276 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. geven tegenover den heer Wiersma. Tot nu toe had ik deze naïeve opvatting gehad het blijkt althans dat die in de oogen van den heer Wiersma naïef was dat Burgemeester en Wethouders tot taak hadden een vertoogschrift samen te stellen, dat gebaseerd was op een uitspraak van den Raad. De heer Wiersma is thans echter druk bezig om te probeeren precies het tegen overgestelde te bereiken; hij wil dat vertoogschrift niet doen baseeren op een besluit, dat door den Raad is genomen, maar hij wil daarin eenvoudig weergeven de opvattingen, die er bestaan omtrent kwesties van open baar en bijzonder onderwijs of van christelijk en neu traal onderwijs. Ik meen dat wij daarmee hier niet heb ben te maken en daarom heb ik tegen alle amende menten gestemd. Het is hier niet een kwestie, waarbij het gaat over christelijk en neutraal onderwijs, maar over een besluit, dat door den Raad is genomen. Bur gemeester en Wethouders hebben zich dus niet op het standpunt gesteld dat zij voorstanders zijn van chris telijk of van neutraal onderwijs, maar zij hebben zich uitsluitend op het standpunt gesteld, dat de Raad een bepaalde beslissing heeft genomen en dat getracht moet worden met alle oirbare middelen om dat besluit van den Raad ook in Den Haag gehandhaafd te krijgen en in de hoop dat dit effect zal hebben. De heeren zijn echter bezig om het verweerschrift te verzwakken en dat uiteindelijk het besluit van den Raad geen effect zal hebben. Daarom is het dat ik tegen alle amendementen stem, omdat deze strekken het vertoogschrift te ver zwakken en ik meen dat dit niet de taak van den Raad kan zijn. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik was niet van plan om weer over een amendement te spreken, omdat wij waren uitgegaan van het idee, dat de heer Wiersma de verdere zaken aan de orde zou stellen, maar nu de heer Westra en eveneens de heer Ritmees ter die kosten ter sprake bracht en de heer Westra heelemaal op een dwaalweg is met zijn bespreking daarvan, meen ik toch ook nog even iets te moeten zeggen. Het is volkomen juist dat de Minister in de verga dering van de Tweede Kamer heeft gezegd, dat de schoolbesturen en hij bedoelde dus die van de bij zondere scholen al aardig op weg zijn om de kosten te doen vermeerderen. Ik heb dat zelf 10 en 100 maal beweerd, maar ik heb daar bij gevoegd, dat ik daar niet aan mee wilde doen. Dus ik onderschrijf die woor den van den Minister. Als echter de heer Ritmeester de vrijheid neemt om dat te zeggen, wil ik de vrijheid nemen om de statis tieken te laten spreken. En dan blijkt uit die statistieken dat het verschil tusschen de kosten van het openbaar en bijzonder onderwijs nog aanmerkelijk groot is. Ik zal de heeren met alle opgaven, die ik heb, niet ver moeien, maar ik wil daarvan toch iets noemen, omdat de noodzaak mij op het oogenblik dwingt. Uit de laatste statistiek betreffende het onderwijs blijkt duidelijk, dat de leerlingen van de openbare school hebben gekost 128.60, tegen die van de bijzondere school 100.40 De heer Ritmeester (wethouder): Van welk jaar is dat De heer Terpstra: Het is de laatste statistiek. De heer Ritmeester (wethouder): Zegt U nu het jaar er bij. Dat is van 1930, mijnheer Terpstra. De heer Terpstra: Dat wil ik niet betwisten, ik weet niet of die van 1931 al verschenen is De heer Ritmeester (wethouder): Neen, deze is van 1930. De heer Terpstra: Goed, dan zal ik U daaromtrent van antwoord dienen. Ik neem er niets van terug: ik heb aangekondigd dat mijn cijfers zijn genomen uit de laatste statistiek, maar ik zal behalve die ook andere noemen. Het gemiddeld aantal leerlingen per klas was aan de openbare scholen 28 en aan de bijzondere scholen 31 a 32; het gemiddeld aantal leerlingen per school was bij het openbaar onderwijs 136 en bij het bijzonder on derwijs 179. Dit is dus een duidelijk bewijs dat aan de bijzondere school grooter klassen zijn en dat het dus goedkooper werkt. Voor onverplichte of boventallige onderwijzers is bij het openbaar onderwijs uitgegeven 16.50 per leerling en bij het bijzonder onderwijs 5.10 per leerling. Op 31 December 1931 mijnheer Ritmeester! was de toestand aldus. Eénmansscholen waren er ik hoop dat de heeren, die in den tegenwoordigen tijd zoo knap daarover spreken, dat goed in hun ooren zullen knoopen bij het openbaar onderwijs 213 en bij het bijzonder onderwijs 21; tv/eemansscholen waren er bij het openbaar onderwijs 