280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. die een dergelijk verbod zou kunnen meebrengen, door de Gezondheidscommissie zijns inziens volkomen juist zijn weergegeven. Hij kan als hygiënist dan ook niet tot invoering van het verbod raden. Dr. de Waal, wiens advies wij eveneens hierbij over leggen, komt tot de slotsom, dat de tijd voor het invoeren van een verbod tot het venten of bezorgen van melk op Zondag voor deze gemeente niet rijp is en adviseert ons voorloopig aan het tot standkomen van een dergelijk verbod niet mede te werken. Na kennisneming van deze meeningen, die in hare conclusie onderling overeenstemmen en zich geheel aansluiten bij het gevoelen der Gezondheidscommissie, hebben wij gemeend geen verdere enquête, als in Uwe vergadering van 20 Juni j.l. besproken, te moeten in stellen. Wij zijn namelijk van oordeel, dat met de gelijkluidende adviezen der beide Inspecteurs en der Gezondheidscommissie voor oogen, de Raad niet ver antwoord zou zijn, wanneer hij, ook al zouden anderen hem daartoe raden of verzoeken, niettemin een verbod van de aflevering van melk op Zondag uitvaardigde. Ons College althans vindt geen vrijheid om een daartoe- strekkend voorstel in overweging te nemen. Onder deze omstandigheden heeft het voortzetten van een omvangrijk onderzoek onzes inziens weinig reden. Mitsdien geven wij U andermaal in overweging over eenkomstig ons voorstel van 1 Juni 1933 no. 203 te besluiten. De beraadslagingen worden geopend. De heer Hooiring vraagt het woord. De Voorzitter: Ik wou dit zeggen, ik weet niet hoe lang het duurt, maar laten wij dit punt anders tot den volgenden keer aanhouden. De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal trachten zoo kort mogelijk te zijn. Ik zal direct met een radicaal voorstel komen, maar ik wil eerst even zeggen, dat het mij ten hoogste heeft bevreemd, dat het college van Burgemeester en Wethouders hier slechts komt met twee mededeelingen, n.l. van Dr. Tuntler en van Dr. De Waal, terwijl hier den vorigen keer met alge- meene stemmen is aangenomen dat de Raad een zoo uit gebreid mogelijk onderzoek wenschte. Het spijt mij, dat het college van Burgemeester en Wethouders thans heeft gemeend alleen te moeten komen met de brieven van die beide heeren. Ik kan daar absoluut niet mee accoord gaan. In de vorige vergadering hebben wij op het standpunt gestaan, dat deze belangrijke kwestie, als daarover een besluit zou moeten worden genomen, eerst van alle kanten moest worden bekeken en ook is, toen er is gezegd dat het op prijs werd gesteld, dat wij zoo ruim mogelijk zouden worden ingelicht, door Bur gemeester en Wethouders gezegd: dat wil het college op het oogenblik wel doen. Trouwens, de Voorzitter heeft aan het slot van zijn betoog in de vorige verga dering gezegd, dat Burgemeester en Wethouders het zelf op prijs zouden stellen om de ervaring in andere plaatsen op te vragen en aan den Raad over te leggen. Mijnheer de Voorzitter, ik zou dan ook het volgende voorstel willen doen ..Ondergeteekende stelt voor om het praeadvies van Burgemeester en Wethouders in zake het vent- verbod van melk op Zondag niet in behandeling te nemen en alsnog aan Burgemeester en Wethouders te verzoeken een onderzoek in te stellen over de wer king van een soortgelijk verbod in gemeenten, waar een dergelijk verbod reeds is ingevoerd, o. a. Am sterdam, Den Haag, Nijmegen, Tilburg, Rotterdam en anderen, waarvan bekend is dat een verordening te dien opzichte bestaat. Voorts stelt de Raad er prijs op de meening te weten van den Directeur van den Provincialen Keu ringsdienst in Friesland en die der heeren directeuren van de melkinrichtingen de Lijempf en Coöperatieve Zuivelfabriek, alhier, over een eventueele medewer king." Dit voorstel wensch ik op het oogenblik in behandeling te brengen. De Voorzitter: Dat is dus eigenlijk een voorstel tot uitstel van de zaak en een verzoek om verdere inlich tingen. De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter. Gehoord hebbende het voorstel, dat door de overzijde wordt gedaan, wil ik wel zeggen dat ook in onze fractie deze zaak eenigszins is besproken in de lijn, zooals de heer Hooiring die heeft besproken en dat wij ook voor het andere deel wel in dat voorstel mee kunnen gaan. Het heeft ook ons absoluut verwonderd dat hier slechts de adviezen zijn naar voren gebracht van Dr. Tuntler cn Dr. De Waal en dat Burgemeester en Wethouders dachten niet verder te moeten gaan. In het bijzonder heb ik ook gelezen hetgeen de heer Tuntler naar voren brengt. Deze sluit zich aan