8 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1934. gen. Hij hoopt dat dit voor de hand ligt en dat hij daar mee niet blijk heeft gegeven, dat hij niet het eenigste benul er van heeft wat de taak van het G. O. is. Ove rigens is spr. het volkomen eens met den heer Wiersma. wat betreft de kijk, die de Voorzitter op het G. O. heeft. Hij hoopt daar echter nog wel eens een oogenblik over te spreken, hoewel de Voorzitter op het oogenblik ver reweg de sterkste is. omdat men bij het spreken over het G. O. voor dezen tak van dienst heel wat voorzich tiger moet zijn dan bij de gewone commissie voor G. O. bij de bedrijven, aangezien hier vrij wat meer voet angels en klemmen liggen. Maar spr. hoopt daar nog wel eens over te praten en dan zal het verschil van in zicht wel blijken. Spr. en de zijnen zullen zich nu graag bij deze voor stellen neerleggen, omdat een incidenteele wijziging, zooals de heer Wiersma voorstelt, de zaak nog maar ingewikkelder zal kunnen maken. Maar als de Voor zitter meent dat men tot die gedachte komt, doordat men zelf het G. O. gebrekkig ziet, dan zou de Voor zitter het gevaar loopen, dat hij spr. en de zijnen in een hoek dringt, van waaruit zij zouden kunnen overwegen om toch maar voor de voorstellen van den heer Wiersma te stemmen, om in elk geval te trachten te redden wat er te redden is. Spr. meende echter den Voorzitter de hand te hebben toegestoken om dat te voorkomen. De heer Turksma heeft van den Voorzitter den indruk gekregen dat de loonschaal, wat betreft de evenredigheid der salarissen, den toets der critiek wel kan doorstaan, maar spr. is het daarmee niet eens, voor al wat het salaris van een hoofdrechercheur betreft. Het maximum van een adjunct-inspecteur maakt met dat van een hoofdrechercheur nog altijd een verschil van 600. terwijl spr. meent dat de Voorzitter toch ook heeft gememoreerd dat de prestaties van een hoofd rechercheur eigenlijk niet minder behoeven te worden aangeslagen dan die van een adjunct-inspecteur. Alhoe wel spr. er geen voorstel van zal maken, zou hij den Voorzitter toch nog eens zeer ernstig in overweging willen geven om, ook ten opzichte van de andere re chercheurs, de salarieering van de ambtenaren van den recherchedienst nog eens te bekijken, ook in verhouding tot de belooning van de hoofdagenten en eens na te gaan of ze niet in een gunstiger positie zijn te brengen. De Voorzitter antwoordt den heer Turksma, dat het hier voor de rechercheurs enkel is een kwestie van titel wijziging. Die menschen heeten nu politiedienaar le, 2e of 3e klas, belast met den recherchedienst, maar iedereen noemt hen rechercheur en dat worden zij nu ook. Zij zullen echter hun salaris behouden en zij blijven in de positie, waarin ze zijn. Verder komt er één inspec teur meer, wordt ingevoegd de rang van adjunct inspecteur en heeft men de kwestie van de hoofd agenten. Spr. zal over het G. O. niet verder spreken; eigenlijk staat hij tegenover het G. O. in het algemeen op precies hetzelfde standpunt als waarop hij staat ten opzichte van het G. O., dat hier op het oogenblik in de gemeente bestaat voor alle diensten buiten de politie om. De heer Wiersma blijft bij zijn voorstel om de hoofd agenten als le klas agenten te salarieeren en zegt: nu ik hoor dat de bonden zeggen, het kan even goed zon der adjunct-inspecteurs, heb ik nog zooveel te meer reden om tegen de instelling van dien rang te zijn. Maar de bonden zijn daar tegen, omdat zij van hun stand punt zeggen en dat is van bondsstandpunt misschien niet geheel ten onrechte gezien als men daar nog een rang tusschen zet, gaat de rang