4
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1934.
„Waar de Commissie zich op het juiste, voor deze
gemeente geldende, standpunt heeft geplaatst dat zij
niet over de personeelformatie der verschillende dien
sten en bedrijven heeft te oordeelen, doch uitsluitend
over de arbeidsvoorwaarden verbonden aan de ran
gen, die de Raad wenscht in te stellen, kan hetgeen
door de Politiepersoneelbonden over de z.g. formatie
verordening is gezegd, buiten beschouwing blijven.
Omtrent de salariëering der adjunct-inspecteurs
bestaat dus overeenstemming.''
Dat laatste is inderdaad juist, d. w. z., dat men van de
zijde van het G. O. niets tegen die salariëering had.
Toch gelooft spr. dat het van belang zou zijn geweest,
wanneer men ten opzichte van deze zaak het advies
van een z.g. dienstcommissie had gehad en wanneer in
onze stad, gelijk in tal van andere plaatsen een behoor
lijk functionneerend G. O. voor de politie was ingesteld
en toegepast. Indien op onbevangen wijze in een dienst
commissie omtrent deze zaak het oordeel van de ver
schillende organisaties van de politie was ingewonnen,
gelooft spr. dat dit voorstel er wellicht iets anders had
uitgezien dan thans. Spr. wil dan ook op dit moment
voor de zooveelste maal een lans breken voor het nu
eindelijk ook in deze gemeente instellen van een behoor
lijke regeling van het G. O. voor de politie, opdat niet
meer zal gebeuren, wat nog onlangs is voorgevallen,
dat, wanneer in het G. O. zaken aan de orde komen,
die voor de politie van het meeste belang zijn, de ver
tegenwoordigers van de politie-organisaties uit de zaal
verwijderd moeten worden. Spr. begrijpt niet, dat men
bier in Leeuwarden niet in die mate kan toepassen, wat
in vele andere gemeenten wèl wordt toegepast.
Spr. is dus genegen het hoogere personeel met één
inspecteur uit te breiden, omdat hij ook gelooft dat de
tegenwoordige 3 inspecteurs vrij druk belast zijn, maar
voor 3 adjunct-inspecteurs wordt van hun zijde niets
gevoeld. Het wordt hier voorgesteld, alsof die 3 ad
junct-inspecteurs speciaal zullen dienen voor controle en
dat zij tegelijk zullen worden belast met de leiding van
het personeel. Het bevreemdt spr. ook dat zij zullen
worden belast met het geven van leiding, want afgezien
van het feit, dat het best kan zijn wat hij niet kan
beoordeelen dat er adjunct-inspecteurs zullen komen,
die theoretisch, uitstekend op de hoogte zijn mis
schien dat er een paar al half en half zijn benoemd, ten
minste, er zijn een paar volontairs in dienst komt het
hem voor, dat die menschen te weinig practijk zullen
hebben om leiding te geven aan een groote groep van
menschen. die al reeds practijk hebben, zooals de heer
Van der Schoot terecht opmerkt.
Wat de reorganisatie van het lagere politieperso
neel betreft, komt het spr. voor. dat in de formatie van
thans met het bestaan van de rangen le en 2e klasse
politie-agent vrijwel het eenigste perspectief geboden
was voor het lagere personeel, dat toch geen kans heeft
om adjunct-inspecteur te worden, om eenige bevorde
ring of promotie te maken. Er zijn thans 3 agenten le
klas met een maximum-salaris van 45.per week en
6 agenten 2e klas met een maximum van 43.— per
week. Indien nu het voorstel van B. en Wwordt aan
genomen, zullen er 9 hoofdagenten komen met een
maximum van f 43. zoodat dus het oorspronkelijk
maximum van 45.— door deze reorganisatie zal wor
den teruggebracht tot 43.— per week. Dit komt dus
tevens neer op een mcidenteele salarisherziening en wel
in den slechtsten zin voor de betrokken groep en spr.
voelt er niets voor om in dezen tijd iets te doen, dat
daarop lijkt. Eenerzijds gaat men hier voor het lagere
personeel, in tegenstelling met het hoogere, de formatie
inkrimpen, maar bovendien komt men ook nog met een
voorstel tot salarisverlaging, althans zal aan de lagere
groepen, ook al zullen zij, die het loon van 45.heb
ben. dit volgens de overgangsbepaling behouden, het
eenigste perspectief worden ontnomen.
