274 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. dit kind beslist zenden naar de neutrale inrichting. Op het moment staat het zoo, dat op dit oogenblik ook die cursus al wordt gegeven aan de christelijke school, maar dat ontneemt niets aan het feit dat, wanneer die per soon op het oogenblik zijn kind van de neutrale school zou halen, hij althans toch nog voor een jaar daar het cursusgeld zou moeten betalen en tevens aan de chris telijke school opnieuw zou moeten betalen. Het zou ook van invloed kunnen zijn dat het school geld aan de neutrale inrichting lager is dan dat aan de christelijke school. Ik meen zeker dat dit het geval is en indien dit zoo is, is dat een zaak, die natuurlijk en ongetwijfeld van grooten invloed is. Waar de zaak zoo staat en waar men dus uit de houding van de zoogenoemde christelijke ouders steun en kracht gaat putten ten opzichte van het vertoog schrift, zou men eigenlijk verplicht zijn, deze verklaring van hun houding in dezen hier ook bij te voegen. Waar dit niet wordt gedaan, stellen wij er geen prijs op dat die verklaring alsnog hier bij komt, maar stellen wij alleen voor, bij wijze van amendement, om die geheele passage te laten vervallen en te schrappen. Dat ten opzichte van het eene onderwerp, dat hier ter sprake moest komen. Ik zou zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat in dezelfde lijn kan worden gesproken ten opzichte van de uitdruk king, waarbij men spreekt van leeraressen van verschil lende godsdienstige richting. Ook dat erken ik, dat die daar zijn. maar ik stel mij toch voor, dat het daar zoo zal zijn, dat er angstvallig voor gewaakt wordt, dat het z.g. neutrale milieu niet verstoord wordt en dat is een bezwaar voor wie op het standpunt staat dat Gods Woord beslag moet leggen op alle levensverhoudingen. Er is nog een andere zinsnede in het vertoogschrift en deze moet naar de meening van Burgemeester en Wethouders wèl blijven bestaan, n.l. over het bidden en danken en het waarnemen van godsdienstige plich ten tijdens de schafttijden, waartoe gelegenheid wordt gegeven aan de kinderen van christelijke ouders, die de neutrale school bezoeken. Ik zou zeggen: dat zou er ook nog bij moeten komen, dat men de kinderen de gele genheid daartoe gaat ontnemen Ik geloof dat het col lege beter zal doen, deze uitdrukking heelemaal te schrappen, want men zal in Den Haag wel ietwat vreemd opzien, dat men hier in Leeuwarden een der gelijke verklaring tot versterking van het vertoogschrift daarin gaat aanvoeren. Dat zou er ook nog bij moeten komen, dat men de kinderen die gelegenheid zou be nemen. Dat is in onzen tijd iets zoo gewoons, in dezen tijd van verdraagzaamheid, dat dit als argument niet meer wordt aanvaard De heer Vromen Zeg dat aan Uw Evangelische broeders in Duitschland De heer Wiersma: Dat argument gaat terug naar de oud-liberale theorie mijnheer Vromen, dat is spe ciaal voor U dat wij toch asjeblieft met onze begin selen en levensopvattingen in de huiskamer moeten blijven en dat die voor het publieke leven geen betee- kenis hebben. De heer Vromen Kijk naar de Evangelischen in Duitschland En naar bisschop Müller De heer Wiersma: Dat standpunt is uit den tijd en iemand als de heer Vromen heeft het aan de doorwer king van die christelijke beginselen te danken, dat hij hier zijn positie nog kan innemen De heer Vromen: Bisschop Müller in Duitschland De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, naar onze meening is een dergelijke zinsnede eigenlijk te antiek, om in een dergelijk vertoogschrift te worden opgenomen en op al deze gronden raden wij het college ernstig aan de betrekkelijke zinsnede daaruit te laten verdwijnen. De