van hoofdagent iets meer naar beneden; wij schuiven liever de rang van hoofdagent meer naar boven en laten de adjunct-in specteurs vallen. Van hun standpunt is dat, opkomende voor de belangen van de agenten en hoofdagenten, niet onjuist, maar dat is niet de opvatting van spr. en den Commissaris van Politie en het is ook de vraag of dat in het belang is van de politie. De Raad zit hier ook niet in het belang van de hoofdagenten en agenten of van de adjunct-inspecteurs, maar in het belang van de politie en spr. persoonlijk en de Commissaris van Po litie, die er beter in zitten, zijn van meening dat die adjunct-inspecteurs er wel moeten komen. Spr. zou thans aan het voorstel nog iets willen toe voegen. De heer Wiersma kan daarvan wel weer zeg gen nu komt U weer met iets anders op de proppen en brengt U dat zoo rauwelijks in de Vergadering, maar spr. zou, als hier een voorstel tot uitstel was ge komen, daar heel anders tegenover gestaan hebben. Hij heeft geen oogenblik gezegd, dat dit er vandaag door gehaald moest worden en nu is hier wel gezegd dat er n\et dit voorstel zoo overhaast te werk is gegaan, maar niemand is hier gekomen met een voorstel tot uitstel. Men is hier rustig over de zaak gaan praten en spr. heeft de sprekers rustig beantwoord. Hij zal nu niet zeggen, wat hij zou hebben gedaan, wanneer er een voorstel tot uitstel was gekomen De heer Vromen: Als U nu zoo n voorstel uitlokt, is al deze tijd verknoeid De Voorzitter: Als wij hier nu over gesproken heb ben, waarom zouden wij er dan een volgenden keer weer over spreken De heer Vromen: Ze doen soms zoo gek De Voorzitter vervolgt, dat in de Verordening, rege lende de inrichting van het personeel der politie, vol gens de Gemeentewet, behalve alles wat daarin staat, ook moeten staan de eischen van benoembaarheid. Daaromtrent is ook een artikel opgenomen in het Amb tenarenreglement, maar dit artikel is niet uitdrukkelijk van toepassing verklaard op het personeel van de po litie en bovendien moeten deze eischen volgens de Ge meentewet ook in deze verordening worden opgenomen. Daarom wordt op het oogenblik het voorstel gedaan om een overeenkomstig artikel voor de politie, als in het Ambtenarenreglement voor alle ambtenaren is op genomen, in deze verordening over te nemen. Spr. stelt dat voor, om eventueele niet-goedkeuring van deze ver ordening door de Kroon te voorkomen. Ofschoon het Ambtenarenreglement nooit speciaal van toepassing is verklaard op het personeel van de politie, hebben Bur gemeester en Wethouders zich toch altijd gedragen alsof dit personeel ook viel onder het Ambtenaren- of Werkliedenreglement. Spr. stelt voor om in Ontwerp A in te voegen als Artikel II een nieuw artikel, als Art. 1 bis (vrijwel con form art. 6 van het Ambtenarenreglement, evenwel, voor zoover noodig, van toepassing gemaakt voor het personeel der gemeentepolitie) en om Artikel II te ver nummeren tot Artikel III. Spr. doet van dit voorstel lecture. De beraadslagingen worden gesloten. Aan de orde is Ontwerp A. De heer Wiersma dient het volgende voorstel in ..Ondergeteekende stelt voor om in Artikel I, 5e alinea, te laten vervallen de woorden 3 adjunct inspecteurs." Het amendement van den heer Wiersma wordt met 9 tegen 19 stemmen verworpen, die van de heeren IJtsma, Van Kollem, mevrouw Buisman Blok Wij- brandi, de heeren Hettinga, Botke, Koopal, M. Mole naar, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Ritmeester, B. Molenaar, Oosterhoff, Van der Meulen, Westra, Vromen, Turksma, Hooiring, Muller, De Boer en Bos. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1934. 