286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1933.
ik nu maar in het midden. Nadat nu Burgemeester en
Wethouders hebben bekend gemaakt, wat zij onder
taxi's verstaan, hebben zij enkele standplaatsen publiek
aangeboden en bij de inschrijving was de heer Wiersma,
wonende vlak over den overweg in de Schrans, de
hoogste inschrijver voor het totaal. Bovendien hebben
Burgemeester en Wethouders bij de openbare verhu
ring nog allerlei voorwaarden gesteld, zoodat de in
schrijvers vooruit wisten, waaraan zij moesten voldoen.
Die voorwaarden zijn vele en het lijkt mij het beste die
\oor den Raad ter inzage te leggen, want ik zou zeggen
dat er te veel zijn om ze alle op te noemen. Ik kan
echter wel meedeelen, dat o. a. een van de voorwaar
den was, dat over het algemeen de wagens behoorlijk
moesten zijn en dat ook de chauffeurs behoorlijk moes
ten zijn. Burgemeester en Wethouders hebben zich n.l.
op dit standpunt gesteld. Wanneer hier iemand een
garage opbelt en hij laat een wagen voorkomen, dan is
het voor zijn eigen verantwoording, wélke garage hij
opbelt en of hij er zich van te voren wel van tracht te
vergewissen of die garage ook behoorlijke wagens en
behoorlijke chauffeurs en behoorlijke tarieven heeft.
Daar staan Burgemeester en Wethouders en de ge
meente als openbaar lichaam geheel buiten, maar de zaak
wordt anders, wanneer Burgemeester en Wethouders
Gelegenheid geven om met dergelijke voertuigen stand
plaats te nemen op den openbaren weg. Dan hebben
Burgemeester en Wethouders naar ons oordeel eenigs-
zins de verplichting om te zorgen dat in verschillende
opzichten datgene, wat daar staat, dus de wagen, de
chauffeur en de tarieven, om het maar niet overdreven
te zeggen, behoorlijk is. Ik wil daarmee niet zeggen dat
alles dan prima moet zijn, maar in elk geval moet het
goed zijn. Burgemeester en Wethouders hebben zich
dus het recht voorbehouden om over die drie zaken te
oordeelen en zij hebben ook direct bij de inschrijving
gezegd, dat over die enkele artikelen zou worden ge
oordeeld, zoodat men dus wist, waar men aan toe was.
Toen nu de inschrijving er was, hebben Burge
meester en Wethouders ook inlichtingen over de ar
beidsvoorwaarden gevraagd en zij hebben die ook ge
vraagd aan den hoogsten inschrijver. Er waren daar
toen bij dat bedrijf, waarbij op dat oogenblik nog met
een veel kleiner personeel werd gewerkt, werkuren, die
naar ons oordeel in een bepaald opzicht niet voldeden
aan billijk te stellen eischen. Wij hebben den inschrijver
daarop attent gemaakt en hij heeft dat ook erkend. Wij
hebben daarna met hem een bijeenkomst gehad en toen
heeft hij ons toegezegd dat er over de arbeidsvoor
waarden overleg met ons zou worden gepleegd en dat
er in ieder geval een soort gegarandeerd vast loon zou
worden betaald. De chauffeurs werken hier n.l. wat het
loon betreft, onder verschillende voorwaarden. Er zijn
verhuurinrichtingen. waarbij aan de chauffeurs een
klein vast loon wordt gegarandeerd en bovendien pro
visie van het geld, dat zij beuren van de klanten, maar
ik meen dat er meer verhuurinrichtingen zijn, die wel
het woord taxi op hun wagens voeren, waarbij de
chauffeurs niets anders krijgen dan 10 (/r van wat zij
van de klanten beuren. Ik zou die inrichtingen met
name kunnen noemen. De arbeidsvoorwaarden bij die
inrichtingen zijn dus zoo. dat men bij den een een klein
vast weekloon ontvangt plus eenige provisie, terwijl
bij den ander een zuivere vaste provisiebasis daarvoor
geldt.
