250 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1933. De heer Feitsma: Neen. een vervroegde vergadering. De Voorzitter: Dus in plaats van 3 October de ver gadering te houden op 26 September. Wordt dat voorstel ondersteund? Dit blijkt het geval te zijn. De Voorzitter: Dan breng ik het voorstel tot uitstel thans in behandeling. Verlangt een van de leden daar over het woord De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik moet eigenlijk zeggen, dat ik paf sta van dit voorstel. Wan neer één van de fracties in den Raad eigenlijk géén motief zou hebben om een dergelijk voorstel te doen, dan is dat de Rechts-Protestantsche Raadsfractie, ge tuige de uitvoerige verklaring, door en namens die fractie hier afgelegd bij de behandeling van het adres van het bestuur der Vereeniging tot oprichting en in standhouding van een Christelijke Industrie- en Huis houdschool. Daaruit blijkt, dat die zaak, welke natuur lijk de belangstelling had van die fractie, door die frac tie behoorlijk bestudeerd is. En als wij het beroepschrift lezen en wij zien welk een buitengewoon groote plaats een gedeelte van die verklaring, door en namens die fractie hier afgelegd, in het beroepschrift uitmaakt het is niet de geheele verklaring, die in het beroep schrift is opgenomen, zooals zoo juist terecht door Bur gemeester en Wethouders is opgemerkt dan moet ik eerlijk zeggen dat ik er paf van sta dat men van die zijde hier een dergelijk voorstel doet en dat ik om die reden reeds daar absoluut tegen zal stemmen. Ik vind het, zachtjes uitgedrukt, eenigszins vrijmoedig van die zijde om op deze wijze te trachten hier de zaken te doen behandelen. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, ik ben het ook niet eens met dat voorstel, in zooverre, dat ik mij afvraag: wat zal het nut wezen van uitstel? Men zal de zaak gaan bestudeeren, men zal er iets van zeggen of er niets van zeggen, maar practisch geeft dat ten op zichte van het vertoogschrift niet veel. omdat ten slotte het college, dat de zaak moet beoordeelen, ambtshalve de gronden zal aanvullen. Het is hier iets anders dan bij civiel recht; bij administratief recht is het zoo, dat de rechter de noodige gronden aanvult en ik begrijp dan ook niet dat, wat er in de stukken staat, noodig maakt om dit punt aan te houden. Wél is het mij op gevallen, dat in de stukken eigenlijk niet wordt aange toond, waarom de school niet noodzakelijk is, wat toch eigenlijk de kern van de kwestie is. Het gaat er niet om, of er wel voldoende gelegenheid is om huishoud- onderwijs elders te geven, maar of er ook gelegenheid is voor onderwijs van een bepaalde richting De Voorzitter: Mijnheer Buiel, het gaat op het oogenblik alleen om de vraag, of het voorstel van Bur gemeester en Wethouders zal worden aangehouden of niet. Wat daar in staat en of dat goed of slecht is, daar gaat het nu niet om. De heer Buiel: Dat ben ik met U eens, maar om de zaak te bekorten, wilde ik dat er maar meteen bij voegen. De Voorzitter: En ik wilde U meteen zeggen, dat U dat niet doen moest. De heer Buiel: Ik ben het dus om de door mij ge noemde reden met het voorstel van den heer Feitsma niet eens. De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter, het gaat mij wederkeerig als den heer Vromen; ik begrijp niet de verontwaardiging van den heer Vromen. Ik vind dat de zaak zeer eenvoudig is. Wij hebben niet vol doende kennis kunnen nemen van de omvangrijke stuk ken, die ons zijn voorgelegd; wij hebben daarvoor een halve middag den tijd gehad, dan loopt deze er in en dan die en zoodoende hebben wij geen tijd gehad om die kwestie even rustig te bestudeeren. Waar wij nu bezwaren hebben tegen dit stuk. zeggen wij: laten wij daar rustig en zonder overhaasting kennis van kunnen nemen en daarom vragen wij eenvoudig de zaak 14 dagen uit te stellen. Dan kunnen wij goed beslagen ten I ijs komen, dan kunnen wij rustig onze bezwaren for- I muieeren en dan kunnen wij ons standpunt uiteen zetten. Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiMijnheer de Voorzitter, ik vind het in dit geval wel eenigszins be- j zwaarlijk om te stemmen voor uitstel. Als er in gewone gevallen een voorstel wordt gedaan tot uitstel van een punt tot de volgende vergadering, zooals wel vaker voorkomt, is het meestal de gewoonte om dat toe te staan, maar waar de volgende vergadering er een week om zal moeten worden vervroegd, vind ik dat wel bezwaarlijk. Een volgende keer is er misschien weer een andere fractie, die dat vraagt en waar gaan wij dan heen De Voorzitter: Hier wordt uitstel gevraagd om het stuk rustig te kunnen bestudeeren, maar ik zou zeggen: er staan mogelijk onjuistheden in, die dan gerectificeerd kunnen worden, maar den vorigen keer is toch het voorstel van Burgemeester en Wethouders met alge- i meene stemmen aangenomen. Ik zou dus zeggen er I zullen misschien vergissingen in het vertoogschrift kunnen voorkomen en deze zullen dan eventueel ver- j beterd kunnen worden, maar ten slotte zal toch de strekking van het verweerschrift gelijk moeten blijven, zooals Burgemeester en Wethouders die in het concept hebben neergelegd. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter ik wilde in de allereerste plaats een woord zeggen aan het adres van den heer Vromen, die paf heeft gestaan van ons voorstel. Welnu, ik kan hetzelfde zeggen aan het adres van den heer Vromen; toen wij den heer Vromen hoor den spreken, stonden wij eveneens paf van een dergelijk zeggen. Want wat is toch het geval? Ons streven is toen geweest en is ook nu, om gemeenschappelijk hier een negatieve daad te verrichten, maar die tegelijker tijd, nu het vertoogschrift aan de orde komt. zóó moet worden samengesteld, dat zij het gansche gevoelen van den Raad weergeeft. Wat is ons nu gebleken bij den zeer korten tijd, dien ons voor de bestudeering is over gelaten? Daarbij is ons dit gebleken en wij moeten daarover ten sterkste ons leedwezen uitspreken dat j dit vertoogschrift niet door ons kan worden goedge keurd. Hier komen verschillende zinsneden in voor, die wij ganschelijk niet beamen en waartegen wij te:: sterkste moeten protesteeren. En waar het ons, wegens den te korten tijd, niet mogelijk was om daarin wijzi ging aan te brengen, daarvoor is het stuk te lang en te langwijlig, daarom meenen wij, waar het ons streven is om een stuk naar Den Haag te zenden, dat het gar sche gevoelen van den Raad weergeeft, dat men ons den tijd moet schenken om er nog nauwkeurig kennis van te nemen. Nu kan mevrouw Buisman wel zeggen: waar gaan wij heen, als wij ditmaal aan deze fractie de gelegen heid geven, door voor te stellen de volgende vergade ring te vervroegen, en in het algemeen is die opmerking wel juist, maar een dergelijk vertoogschrift, dat op het oogenblik behandeld wordt, wordt toch buitengewoon zelden samengesteld en daarop afgaande, zouden wij zeggen: dat behoeft toch werkelijk geen bezwaar te Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 September 1933. 251 wezen. De heer Vromen zegt, dat hij het een groote mate van vrijmoedigheid vindt, om met een dergelijk voorstel hier voor den dag te komen. Laat ik dan dit daarop antwoorden, mijnheer de Voorzitter, ik mag natuurlijk hier nog niet het vertoogschrift bespreken en daarom wil ik, wat die vrijmoedigheid betreft, alleen dit zeggen, dat wij, door zóó te handelen, niet onze vrijmoedigheid toonen, maar dat wij gedreven worden uitsluitend en eenig door plichtsbesef, dus géén vrijmoedigheid maar plichtsbesef, en dat wij tegelijkertijd laat ik zeggen stre ven naar een uniforme overeenkomst. Dat is het, wat ons aanleiding geeft om dit voorstel te moeten doen. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog wel een enkele opmerking willen maken. Natuurlijk heb ik wel begrepen dat de Rechts-Protestantsche Raads fractie voor een conflict van plichten zat bij deze ge heele zaak De heer Feitsma: Wat? De heer Vromen: dat het inderdaad voor haar een kwestie was om daaruit een weg te zoeken naar den grootsten gemeenen deeler of het kleinste gemeene veelvoud van de motiveeringen waarop men het hier over de zaak eens is. Ik wil nu uitsluitend consta- teeren, dat ik met genoegen uit het betoog van den heer Terpstra heb gehoord, dat het niet de bedoeling was om dien weg te zoeken, door te komen tot een andere dan een negatieve daad, zooals de heer Terpstra heeft genoemd wat hier aan den Raad wordt voorgesteld. Het is dus nu alleen zaak dat men het daarover eens wordt en dat de Raad zoo mogelijk uit de verschil lende motiveeringen, die hier zijn aangevoerd, komt tot een uniforme omschrijving en dat die in het vertoog schrift zal komen. Zooals ik straks al heb gezegd, wordt dat dan de grootste gemeene deeler van de verschil lende motiveeringen en dat kan m. i. niet anders zijn dan het slot van de verklaring van de Rechts-Protes tantsche Raadsfractie: dat gezien de buitengewone om standigheden deze school op het oogenblik niet nood zakelijk moet worden geacht. Dat is misschien het eenigste, waarover wij het allen in den Raad eens zijn en waarmee wel is waar een belangrijk gedeelte van het beroepschrift