De politie-organisaties van het lager personeel heb
ben uit den aard der zaak over de geschiedenis van de
adjunct-inspecteurs niet veel te zeggen, maar het kan
bekend zijn, dat deze organisaties zich ten opzichte van
het lagere personeel eenparig hebben laten gelden en
dat zij hebben voorgesteld om het salaris van 45.
van de agenten le klas ook in het vervolg voor de
hoofdagenten te laten gelden. Spr. voelt daar verbazend
veel voor en maakt die wensch, die ook voldoende is
gemotiveerd in het adres van de politie-organisaties, tot
de zijne, waarom hij wil voorstellen in het ontwerp als
salaris van een hoofdagent in plaats „van 41.— tot
43.per week" te lezen „van 43.tot 45.per
week". Hij wil op deze wijze ook rekening houden met
den wensch van alle organisaties van politiepersoneel,
niet, omdat dat ten slotte het meest overtuigend is, maar
omdat hij meent, dat hier een vermindering, alléén voor
het lagere politiepersoneel, niet juist en niet te aanvaar
den is.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi heeft er zich
eenigszins over verwonderd, dat bij deze uitbreiding
met geen enkel woord is gesproken over aanstelling
van een inspectrice. Zij begrijpt dat echter in zooverre
wel, omdat hier op het oogenblik meer het principe van
de uitbreiding aan de orde is en zij vertrouwt dat, als
het aan de benoemingen toe komt en men meer in de
tails gaat werken, men dan tot de overtuiging komt,
dat op het oogenblik de tijd gekomen is om een inspec
trice aan te stellen. Zij heeft daar des te meer vertrou
wen in, omdat haar is meegedeeld, dat men van den
kant van de autoriteiten algemeen vindt, dat daar lang
zamerhand geen ontkomen meer aan is, al zal dat dan
misschien moeten gaan in samenwerking met de admi
nistratie om tot een geheelen werkkring te komen. In
elk geval zal dat dan de eerste stap op dezen weg
worden.
Ook is spr. gezegd, dat hiermee rekening zou worden
gehouden bij de inrichting van het nieuwe bureau, door
het inrichten van een aparte kamer voor de inspectrice.
Zij meent echter dat daarvan uit de teekeningen al heel
weinig blijkt en zou willen vragen of daar nu werkelijk
op gerekend is.
De heer Vromen kan in groote lijnen met het voor
stel wel meegaan. Ten opzichte van den dactylocsopi-
schen en fotografischen dienst, waarbij er met de ar-
beidsverdeeling op gerekend wordt, dat deze in zekeren
zin nieuw en beter zal worden ingericht en waarbij
deze dienst een centrale zal vormen voor de provincie
Friesland, zou spr. willen vragen, of nu de kosten van
dezen dienst alleen voor rekening komen van Leeu
warden of dat daar een vergoeding van de provincie
of van de andere gemeenten tegenover zal staan.
Den heer Turksma is het opgevallen dat de salari
ëering van den recherchedienst hier in een wel eenigs
zins ongunstige verhouding staat, in aanmerking ge
nomen de verantwoordelijke positie, die dit onderdeel
bij de politie inneemt. Spr. meent dat aan de personen
bij dezen dienst zeer strenge en hooge eischen worden
gesteld; zij moeten soepel en tactisch optreden en zij
werken zeer individueel. Ziet spr. dan de salarissen van
de adjunct-inspecteurs met 2700.tot 3100.per
jaar, daarnaast die van de hoofdrechercheurs met
2392.tot 2496.— en van de gewone rechercheurs
met 2288.— tot 2392.— per jaar en daar tegenover
de salarissen van de hoofdagenten met een maximum
van 2236. dan zou hij den Burgemeester in over
weging willen geven om nog eens na te gaan of er geen
reden bestaat om de salarissen van de rechercheurs in
een gunstiger positie te brengen.
De heer IJtsma wil gaarne erkennen, dat de Raad
ten aanzien van de inrichting van de politie, de rang-
ïndeeling en de getalsterkte in hooge mate moet afgaan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1934.