Wij hebben nu tegen den ondernemer, die deze
standplaatsen zou pachten, gezegd: wij stellen er prijs
op dat er in elk geval een bepaald vast loon wordt
betaald. Dat men dan verder tegen provisie zou moeten
werken, geloof ik wel dat noodig is, maar wij hebben
de voorwaarde gesteld, dat de loonen in elk geval zoo
moesten zijn, dat zij behoorlijk konden worden ge
noemd. Wij hebben dien tijd inzage van de loonen ge
had en wij kunnen niet ontkennen, dat het loon toen
behoorlijk was. Toen nu de ondernemer begon met het
stationneerbedrijf, boven zijn autoverhuurbedrijf, dat hij
reeds uitoefende, heeft hij gevraagd, of hij deze week
een opgaaf mocht doen van de loonen en ook precies
van de werkuren van het personeel, want, zoo heeft
hij gezegd, ik weet zelf nog niet precies hoe het loopt;
de toestand is zoo geheel anders als bij het gewone
verhuurbedrijf, het is nu alles nog zoo nieuw met het
taxibedrijf. Hij zal dus een opgaaf doen en zoo zijn dus
die beide zaken aan de goedkeuring van Burgemeester
en Wethouders onderworpen.
Nu brengt de heer Ijtsma hier de kwestie naar vo-
I ren, dat een van de heeren van het personeel naar een
vergadering wilde en dat dit door den ondernemer ge-
I weigerd is en dat, als wij althans de krantenberichten
mogen gelooven, want officieel weten wij hier niets van
af, de persoon, die de biljetten voor die vergadering
uitreikte, werd ontslagen. Het is echter de vraag maar
of die kwestie onder een regeling van de arbeidsvoor
waarden moet worden verstaan. Naar mijn meening is
dat een meer interne kwestie tusschen den ondernemer
en het personeeler zal toch niet in de arbeidsvoor
waarden kunnen staan dat het personeel een bepaalde
vergadering mag bezoeken en dat, als men deze bezoekt,
men dan niet wordt ontslagen. Ik geloof niet dat dit in
de arbeidsvoorwaarden kan voorkomen en om dan ook
i op die manier in te grijpen en den man te dwingen zijn
bedrijf in een bepaalde richting te sturen, ik geloof niet
dat Burgemeester en Wethouders in het algemeen
daarvoor voelen. Maar wel voelen Burgemeester en
l Wethouders er voor, dat het personeel een behoorlijk
I salaris geniet en dat het er niet een al te groot belang
j bij heeft om zooveel mogelijk ritten te doen. omdat
het salaris alleen bestaat uit provisie. Dan toch, wan
neer het personeel geen ander salaris dan provisie
geniet, bestaat het gevaar, dat het door een te groote
snelheid bij iederen rit het aantal ritten tracht op te
drijven. En ook wenschen Burgemeester en Wethou
ders dat de werkuren niet te lang zijn, waardoor het
gevaar zou ontstaan dat de chauffeurs des avonds bij
een langen rit in slaap zouden sukkelen. Die voorwaar
den zijn dus aan den ondernemer opgelegd.
De heer Ijtsma: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben nu
toch blij dat ik deze vraag zoo heb gesteld, omdat U
nu toch eigenlijk wel misschien als Uw persoonlijk
standpunt, maar naar ik hoop althans niet als het
standpunt van het college, hebt meegedeeld, dat als
men in eenige onderhandeling treedt of zal treden met
een bepaalde firma over de arbeidsvoorwaarden, men
dan eigenlijk dit standpunt moet innemenik geloof
niet dat in eenige arbeidsvoorwaarden kan staan dat
men al of niet biljetten mag uitreiken voor een be
paalde vergadering. Het doet mij leed, mijnheer de
Voorzitter, dat uit Uw mond te hooren en ik conclu
deer daaruit, dat LI de zaak niet zoo diep voelt als die
gevoeld moet worden. Deze firma doet iets anders. In
derdaad staat in de arbeidsvoorwaarden, vooral van
grootere ondernemingen, waarover Uw college telkens
in verband met werken van grooteren aard onderhan
delt, zelden een woord over het bezoeken van verga
deringen, maar behoort dat ook niet tot de allermalste
dingen, dan dat men die wél zou noemen Dat is hier
echter niet in het spel, maar hier is in het spel, dat de
gemeente onderhandelingen zal aangaan met een per
soon, die het recht van vereeniging aan zijn personeel
verbiedt. Dat is hier zonder meer in het geding. Als U
dat zoudt kunnen voelen, mijnheer de Voorzitter, dan
i zou U zich geloof ik ernstig de vraag stellen kunnen
wij wel in zee gaan met een dergelijke firma, die het
eerste recht van de menschen aantast, niet dat die
menschen in zijn tijd vergaderen, maar dat zij in hun
vrijen tijd wenschen bijeen te komen, wanneer het hun
past. Wanneer iemand zóó het vereenigingsrecht aan
tast, dan meen ik dat het standpunt van Burgemeester
en Wethouders zoo moet zijn, dat zij zich wel 10 maal
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1933. 287
moeten bedenken voor zij met een dergelijke firma in zee
caan en dat zij ons althans moeten toezeggen, dat, als
die firma niet van standpunt verandert, zij zich althans
v/el 25 maal zullen bedenken, voordat zij verder met die
firma zaken doen. Ik hoop dat dit inzicht ook bij het
college doorbreekt. Ik meen dat het hier een zeer ern
stig feit is, wat deze firma heeft gedaan en dat wij
moeten trachten daaraan paal en perk te stellen.