9 Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals dit op voorstel van den Voorzitter is aangevuld. Aan de orde is Ontwerp B. De Voorzitter doet lecture van het volgende, door den heer Wiersma ingediende, amendement „Ondergeteekende stelt voor om in de ontwerp verordening, regelende de bezoldiging van het po litiepersoneel. Artikel I, achtste zinsnede, te lezen „voor een hoofdagent van politie van 43.tot 45. Het amendement van den heer Wiersma wordt met 9 tegen 19 stemmen verworpen, die van dezelfde leden als bij de vorige stemming. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 13 (bijlage no. 5). De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Schoot vraagt of de zaak in haar geheel of in onderdeelen zal worden uitbesteed of dat zij in eigen beheer door B. en W. zal worden uitgevoerd. De heer Vromen vestigt de aandacht op de aesthe- tische oplossing, bedoeld voor den gevel van het pand. dat tot brandweergarage zal worden ingericht. Spr. acht dat een ondergeschikt doch niet onbelangrijk punt. Zijn deze plannen al voorgelegd aan de Schoonheidscom missie Bij aankoop van deze panden is reeds op de aesthetische moeilijkheden gewezen en nu heeft spr. den indruk gekregen, dat de hier gegeven oplossing aesthe- tisch absoluut onaanvaardbaar is. De teekening maakt bij een oppervlakkige beschouwing wel een vrij aardigen indruk, maar als men bedenkt dat de deuren 1.50 M. naar binnen zijn geprojecteerd, dan krijgt men daar onder den gevel van de bovenverdieping twee heele diepe gaten of portieken met in het midden een dam er tusschen, wat naar sprekers meening aesthetisch niet aanvaardbaar is. Spr. begrijpt wel dat er technische redenen zijn geweest om deze oplossing te kiezen; uit de schetsteekening onder de andere teekening blijkt wel de bedoeling, dat de deuren naar buiten open zullen draaien, zonder daarbij den uitrit te hinderen, dus opdat de wagens zoo snel mogelijk de garage zullen kunnen verlaten en hij begrijpt wel dat dit technisch belangrijk is, maar daardoor is men tot een oplossing gekomen, die hij aesthetisch zoo misplaatst acht. dat hij zelfs zou willen voorstellen om hierover het advies van onzen groot-adviseur, den heer Gratama, te vragen. Spr. heeft gezien dat de Schoonheidscommissie ten aanzien van bebouwing en verbouwing aan de Nieuwestad buiten gewoon streng is in de eischen die zij aan particulieren stelt, maar dan geldt ook des te meer dat de gemeente bij een zoo belangrijke verbouwing of verandering ook zelf buitengewoon streng in haar eischen moet zijn. Spr. kan zich niet voorstellen, dat deze oplossing door de Schoonheidscommissie zal worden getolereerd. De heer B. Molenaar kan zich in het algemeen met het plan wel vereenigen, maar heeft toch een paar op merkingen over onderdeelen. De kwestie, die de heer Vromen naar voren heeft gebracht, kan t. z. t. wel nader op een andere plaats worden besproken. B. en W. verwijzen in dit stuk ook naar een nader van den Directeur van Gemeentewerken ingekomen schrijven, waarmee zij zich kunnen vereenigen en dat o.a. ook handelt over de kwestie van de cellen, die spr. in de Commissie voor Openbare Werken heeft ter sprake gebracht. Toen indertijd bij den aankoop van deze gebouwen op uitnoodiging van het Gemeente bestuur de Raadsleden het Politiebureau mochten be zichtigen en spr. zeer hoffelijk door den Commissaris van Politie daar werd rondgeleid, was een van diens ergste grieven de cellen, waarvan door hem werd ge zegd: het zijn hokken, waar wel eens een dronken kerel in ligt, maar dat is ten slotte toch nog een mensch. Dat zijn cellen, waar lucht