heer IJtsma: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb mij tot nu toe niet in de discussies gemengd, omdat niet alleen ik, maar alle leden van den Raad van Leeuwar den en alle menschen. die deze geschiedenis hebben ge volgd, wel hebben gevoeld dat zich hier van middag iets zou afspelen in dezen geest. Misschien had men het wel niet zoo uitgebreid verwacht, maar wie maar eenigszins een goede neus heeft in zaken als deze, kon weten, dat er iets op deze wijze zou gebeuren. Ik had mij voorgesteld dat met de meest mogelijke lankmoe digheid te verdragen, hoewel mij dat al moeilijk viel, toen in eerste instantie reeds de oude rederijkerslusten naar voren kwamen. Nu echter ook bij de laatste be schouwingen de rederijkerij weer de overhand krijgt in plaats van de argumentatie, geloof ik dat het goed is dat ik dit zeg. De Raad in zijn geheel heeft den vorigen keer zonder meer vertrouwen geschonken aan de rechts-Protestantsche Raadsfractie, dat zij zeer eerlijk en goed bedoeld de verklaring aflegde, dat zij in de tegenwoordige tijdsomstandigheden er geen gebruik van zou maken om te trachten uitwerking te geven aan wat zij meenen dat hun beginsel is. Men heeft van die zijde gezegd: wij hebben wèl reden te pleiten voor een christelijke industrieschool, maar op grond van de om standigheden zullen wij dat niet doen. Daar kwam, in het kort samengevat, de verklaring op neer. Die ver klaring heeft de Raad als eerlijk aanvaard en zonder deze laat ik het maar met een leelijk woord zeggen zonder deze vertooning, die wij hier vandaag heb ben gehad, zou de Raad dat nóg gelooven. Men is inmiddels echter blijkbaar tot andere gedach ten gekomen, gezien de houding van een deel der kie zers, die de heeren afvaardigen. Het schijnt niet dat het de heeren is gelukt om die kiezers tevreden te stel len, als zij hier een heele korte discussie zouden voeren en daarbij den wensch uitspreken, dat allen, die hen af vaardigen, datzelfde vertrouwen zouden hebben in hun eerlijke bedoelingen, dat wij hebben gehad. Ik wensch den heeren van harte toe, dat dit hun op deze wijze wel is mogen gelukken en ik hoop, dat hun prestige in den Raad er niet te veel onder heeft geleden, dat zij steeds weer hebben moeten wijzen op het tekort aan vertrou wen bij hunne kiezers, dat bij hun goede bedoelingen van den vorigen keer is gebleken. Ik wil wel zeggen dat wij daar steeds niet aan hebben getwijfeld, maar dat het geloof aan die goede trouw thans wel eenigszins begint te wankelen door de manier, waarop deze zaak hier thans wordt behandeld en de vaak insinueerende wijze, waarop men tegen het college te keer gaat. Dit, mijnheer de Voorzitter, moest mij even van het hart. Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiMijnheer de Voorzitter, ik zou ook een enkel woord willen zeggen om een misverstand uit den weg te ruimen. Er is zoo pas gezegd dat het schoolgeld aan de christelijke indus trieschool hooger zou wezen dan dat aan de bestaande school, maar de kwestie is deze, dat de schoolgelden aan de neutrale school zoo verschillend zijn, dat een vergelijking heel moeilijk is te maken. Buitendien is een vergelijking ook daardoor moeilijk, omdat voor het schoolgeld aan de bijzondere huishoudschool maar 3 dagen per week les wordt gegeven, terwijl er aan de neutrale huishoudschool 6 dagen per week les wordt gegeven. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik heb al ge- gezegd dat het van middag een onsmakelijke vertoo ning zou worden, maar na wat de heer IJtsma te berde heeft gebracht, wordt het al een zeer onsmakelijke ver tooning. Wij krijgen nu te zien dat de heer IJtsma. al of niet namens zijn fractie, hier een zoodanig advies geeft aan de anti-revolutionnaire fractie, terwijl hij ver geet wat er is gebeurd met zijn eigen kiezers in Am sterdam, Rotterdam en Zaandam. Ik vind het gewoon weg allerverschrikkelijkst. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1933. 275 De beraadslagingen worden gesloten. Het zevende amendement wordt met 17 tegen 8 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Terpstra, Wiersma, Stobbe, Van der Schoot, Weima, Feitsma, Hofstra en Buiel. Tegen stemmen: de heeren Hooiring, Turksma, me vrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren De Boer, botke, IJtsma, Ritmeester, Koopal, Muller, Balk, Hoog land, M. Molenaar, Westra, Van der Meulen, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren B. Molenaar en Vromen. De heeren Van Kollem en Hettinga zijn bij deze stemming niet tegenwoordig. De heer Hettinga verlaat de vergadering. De Voorzitter stelt aan de orde het achtste amen- i dement, luidende ,.Op bladzijde 6, alinea 2, regel 13 en 14, de woor den „is ook niet aan te nemen" te vervangen door de woorden „staat niet altijd vast"." De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, het gaat bier over de zinsnede „Dat de Christelijke Industrie- en Huishoudschool goedkooper zou kunnen werken dan de neutrale in richting, is ook niet aan te nemen", waarvan wij de laatste woorden zouden willen vervan gen door „staat niet altijd vast". Ik wil allereerst betreffende de opmerking, die Bur gemeester en Wethouders daaraan vastknoopen, n.l. dat men meent dat hiermede de kern van het vertoog schrift zou worden aangetast, even zeggen dat, hoewel wij dat niet zoo zien, wij toch meenen het college dank baar te mogen zijn voor deze erkenning, want daaruit zou dan blijken, dat wij in staat zijn geweest de kern van de zaak op te diepen en te onderscheiden. In zoo verre verheugt ons de opmerking van het college, die hier tot uiting komt. Het is niet aan te nemen dat de christelijke school goedkooper zou kunnen werken, zeggen Burgemeester en Wethouders. Ik zou daar tegenover even goed kun nen beweren, dat zulks wèl het geval is. Men zou mij dan van de zijde van Burgemeester en Wethouders daarvoor de bewijzen kunnen vragen, maar daar tegen over staat, dat ik van mijn standpunt ook het college om bewijzen kan vragen, waarom men hier aanneemt dat de Christelijke Huishoudschool niet goedkooper zou kunnen werken dan de neutrale onderwijsinrichting. Mijnheer de Voorzitter, in het vertoogschrift staat op bladzijde 5 „De appelleerende vereeniging zegt, dat wanneer hare leerlingen naar de neutrale bijzondere industrie- en huishoudschool zouden gaan, daar klassen en cursussen zouden moeten worden ingericht ,,die per saldo meer kosten als nu onze school Naar het be stuur der Leeuwarder Industrie- en Huishoudschool heeft medegedeeld, moet deze laatste bewering als absoluut onjuist worden aangemerkt. Ieder zal be grijpen, dat splitsing in twee scholen in dit geval altijd duurder moet zijn." Mijnheer de Voorzitter, ik zou zoo zeggen, dat is een mededeeling. die het bestuur van de Leeuwarder In dustrie- en Huishoudschool heeft gedaan en die in het vertoogschrift is opgenomen, maar al weer meen ik dat het vertoogschrift niet met feiten en cijfers aantoont dat wat men daarin beweert, juist is. Bovendien meen ik dat de zaak zoo staat, dat wij ten slotte met de mee ning van het bestuur van de desbetreffende onderwijs inrichting niet te maken hebben, maar met wat wij kunnen constateeren uit feiten en cijfers en op grond van voldoende gegevens. Als er wordt gezegd dat ieder begrijpt, dat splitsing in twee scholen altijd duurder moet zijn, dan, mijnheer de Voorzitter, moet ik toege ven, dat er