De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
als mijn meening te kennen geven, dat ik in het alge
meen niet accoord ga met de houding in en met de
wijze van behandeling van deze zaak, door Burge
meester en Wethouders. Ik wil niet terugtreden in de
behandeling en de besprekingen van het z.g. snorders
verbod; ik wil alleen zeggen dat het mij buitengewoon
heeft gespeten, dat de behandeling van dat voorstel is
gevallen net in den tijd, toen ik met vacantie was. In
de vergadering van 22 Augustus was ik niet aanwezig,
maar als ik daar wél was geweest, zou ik waarschijnlijk
de gelegenheid hebben aangegrepen om als mijn mee
ning te kennen te geven, dat een snordersverbod, zoo-
als hier tot uiting komt en zooals het hier nu wordt toe
gepast, door mij voor een stad als Leeuwarden niet
noodzakelijk wordt geacht. Ik zal daar nu niet verder
op ingaan, omdat ik begrijp, dat dit nu niet aan de
orde is; alleen behoud ik mij het recht voor om, als
blijkt dat het naar mijn meening al te gekke gevolgen
heeft, te komen met een voorstel tot intrekking van het
snordersverbod.
Wat ik wél wil zeggen is dit, dat naar mijn meening
Burgemeester en Wethouders eigenlijk een beetje te ver
gaan bij de taak, die het college zich heeft gesteld ten
cpzichte van de z.g. taxikwestie. De constructie van de
wenschelijkheid tot ingrijpen in deze kwestie vind ik
cenigszins kunstmatig. Als Burgemeester en Wethou
ders bij monde van den Voorzitter van den Raad me-
dedeelen, dat Burgemeester en Wethouders te beoor-
deelen hebben of de auto en de chauffeur, enz. geschikt
zijn, dan meen ik dat dit niet behoort tot de directe
competentie van Burgemeester en Wethouders, maar
dat men de zaak zoodanig heeft op te vatten, dat de
kwestie of de auto geschikt is en zoodanig ingericht,
dat er door gebreken geen ongelukken kunnen gebeuren,
een kwestie is, die behoort tot de uitvoering van de
Motor- en Rijwielwet. En wat de geschiktheid van de
chauffeurs betreft, daarvoor hebben wij het instituut
van de politie, die heusch wel zal kunnen constateeren
wanneer de chauffeur iets doet, wat niet goed is en die
hem zoo noodig in aanraking zal brengen met den straf
rechter, die bevoegd is om in voorkomende gevallen
het rijbewijs in te trekken.
Ik betreur het ook dat Burgemeester en Wethouders
deze gelegenheid hebben aangegrepen, dat hier in de
siad tot stand is gebracht als het ware een monopolie
voor één taxi-onclerneming. Ik vind het niet goed dat
de standplaatsen aan één firma zijn verhuurd. Dat die
worden uitgegeven is voor mijzelf geen bezwaar, maar
vél is voor mij een bezwaar dat daardoor automatisch
de andere taxi-ondernemingen, die niet zoo kapitaal
krachtig zijn als deze of die de zaak niet direct zoo in
l groot kunnen aanpakken, maar op wier doen en laten
niets in het midden valt te brengen, vrijwel direct zijn
uitgeschakeld. Ik hoop dat er nog een weg zal worden
gevonden voor overleg met die andere ondernemingen,
cpdat deze ook in staat zullen zijn ik heb hier géén
bepaalde onderneming op het oog te bewijzen, dat
zij niet van de straat behoeven te worden geweerd,
zooals b.v. die ondernemingen en die vehikels, van wel
ker aanwezigheid op de straat indertijd in de groote
plaatsen de wenschelijkheid is uitgegaan tot het in
voeren van een snordersverbod. Ik heb verschillende
artikelen, die tot de invoering van dit verbod in de
groote steden hebben geleid, nog eens nagelezen en ik
vind daarin grond om aan te nemen, dat de groote mis
standen. welke in die plaatsen in dit opzicht bestonden,
zeer tot schade en ten nadeele van het publiek en vooral
voor het in die steden onbekende publiek, hier in Leeu
warden niet bestaan. Ik herhaal, dat ik hoop dat er nog
een weg zal worden gevonden om deze zaak hier in
Leeuwarden alsnog in goede banen te brengen.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb
straks gevraagd naar de verschillende voorwaarden,
die hier zijn gesteld en nu kan ik mij volkomen inden
ken, dat het geen doel heeft om die hier voor te lezen;
ik zal echter graag van de toezegging, dat ze ter visie
zullen worden gelegd, gebruik maken om ze te lezen.