bij hetgeen de Gezondheids commissie heeft gezegd, zooals dat is opgenomen in den Raadsbrief van 20 Juni j.l. Ter wille van de zuiverheid in deze zaak dien ik op dit punt toch iets te zeggen. De Gezondheidscommissie heeft gezegd ik zal dat hier even voorlezen uit de Handelingen ,,Kan men door huishoudelijk koken de zuurvor- mende bacteriën dooden en de melk voor zuurworden in den winter behoeden zooals ieder weet is dit in de zomermaanden bijna niet mogelijk, vooral in woningen, waar kelderruimte ontbreekt. Dit is inder tijd ook door de directie der Coöperatieve Zuivel fabriek ingezien, die, hoewel in den winter de melk- tappers Zondags vrij gevende, des zomers geregeld de melk op Zondag liet rondbrengen." Dat brengt hier de Gezondheidscommissie naar voren en naar onze meening is dit iets, dat absoluut onjuist is. Het is niet dat die directie dit doet omdat de melk anders niet is goed te houden, maar het betreft hier een kwestie van concurrentie met de melk, die van buiten wordt aangevoerd. Mijnheer de Voorzitter, wij van onze zijde kunnen het voorstel, dat door de overzijde is ingediend, onder steunen, maar wij zouden daar nog gaarne iets aan toe voegen. Wij hebben in het voorstel gemist, dat ook advies zal worden gevraagd aan verschillende organi saties hier ter plaatse en ook aan de directies van de zuivelfabrieken De heer Muller: Dat is den vorigen keer al aange nomen. De heer Van der Schoot: Maar de organisaties van huisvrouwen zagen wij hier toch nog graag in opge nomen. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan in principe wel meegaan met het voorstel van den heer Hooiring, maar ik kan er niet in meegaan om de di- resties van de fabrieken te vragen. Dat was ook in de vorige vergadering een bezwaar en mij dunkt, dat toen de Raad zich op het standpunt heeft gesteld, ten minste een deel van den Raad en Burgemeester en Wethou ders in elk geval, dat die directies hier niet geheel on partijdig tegenover staan. Mijnheer de Voorzitter, ik bezie deze zaak zoo de heeren kunnen er een andere meening op na houden -omdat er bij deze zaak van transacties sprake is, maar wij zullen misschien nog wel de gelegenheid hebben, als dit voorstel tot uitstel wordt aangenomen, om daarover te spreken. Ik zou echter zeggen: wij zijn op het oogenblik plus royaliste que le roi, want er is den vorigen keer gevraagd om de di recties en Dr. De Waal te hooren en het blijkt nu dat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. 281 Dr. De Waal door Burgemeester en Wethouders is gevraagd, die er trouwens afwijzend tegenover staat. Ik persoonlijk kan dus in het voorstel van den heer Hooiring meegaan, maar ik zou niet graag zoover de -aak uitbreiden, als verschillende partijen, die misschien anders tegenover het voorstel staan, wenschen te gaan, omdat wij dan niet weten hoe ver wij zullen gaan en ik geloof dat de mérites van het voorstel daardoor niet zullen worden gediend. De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, ik wil opmerken dat de heer Turksma blijkbaar mijn voorstel niet goed begrijpt. Den vorigen keer ging het over de meening van de directeuren van de zuivelfabrieken, v/at toen door den heer Vromen is bestreden, maar wij vragen nu niet de meening van die heeren, maar, zooals wij den vorigen keer ook hebben betoogd, zonder de medewerking van de heeren directeuren van de zuivel fabrieken is een verbod niet uitvoerbaar en nu vraag ik in mijn voorstel een verzoek aan die heeren om bereidheid om hieraan mede te werken. De heer Turksma: Zonder garanties voor die bereid heid hebben wij daar niets aan. De heer Hooiring: Den vorigen keer gaven wij hier niet de beslissing mede in handen van die directeuren, maar wij hebben gezegd: wij kunnen niet buiten hun medewerking bij een ventverbod en ik vraag nu in mijn voorstel uitsluitend om te trachten die medewerking te krijgen. De Voorzitter: Mag ik nog even voorlezen wat de heer Hooiring precies voorstelt? (Spreker doet lecture van het voorstel van den heer Hooiring). Ik wil wel zeggen, dat Burgemeester en Wethouders den vorigen keer hebben toegezegd een onderzoek te zullen instellen en dat wij daar ook mee zijn begonnen. Of wij daarbij nu speciaal een onderzoek in verschil lende gemeenten, waar een dergelijk verbod is, hebben toegezegd, weet ik niet, maar toch weet ik wel dat daarover en over het vragen van advies aan verschil lende huisvrouwenvereenigingen is gesproken. Wij zijn begonnen met advies te vragen aan den Inspecteur van de Volksgezondheid, Dr. Tuntler, belast met de zaken betreffende