noch daglicht in kan komen. Bij het nieuwe plan heeft spr. echter bevonden, dat de cellen voor beschonken personen opnieuw van licht en lucht, althans versche lucht verstoken zullen zijn en het heeft hem bevreemd, dat hij intusschen las, dat de Commissaris, evenals B. en W„ zich met deze indee ling zouden kunnen vereenigen. Er zou nog een nader onderzoek worden ingesteld en uit het schrijven van den Directeur van Gemeentewerken van 18 Januari blijkt nu dat ook deze ambtenaar niet ontkent dat het een bezwaar is, maar dat hij er aan den anderen kant ook voordeelen aan verbonden acht. Want een raam. indien aanwezig, zou wel eens gesloten moeten worden, omdat deze personen de eerste paar uren wel eens wat roerig zijn en als men dat sluit, is dat voor de gezond heid gevaarlijk, terwijl, als het raam open is, de men schen last van tocht zouden kunnen krijgen. Hoewel spr. dat in het algemeen kan apprecieeren zou hij toch zeggen: als die heeren slapen, laat het dan maar wat om hun hoofd waaien, een beetje frissche lucht zal hun geen kwaad doen. Nu wij een politiebureau krijgen, dat een behoorlijken tijd mee zal doen en dat ook op een behoorlijke wijze zal worden ingericht, zou spr. er toch bij het college op willen aandringen om nog eens nader onder de oogen te zien, of deze cellen niet op een andere plaats kunnen worden aangebracht, waar zij door een klein bovenlicht rechtstreeks frissche lucht kunnen ont vangen. Hij vestigt daartoe de aandacht op een van de afdeelingen, welke zullen worden ingericht voor arres tantenverblijfplaats; misschien dat het mogelijk is daar een aantal van deze cellen te projecteeren. Spr. geeft een en ander B. en W. in ernstige overweging, opdat ook deze cellen van frissche lucht zullen kunnen worden voorzien. Het doet spr. verder genoegen, dat er alsnog bij de stukken is gevoegd een lijst van de kosten buiten deze 85.000.Het is hem gebleken dat aan dit bedrag nog ongeveer 9500.zal moeten worden toegevoegd voor meubileering enz. De Voorzitter heeft de kwestie van de cellen spe ciaal met den heer Van der Vlis besproken. Natuurlijk is er gezegd, toen de heer Molenaar het Politiebureau bezocht, dat de tegenwoordige cellen absoluut onvol doende zijn, maar hij moet niet vergeten, dat die cellen voor alle mogelijke menschen worden gebruikt niet alleen voor dronken personen, maar ook voor anderen. Er is wel meer ruimte, maar wij moeten die toch ook voor anderen gebruiken. Verder is het ernstigste be zwaar, dat de tegenwoordige cellen practisch gesproken héélemaal niet gelucht kunnen worden, niet alleen als er dronken menschen in zitten, maar anders ook niet. Spr. heeft over de ontluchting van de cellen in het nieuwe Politiebureau met den Directeur gesproken en hij is er van overtuigd, wanneer, zooals de bedoeling is. de bedorven lucht door een ventilator wordt afgezogen en er wordt gezorgd voor toetreding niet van koude buitenlucht maar van eenigszins verwarmde lucht, dat deze ventilatie in dit geval beter is dan de ventilatie door middel van een raam. Men mag dan zeggen dat die menschen juist frissche lucht moeten hebben en spr. geeft dat toe, maar wij weten hoe het in de practijk gaat. Dikwijls komt men ergens binnen, waar noodig goed geventileerd moest worden, maar waar alle ramen dicht zitten, omdat men anders last heeft van de tocht. Spreker heeft hier vooral de lokalen op het oog, waar kinderen bijeen zijn. Zoo gaat het overal; ook hier zou spr. op het oogenblik wel graag een raam open willen hebben, maar een ander zal daar weer tegen zijn. De

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 5