ongedaan wordt gemaakt daarin wordt beweerd, tracht men althans te suggereeren dat het oprichten van die school wél een kwestie van be zuiniging is maar over de verdere motiveering zullen wij het waarschijnlijk niet eens worden. Ik zie daarom voor uitstel geen reden en ik zie daar ook geen heil in. Wat betreft de toon van mijn eerste betoog, als ik straks eenigszins krasser ben opgetreden dan nu, dan komt dat, doordat de motiveering van den heer Terp stra nu heel anders klinkt dan de motiveering van het voorstel van den heer Feitsma, die alleen heeft gezegd clat men geen tijd heeft gehad om de zaak te bestudee ren. Die tijd, die de Christelijk-Protestantsche Raads fractie daarvoor had, was net zoo veel of misschien meer dan de tijd. dien wij daarvoor hadden, omdat zij meer belangstelling voor deze zaak hadden. Daarom klinkt de verdediging van den heer Terpstra wel een weinig anders dan die van den heer Feitsma en daarom wil ik wel iets terug nemen van wat ik straks heb ge zegd: Ik begrijp, dat de Rechts-Protestantsche Raads fractie uit hoofde van dat conflict van plichten iets méér tijd noodig had om een weg te zoeken en daarom zou ik nu misschien wel genegen zijn om voor het voor stel tot uitstel te stemmen, opdat straks het besluit, dat door den Raad zal moeten worden genomen, met alge- meene stemmen zal kunnen worden genomen. Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiMijnheer de Voorzitter, ik ben ook door de woorden van den heer Terpstra tot de overtuiging gekomen, dat ik voor het voorstel tot uitstel zal moeten stemmen, omdat ik er op gesteld ben dat het betoog, dat naar Den Haag gaat, als het eenigszins kan namens den geheelen Raad moet worden aangeboden. Nu ben ik bang dat de rechtsche fractie daar op het oogenblik misschien tegen zou stemmen en daarom zou ik zeggen: geef den heeren de volle maat. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Feitsma, om het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden en dit te doen behandelen in een vervroegde vergadering vóór 1 October, wordt met 22 tegen 5 stemmen aange nomen. Voor stemmen: de heeren Buiel, Balk, Oosterhoff, mevrouw Buisman.Blok Wijbrandi, de heeren Hof- stra, Hettinga, Weima, Van der Meulen, mevrouw Van Dijk Smit, de heeren Van der Schoot, Terpstra, Westra, Vromen, Feitsma, Wiersma, Turksma, Botke, Stobbe, Muller, Hoogland, De Boer en M. Molenaar. Tegen stemmen de heeren B. Molenaar, Koopal, Van Kollem, Hooiring en IJtsma. De beraadslagingen worden heropend. De heer Feitsma: Is dan nu ook aangenomen dat wij ook een afschrift van het vertoogschrift krijgen De Voorzitter: Dat zullen Burgemeester en Wet houders nog nader overleggen. U wilt hebben een af schrift van het beroep en van het verweerschrift en dat dit aan alle Raadsleden zal worden verstrekt, maar dat zal dan nog al wat kosten. De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter, dan zou ik van mijn kant de Rechts-Protestantsche fractie in overweging willen geven, om dan ook hun amendementen tijdig ter kennis van de andere Raads fracties te brengen, want anders is overweging van de zaak door die andere fracties niet mogelijk. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, dat be zwaar van LI voelen wij ook, maar is dat niet te onder vangen, door slechts aan elke fractie één exemplaar te zenden De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders zullen nog eens overleggen wat het beste is. Om nu nog even op het vorige punt terug te komen, zou ik willen voorstellen, dat eventueele amendementen op het voorstel van Burgemeester en Wethouders moe ten zijn ingeleverd op Dinsdag 19 September. Als de Rechts-Protestantsche fractie voor zich het recht vraagt om de behandeling van een stuk, dat men al 5 dagen in huis heeft, te doen uitstellen, dan mag ik wel 7 dagen vragen De heer Van der Schoot: Wij hebben het niet 5 da gen in huis, dat is niet juist. De Voorzitter Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is 7 September verzonden. De heer Van der Schoot: Maar de stukken moesten wij hier komen inzien. De Voorzitter: Ik voel het zoo en dat geldt ten slotte niet alleen voor dit geval maar in het algemeen dat een dergelijk vertoogschrift niet kan ontstaan in een vergadering van 29 menschen, wil men althans de zaak behoorlijk laten loopen. Het is dus in verband met de moeilijkheid dat anders de zaak niet behoorlijk zou loopen, gewenscht, dat ook de amendementen, die misschien eventueel zullen inkomen, eerst behoorlijk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 4