de hygiëne van het kind, tuberculose bestrijding, enz. en wij zijn ook om advies gegaan naar Dr. De Waal. Toen er echter van die heeren zulke rapporten binnen kwamen, hebben Burgemeester en Wethouders gezegd zullen wij er nu nog wel mee doorgaan Want zelfs als alle vrouwenvereenigingen zouden zeggen dat zij een ventverbod zoo aardig en goed zouden vinden, mogen wij dat dan, ook bij allen aandrang, die daaromtrent zou worden uitgeoefend, waar deze rapporten hier liggen, in het belang van de gezondheid wel doen Daarom hebben wij gezegd laten wij liever eerst naar den Raad gaan en deze in kennis stellen met de rapporten en dan zal deze naar ons oordeel ook van meening zijn dat de Raad dit niet zou mogen doen; laten wij dus eerst den Raad zeggen dat wij dit hebben gekregen, dan vindt de Raad mogelijk het verdere vragen ook overbodig. Dat is de bedoeling van dezen Raadsbrief. De Raad kan echter zeggen wij vinden het niet overbodig en wij willen wél dat er nog verder onderzoek wordt gedaan. Dat doet ook de heer Hooiring hij verwacht blijkbaar meer van den Provincialen Keuringsdienst, maar hij laat de vrouwen vereenigingen er uit. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter, denkt U ook niet, als hier straks berichten binnenkomen hoe het in andere gemeenten gaat en als daaruit mocht blijken dat het daar goed gaat, dat óók daartegenover deze rapporten toch nog een heel groot gewicht in de schaal zullen leggen Is het dan nog wel noodig om dit punt aan te houden en nog een verder onderzoek in te stellen Ik ben het volkomen met U eens, als er dergelijke rapporten zijn overgelegd, dat er dan geen enquêtes meer noodig zijn en dat men geen advies meer aan vereenigingen behoeft te vragen, want dat geeft dan toch niets meer. De Voorzitter: Wij hebben ons op hetzelfde stand punt gesteld mevrouw, n.l. dat deze rapporten ten op zichte van een verbod van het verkoopen van melk op Zondag in hygiënisch opzicht verpletterend zijn. Mag de Raad dan, ook al zouden alle mogelijke menschen zeggen: doe het maar, het dan wél doen? Op dat stand punt hebben Burgemeester en Wethouders zich gesteld en waarom zouden er dan nog verschillende adviezen noodig zijn Zelfs al zou uit de berichten uit andere gemeenten blijken dat het hier of daar goed loopt met een zoodanig verbod, mag de Raad dat dan wel doen? Burgemeester en Wethouders hebben zich daarom op het standpunt gesteld dat zij wel het onderzoek konden beëindigen, want deze twee rapporten blijven tóch van kracht, welke adviezen men dan overigens ook krijgt. De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter, ik acht het juist wenschelijk dat men tegenover de rapporten van deze deskundigen ook rapporten van andere des kundigen kan zetten. "Want er zijn óók deskundigen, die vóór een ventverbod zijn. Bovendien is er een Ministerieele uitspraak, waarbij de Minister goedkeurt dat er een ventverbod is ingevoerd en de Minister waagt zooiets er toch ook zoo maar niet op. Ik heb alle respect voor den inhoud van het rapport van Dr. Tuntler en wij weten ook niet, waar het straks nog op uitdraait, maar ik acht den Raad op het oogenblik toch té eenzijdig ingelicht om nu direct een beslissing te nemen. Daarom zou ik er graag in meegaan, als werd besloten dat wij alsnog uitgebreider zullen worden in gelicht en dan kan straks de beslissing vallen. V/ie weet hoe die beslissing dan zal uitvallen; ik weet dat ook niet, maar wij moeten eerst worden ingelicht. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Hooiring wordt met 18 tegen 8 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren IJtsma, Stobbe, Van der Schoot, Koopal, Muller, Weima, Van Kollem, Balk, Feitsma, Hofstra, M. Molenaar, Van der Meulen, Buiel, B. Molenaar, Hooiring, Terpstra, Turksma en Wiersma. Tegen stemmen de heeren Botke, Ritmeester, Hoogland, Westra, mevrouw Van Dijk—Smit, de heer Vromen, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi en de heer De Boer. 15. Onderzoek van den geloofsbrief van het nieuw benoemde lid van den Gemeenteraad, den heer G. Bos. De heer Feitsma rapporteert namens de commissie, belast geweest met het onderzoek van den geloofsbrief, en bestaande uit de heeren M. Molenaar. Hoogland en Feitsma, dat de commissie den geloofsbrief en de daarbij overgelegde stukken heeft gezien en in orde bevonden, weshalve zij de Vergadering adviseert den heer Bos als lid van den Raad toe te laten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het advies der commissie. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 12