5
op en vertrouwen stellen in de voorlichting van den
Voorzitter, als hoofd van de politie, gehoord den Com
missaris van Politie. In dat licht willen hij en de zijnen
dan ook graag dit voorstel zien. De beslissing is echter
in handen van den Raad en deze draagt dus de ver
antwoordelijkheid.
Met volle waardeering voor de uitvoerige toelichting
van den Voorzitter en het uitvoerige rapport van den
Commissaris, meent spr. toch dat een grondige bestu
deering, als gevolg van den korten tijd van voorberei
ding voor den Raad, zeer moeilijk was, des te moeilijker,
omdat, zooals in het voorstel staat, de Commissie voor
G. O. zich op het juiste, voor deze gemeente geldende,
standpunt plaatste, dat zij niet over de personeelformatie
heeft te oordeelen. Op grond van de bestaande bepa
lingen wenscht het college dan ook buiten bespreking
te laten, wat te dier zake in het adres van de politie
organisaties is gezegd.
Spr. gaat na de geruststellende mededeelingen. die
omtrent de financieele gevolgen door het college en den
Burgemeester worden gedaan en vestigt de aandacht op
deze zinsnede uit het voorstel
„Meer uitgaven zijn dan ook door dit voorstel in
de naaste toekomst niet te verwachten, terwijl jaar
lijks door Uwe Vergadering over het voor de Politie
uit te trekken bedrag wordt beslist."
De laatste zinsnede is zeker niet als een toezegging
bedoeld, omdat dit een vanzelfsprekendheid is. Het be
grip „naaste toekomst" is zeer rekbaar. De zin zelve
houdt toch eigenlijk in dat dit voorstel, geheel uitge
werkt, wel meer geld zal kosten, zij het dan in de verre
of nabije toekomst. Om dit beter te kunnen overzien,
ware het wenschelijk geweest, dat vóór de behandeling
van dit voorstel het G. O. ook voor het politiepersoneel
geregeld was. Spr. vraagt de toezegging zoo te mogen
opvatten, dat alvorens wijzigingen in de nu voorgestelde
regelingen worden aangebracht, die financieele ge
volgen hebben, het G. O. in orde is.
Het is geen aangename gedachte, hier een besluit te
nemen, waarin de tendenz ligt, dat het in de toekomst
meer geld zal kosten, precies vóór de behandeling van
een begrooting, waarin, door noodzakelijke bezuini
gingen zeer gevoelige plekken worden getroffen.
Om deze redenen zal men ook wel ernstig moeten
overwegen of men voor de hier nader gedane voor
stellen zal kunnen stemmen. Spreker heeft uit de hier
gehouden besprekingen niet den indruk gekregen, dat
het door hem bedoelde voorstel een blijk is van een
volkomen studie van deze zaak; integendeel is de voor
steller, die nu tracht voor enkele groepen de salaris-
grenzen te verhoogen een klank, die overigens sym
pathiek kan zijn begonnen met te zeggen, dat ook
hij de zaak niet voldoende heeft kunnen bestudeeren
Bij een dergelijke erkenning lijkt het spr. buitengewoon
gevaarlijk om een zoodanig voorstel te doen.
Spr. en zijn fractie zullen dan ook voor het voorstel
van B. en W. stemmen, in het vertrouwen, dat, vóór
dat er verdere stappen zullen worden gedaan, het G. O
voor de Politie in deze gemeente ook in haar volledigen
vorm zal zijn ingevoerd. Spr. zal zich niet over de
onderdeelen uitlaten, in de hoop en het vertrouwen, dat
de Voorzitter daarmede rekening zal willen houden.
De Voorzitter erkent dat de tijd om het voorstel te
bestudeeren betrekkelijk kort is geweest. Daarvoor zijn
echter oorzaken aan te wijzen, die eigenlijk buiten het
voorstel zelf liggen. Spr. komt op tegen de door een
van de sprekers gebezigde woorden, dat er nu een
„overdreven haast" met dit voorstel is gemaakt. Hij
wijst er op, dat dit voorstel hier al lang in petto heeft
gelegen en dat deze zaak al lang klaar zou zijn geweest,
wanneer niet 2 hoofdambtenaren van de Secretarie ziek
waren geworden, waardoor spr. zelf ten slotte het voor
stel nog heeft moeten afmaken. Daardoor is het wat
later geworden dan de bedoeling was.