624 en bij het bijzonder onderwijs 459; groote scholen met 8 of meer onderwijs krachten waren er bij het openbaar onderwijs 176 en bij het bijzonder onderwijs 621. Het gemiddeld aantal leer lingen per school was bij het openbaar onderwijs 134 en bij het bijzonder onderwijs 179; het gemiddeld aan tal leerlingen per onderwijzer was bij het openbaar on derwijs 31 en bij het bijzonder onderwijs 34. Ziedaar een paar cijfers, die niet liegen, maar die gebaseerd zijn op de statistieken en dus zoo neutraal mogelijk zijn. En als de heer IJtsma nu schudt, dan moet hij zelf ook nooit weer komen aandragen met statistieken op het terrein van de arbeiderswereld, want hij ontkent nu de waarde van de statistieken De heer IJtsma: Omdat niemand die cijfers kan con troleeren De heer Terpstra: Die kan ieder controleeren, LI ook. Dat is controleerbaar hier op de secretarie De heer IJtsma: Ja, ik weet wel dat men die later wel kan controleeren. De heer TerpstraMijnheer de Voorzitter, met iemand, die zoo spreekt, valt niet te debatteeren. Ik zal het hier voorloopig bij laten, maar ik kom tot de over tuiging, dat de heer IJtsma nooit te overtuigen is, De heer Vromen: Ik zou ook nog een korte opmer king willen maken. Ik zal niet ingaan op de kwestie of het openbaar of het bijzonder onderwijs goedkooper is, maar ik wil alleen constateeren dat sedert 11 Juli de heeren danig van gedachten zijn veranderd, in aanmer king nemende hun verklaring, die zij toen hebben af gelegd en die eindigt met de woorden „Gezien echter de ongunstige tijdsomstandigheden, die Rijk en Gemeente dwingen tot drastische bezuinigingen, hebben wij thans geen vrijheid, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethou ders te stemmen." Dat en dat alleen was het motief, waarom de heeren vóór de afwijzing hebben gestemd. Wanneer de heeren toen getwijfeld hebben of het misschien toch niet goed kooper was om een subsidie te verleenen aan de chris telijke school, dan hadden zij dat toen moeten onder zoeken en wanneer dat toen niet het geval was, maar zij thans wèl tot die overtuiging zijn gekomen, dan moe ten zij nu ridderlijk erkennen: wij hebben ons vergist en wij zullen hier tegen moeten stemmen. Wanneer in derdaad het bestaan van twee scholen goedkooper is en wanneer dat werkelijk de meening is van de heeren maar dat geloof ik niet dan hadden zij toen die meening moeten hebben en dan hadden zij dat toen. wanneer zij twijfelden, moeten onderzoeken, zij vóór alles en dan is het onbehoorlijk en komt het niet te pas Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. 277 om hier nu op deze wijze weer dergelijke argumenten naar voren te brengen. De heer Wiersma Mijnheer de Voorzitter. Naar aanleiding van wat de laatste spreker heeft gezegd, zou ik nog graag een kort woord willen zeggen. In mijn toelichting van dit amendement heb ik reeds gezegd dat wij, ook door middel van dit vertoogschrift, op dit moment beschikken over te weinig gegevens en cijfers. Ook uit wat in het vertoogschrift zelf is neergelegd valt niet te bewijzen dat, wat in het vertoogschrift staat, zonder meer juist zou zijn. Maar nadat ik dit heb ge- zegd. heb ik daar tevens nog iets aan toegevoegd, n.l. dat wij hopen dat hoogere colleges als deze, deze zaak j nadrukkelijk zullen onderzoeken, ook ten opzichte van j de cijfers en feiten, die ongetwijfeld daar wel beschik baar zullen zijn. De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voorzitter, nog een enkele opmerking. Er is hier van middag heel wat aangehaald en gesproken, dat feitelijk in de vorige vergadering naar voren had moeten komen, toen het j voorstel van Burgemeester en Wethouders werd aan- ceboden. Thans worden steeds uitgebreider alle mo gelijke dingen er bij gehaald, die toen onder de oogen hadden moeten worden gezien. Toen hebben de heeren voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders ge stemd en dat ook geargumenteerd en nu trachten zij met alle mogelijke redeneeringen hun houding van toen goed te praten. Ik wil nu nog even iets zeggen over het amendement om in plaats van ,,is ook niet aan te nemen" te lezen I „staat niet altijd vast". Mijnheer de Voorzitter, men heeft geen nauwkeurige cijfers ten opzichte van deze zaak, maar het staat voor mij bijna vast, als de kinderen gaan naar een groote industrie- en huishoudschool, waar alle leermiddelen aanwezig zijn, waaraan vele onderwijskrachten zijn ver bonden en waar ook de noodige ruimte aanwezig is, dat het onderwijs, dat daar aan die kinderen wordt ge geven, niet zooveel zal kosten als wanneer het onder wijs aan een kleine school wordt gegeven. Ik kan dat op het oogenblik niet bewijzen, maar het is toch niet aan te nemen, dat het christelijk onderwijs goedkooper zou zijn. Ik blijf daarom bij het voorstel, zooals dat door Bur gemeester en Wethouders is gedaan en ik meen inder daad dat aanneming van het amendement de schriftuur zou verzwakken. Daarom moet het zoo blijven; het is naar mijn meening ook niet aan te nemen dat de chris telijke school goedkooper zou werken. Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiMijnheer de Voorzitter. Ik zou nog graag even willen zeggen dat, vaar de Leeuwarder Industrie- en Huishoudschool in hoofdzaak wordt bezocht door dagschoolleerlingen en niet in zoo sterke mate door leerlingen van losse cur sussen, dat aantal van 22 leerlingen, dat hier is aan gegeven voor de christelijke school, heel weinig invloed zou uitoefenen op de kosten, als die leerlingen zouden komen op een school met over de 400 dagleerlingen. Men begrijpt, dat daar de klassen wel zoo zijn gevormd, dat men daar niet dadelijk tot het vormen van parallel klassen behoeft te komen en zoo lang dat niet het geval is, brengt de overgang van die leerlingen geen meer dere kosten mee. Het staat dus wel degelijk vast dat, als die 22 leerlingen voor een aparte school worden aangenomen ik meen hier de 22 nieuwe leerlingen, die voor de christelijke school dit jaar zijn aangegeven dit meer zal kosten dan wanneer die leerlingen bij de meer dan 400 van de Leeuwarder Industrie- en Huishoudschool werden gevoegd. De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik had mij ook niet in deze discussie willen mengen, maar mij moet toch op het oogenblik even de opmerking van het hart, dat de heer Vromen er nu absoluut naast is. In de ver gadering van 11 Juli ging het er niet om, welke school het duurst of het goedkoopst was, maar het ging uit sluitend over het subsidie. Maar nu gaat het niet over het subsidie, maar over het vertoogschrift en dat is een heel andere kwestie. De heer Vromen: Ik erken, dat ik het niet begrijp De beraadslagingen worden gesloten. Het achtste amendement wordt met 18 tegen 8 stem men verworpen. Voor stemmen: de heeren Terpstra, Wiersma, Stobbe, Van der Schoot, Weima, Feitsma, Hofstra en Buiel. Tegen stemmen: de heeren Hooiring, Turksma, me vrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren De Boer, Botke, IJtsma, Ritmeester, Koopal, Muller, van Kollem, Balk, Hoogland, M. Molenaar, Westra, Van der Meulen, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren B. Molenaar en Vromen. De Voorzitter stelt aan de orde het negende amen dement, luidende ,,Op bladzijde 6, regel 17 van boven af, het woord „kleine" te laten vervallen, en eveneens de komma achter het woord „opgerichte"." Door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld het woord „kleine" te vervangen door „kleinere". De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Wij zul len hier niet lang over spreken. Het gaat hier over het woord „kleine", dat wij wenschen te laten vervallen, terwijl door Burgemeester en Wethouders wordt voor gesteld dat het woord „kleine" wordt vervangen door „kleinere". Men wil dus blijkbaar ten opzichte van die andere onderwijsinrichting de overtreffende trap be houden. Wij hebben tegen deze verandering van dit woord geen bezwaar en wij verklaren dan ook accoord te gaan met het woord „kleinere". De beraadslagingen worden gesloten. Het negende amendement is ingetrokken. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de wijziging, die Burgemeester en Wethouders in verband met dit amendement hebben aangebracht. De Voorzitter stelt aan de orde het tiende amen dement, luidende „Op bladzijde 7, regel 7 van boven af, worde achter het woord „noodzakelijkheid" ingevoegd het woord „thans"." Dit amendement is door Burgemeester en Wethou ders overgenomen. Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig besloten. De Voorzitter wil het geheele vertoogschrift in stem ming brengen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, voordat wij tot stemming overgaan over het geheele vertoog schrift, zouden wij nog gaarne in de gelegenheid wor den gesteld om onzerzijds nog een korte verklaring af te leggen. Ik zal daarmee kort zijn. Wij hebben gemeend dat wii met deze amendementen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 10