aanleiding is voor de opvatting, dat zulks in het algemeen regel is, maar ook, dat de eene onder wijsinrichting belangrijk duurder werkt dan de andere, waardoor dus die conclusie niet altijd als vaststaande kan worden aangenomen. Als Burgemeester en Wethouders er verder op wij zen dat er op de neutrale school nog voldoende plaats is, dan staat het voor mij onomstootelijlc vast dat, stel nu eens dat inderdaad die 123 leerlingen, die op het moment verbonden zijn aan de Christelijke Huishoud school, overgingen naar de andere bestaande onderwijs inrichting hier ter plaatse, dit voor deze neutrale on derwijsinrichting een verhooging van kosten zou mee brengen. Zoo is het voor ons, omdat wij gelukkig ten opzichte van deze zaak nog eenigen tijd hebben gekregen ook wat betreft eenige gegevens thans een open vraag of met subsidieverleening aan de Christelijke Huishoud school de kosten inderdaad hooger zouden worden dan wanneer alle kinderen van de christelijke onderwijs inrichting overgingen naar de neutrale. Dat is naar onze meening het woord is hier al meer gebruikt disputabel. Het is op dit moment niet bewezen, dat de zaak goedkooper kan marcheeren dan wanneer er sub sidie wordt verleend aan de christelijke onderwijsin richting. Dat wordt door Burgemeester en Wethouders niet voldoende bewezen in het vertoogschrift. Het betreft hier een belangrijk deel van het vertoogschrift en wij van onze zijde hopen dan ook van harte, dat het college van Gedeputeerde Staten en ten slotte de Kroon in dezen van Burgemeester en Wethouders dan toch feiten en cijfers zullen vragen en ik wil daaraan dezen wensch vastknoopen, dat dan ook appellante in de gelegenheid zal zijn om van advies te dienen. De uitdrukking1: „het is niet aan te nemen dat het onderwijs aan de christelijke school goedkooper is", is min of meer een beschuldiging aan het adres van het bestuur van die onderwijsinrichting. Wij hopen dan ook dat Burgemeester en Wethouders door middel van het vertoogschrift door de hoogere autoriteiten zullen worden genoodzaakt om zich in dezen nader te ver klaren en met feiten en cijfers te bewijzen, dat er inder daad grond is voor de conclusie, dat dit onderwijs niet goedkooper zou zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik heb geen statistieken om trent de kosten van het Nijverheidsonderwijs, maar wel heb ik van jaar tot jaar de statistieken gezien van de kosten van het lager onderwijs en daaruit blijkt mij, dat inderdaad het lager onderwijs, dat wordt gegeven van christelijke zijde, minder kost en goedkooper werkt dan het openbaar onderwijs. Zooals ik zeg, van het Nijver heidsonderwijs heb ik die statistieken niet, maar ik trek ernstig in twijfel of de bewering van Burgemeester en Wethouders in dezen juist is. Daarom stellen wij dan ook voor om de woorden „is ook niet aan te nemen", te vervangen door de woorden „staat niet altijd vast' De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Ik wilde een enkele opmerking maken over wat de heer Wiersma heeft gezegd en wel naar aanleiding van zijn opmerking, dat het bijzonder onderwijs zoo aanmerkelijk goedkooper werkt De heer Wiersma: Aanmerkelijk heb ik niet gezegd. De heer Ritmeester (wethouder): U hebt gezegd, dat bij het bijzonder onderwijs de kosten zoo aanmerkelijk goedkooper zijn. Ik wil daaromtrent alleen dit zeggen, dat de Minister juist in de Kamer heeft gezegd, dat het bijzonder onderwijs zoo begint in te loopen op het open baar onderwijs. De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Ik heb zoopas tegen alle amendementen gestemd en ik wilde nog wel even mijn verwondering te kennen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 9