Toch wil ik, in aansluiting met wat de heer Van
Kollem heeft gezegd, nog een enkele opmerking maken.
Ook ik heb een klein beetje verwonderd gestaan dat
de geheele zaak hier is uitgevoerd, zooals die door
Burgemeester en Wethouders is uitgevoerd. Want
toen het snordersverbod hier aanhangig is gemaakt, is
er geen oogenblik sprake van geweest, noch in den
Raadsbrief, noch in de commissie, die de verordening
heeft ontworpen, dat de bedoeling was het houden van
de eene of andere openbare inschrijving of überhaupt
de verhuring van standplaatsen. Het ging toen alleen
om de vraag of het niet gewenscht zou zijn welke
vraag door den Raad bevestigend is beantwoord
dat op het openbaar taxibedrijf, zooals dat in deze ge
meente was ingevoerd, door het Gemeentebestuur in
vloed werd uitgeoefend ten behoeve van het publiek
en dat men dus vooral aan de vergunning tot uitoe
fening van dit bedrijf voorwaarden diende te verbinden
en die vergunning daarvan afhankelijk moest stellen.
Dat is.toen op den voorgrond gezet en nu hebben Bur
gemeester en Wethouders dat zoo uitgelegd, dat er een
openbare verhuring van standplaatsen moest komen.
Het is misschien mogelijk, dat daar zoo terloops eens
over gesproken is. maar het is toch niet in de monde
linge discussies hier en in de commissie naar voren ge
komen dat de bedoeling was een verhuring te houden.
Ik heb daar echter ten slotte wel vrede mee. ofschoon
ik liever had gezien, dat het was geschied in dezen zin,
dat alle taxibedrijven, die hier zijn, d. w. z. alle parti
culiere bedrijven, die te goeder naam en faam be
kend staan, daaraan konden deelnemen en goed kon
den deelnemen. Wanneer dan door die bedrijven aan
de voorwaarden was voldaan, dan hadden wij ook rus
tig tegen het publiek kunnen zeggen: de taxi's, die hier
aanwezig zijn, zijn wel in orde.
Dat men zekere eischen stelt aan de inrichting, wat
betreft de wagens en ook wat betreft de chauffeurs en
dat men daarin als het ware een supplement op de
Motor- en Rijwielwet meent te moeten maken, acht ik
ook geen bezwaar. En verder heb ik ook tegen eenig
toezicht op de arbeidsvoorwaarden geen bezwaar. Dat
men echter zóó ver moet gaan als de eerste spreker
heeft gezegd van dezelfde fractie, als de spreker, die
zooeven aan het woord was en die er blijkbaar een
geheel tegenovergestelde opvatting op na houdt als de
eerste spreker, dat men zóó ver moet gaan, niet met
de bedoeling om, door eenige eischen te stellen ten
opzichte van de arbeidsvoorwaarden, het publiek te
beschermen, maar om tegen den werkgever te zeggen:
dat zijn de idealen, die wij stellen ten opzichte van het
behandelen van de arbeiders en die eischen stellen wij
U, dat lijkt mij veel te ver te gaan. Ik geloof toch ook,
wat dat betreft, dat Burgemeester en Wethouders zich
niet behoeven aan te trekken de waarschuwing van den
eersten spreker, dat Burgemeester en Wethouders zich
wel 25 maal of ik meen dat hij heeft gezegd wel 50
maal mogen bedenken, voordat zij met een dergelijken
ondernemer onderhandelingen aanknoopen. Ik voor mij
heb het gevoel dat men daarin niet te ver moet gaan
en ik heb ook nog altijd het gevoel, dat men misschien
beter had gedaan, het alleen te laten bij het verleenen
van vergunning onder bepaalde voorwaarden en niet
de standplaatsen te verhuren.