wil trachten ten
opzichte van het onderhavige punt een zelfde subsidie
toe te passen als ten opzichte van de andere onderwer
pen betreffende de werkloozenzorg. Ik meen dat daar
mede volkomen is weerlegd de zinsnede in het ant
woord op de vragen van den heer Koopal, waarin staat:
,,In de uitgaven voor den onderwerpelijken toeslag
toch wordt van Rijkswege geen subsidie verstrekt
en de kosten daarvan blijven dus ten volle voor reke
ning der gemeente."
Bleef nu die zinsnede bestaan, dan zou ik ook zeggen
wij willen praeadvies hebben om te weten hoe het mo
gelijk is dat het college op zijn besluit terugkomt. Neen,
zegt echter de Voorzitter, die zinsnede heeft ook haar
kracht verloren, want wij hebben van het Ministerie
vernomen dat die zaak zal veranderen
De heeren Vromen en Oosterhoff: Neen. neen
De heer IJtsma: Nu kan men alleen nog zeggen wij
willen daarover meer zekerheid hebben, wij willen eerst
behoorlijk zwart op wit hebben hoe die regeling zal zijn.
Maar dan is toch praeadvies absoluut onnoodig dan
kan men toch wachten tot bij tijd en wijle de nieuwe
steunregeling van den Minister afkomt en wij kunnen
allen wel verwachten, dat dit zal zijn na opening van
de nieuwe Kamerzitting in September. Dan zal de
nieuwe regeling wel zwart op wit komen, dan zal de
Minister wel met papieren komen.
Ik wil graag aannemen dat er bij het voorstel tot het
zenden om praeadvies geen bijbedoelingen zitten,
maar ik kan mij zelfs niet voorstellen, dat daar éénige
bedoeling bij kan zitten. Dat is mij niet duidelijk
geworden.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter. Toen ik
zoopas het woord kreeg, ben ik begonnen met de vraag:
waar gaat het nu eigenlijk over Die vraag had ik tot
U gericht, maar de heer Vromen is zoo welwillend ge
weest om een antwoord te geven hoe die zaak zit. Ik
wil dat graag accepteeren en zijn inlichtingen aanvaar
den, alhoewel ik mijn vraag had gesteld aan den Voor
zitter van den Raad.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Ik
wensch nog even op te komen tegen wat hier door den
heer IJtsma is gezegd. Als dat inderdaad juist was, zou
ik voor een gedeelte met hem mee kunnen gaan; als
door Burgemeester en Wethouders was verklaard dat
er een positieve reden was, waarom zij van hun besluit
zijn teruggekomen, dan zou ik daar genoegen mee
nemen, maar dat is niet gebeurd. Er is hier alleen mede
gedeeld dat er een beetje een andere geest bij het
Ministerie is gekomen en dat de mogelijkheid bestaat
dat het Rijk ook in het vervolg in den toeslag zal bij
dragen, maar daaromtrent staat nog niets vast. De heer
IJtsma doet net alsof die eene zinsnede in het antwoord
van Burgemeester en Wethouders op de vragen van
den heer Koopal is komen te vervallen, maar dat staat
heelemaal niet vast. Dat is niet door den Voorzitter
medegedeeld, maar alleen dit, dat de Directeur-gene
raal heeft gezegd dat er éénige kans was, dat er veran
dering kwam. Zijn nu Burgemeester en Wethouders
alleen op die voorloopige mededeeling van hun besluit
teruggekomen of zijn daarvoor nog andere motieven
aanwezig? Ik vind het volkomen logisch dat dit wordt
gevraagd, want voor mij persoonlijk is dit absoluut niet
voldoende, n.l. een mededeeling, dat er misschien ver
andering zal komen. Dan zou ik zeggen: laat men dan
eerst maar eens afwachten totdat dit het geval is.
De Voorzitter: Ik zal op deze zaak nu niet verder
ingaan, maar ik wil wel dit herhalen, dat ik den indruk
heb gekregen van den Directeur-generaal woordelijk,
zou ik haast willen zeggen dat hij sympathiek staat