De heer Wiersma zegt dat hij alleen voelt voor een
inspecteur en niets voor adjunct-inspecteurs, terwijl om
gekeerd de heer IJtsma zegt: eigenlijk is dit een voor
stel, dat een diepgaande studie en inzicht omtrent de
geheele zaak vraagt; wij kunnen daar niet over oor
deelen, maar dat kan alleen de Burgemeester, voorge
licht door zijn hoofdambtenaren. Spr. gelooft dat dit
het juiste inzicht is. Hij kan ook niet met bewijzen
bijbrengen dat door de voorgestelde formatie de dienst
beter zal loopen en ook niet, dat die op het oogenblik
niet goed marcheert. Dat zijn geen tastbare zaken, want
zware ongelukken of déraillementen zijn er gelukkig
nog niet gebeurd. Een positief bewijs, dat de dienst
niet kan marcheeren, als er niet 2 adjunct-inspecteurs
zijn, kan spr. ook niet leveren, maar men voelt, als men
in die organisatie zit en de Commissaris nog meer
dan spr. dat de hoogere personeelsbezetting met 3
inspecteurs, waarvan er dan nog dikwijls een met verlof
of ziek is, aan den geringen kant is. De heer Wiersma
beroept zich op de vergelijking van de bonden met
andere gemeenten, maar als spr. de formatie van het
superieure personeel hier mag vergelijken met die in
andere gemeenten, dan staan wij hier stukken ten
achter, óók nog met een aantal van 3 adjunct-inspec
teurs.
Het gaat hier echter om iets anders, n.l. eenigszins
om den strijd, die de personeelsbonden ook voeren
tegen de invoering van den rang van adjunct-inspecteur.
Dien rang wenschen de bonden liever niet en spr. ver
moedt, dat dit ook heeft doorgewerkt in de woorden
van den heer Wiersma. Volgens den Commissaris en
spr. is de instelling van dien rang echter zeer gewenscht.
Wat betreft de kwestie van het G. O., in de Ambte
narenwet is voorgeschreven dat er ook G. O. voor de
politie moet zijn. Dit is juist, spr. geeft toe dat dit al op
papier had moeten staan en hij kan ook de verzekering
geven dat er hard aan gewerkt wordt en dat het ver
moedelijk binnen een paar maanden in kalk en cement
zal zijn. Dan krijgt men echter nóg niet wat èn de heer
Wiersma èn de heer IJtsma wenschen, n.l. dat het G.
O. zal beoordeelen of een bepaalde rang zal moeten
worden ingesteld. Daar zal het ook in de toekomst in
het G. O. niet over gaan. Slechts de Raad, daartoe
voorgelicht door den Burgemeester of door B. en W„
heeft te beoordeelen óf een bepaalde rang zal worden
ingesteld. Daar heeft geen G. O. mee te maken evenmin
als met de eischen, welke aan den rang gesteld zullen
worden. Pas dan, als tot de instelling van den rang is
besloten, en niet eerder, gaat de zaak naar het G. O.
en wordt er gezegd: de Raad of het college van B. en
Wheeft besloten dat die rang zal worden ingesteld
en dat daaraan die eischen zullen worden gesteld; wilt
U nu Uw gevoelen te kennen geven over het salaris,
dat wij ongeveer zoo groot hebben gedacht. Over de
instelling van een rang van hoofdinspecteur, van hoofd
agent of van adjunct-inspecteur, m. a. w. over de ge
heele personeelformatie, heeft het G. O. dus niets te
zeggen, nu niet en in de toekomst niet. In het G. O.
gaat het alleen over de dienstvoorwaarden van de
genen. die de Raad of het bevoegd gezag in een be
paalden rang wenscht aan te stellen. Daarmee vervalt
dus een groot deel van het betoog van den heer
Wiersma en ook een groot deel van de redeneering van
den heer IJtsma
De heer Muller: Neen.
De Voorzitter: Ja, want de heer IJtsma heeft wel
degelijk het zoo gezegd, dat hij hier voor zou stemmen
in het vertrouwen, dat geen personeel zou worden aan
gesteld, vóór het G. O. voor de politie in kalk en cement
zou zijn
De heer IJtsma: Jawel.