16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1934. gebruik van hun bevoegdheid hebben gemaakt. Naar aanleiding van een opmerking van den heer Terpstra noemt spr. nog een aantal gemeenten, waar reeds een gelijk besluit is genomen. Op de kwesties van verhuur of erfpacht gaat hij nu niet in, het lijkt hem beter de principieele kwestie eerst te stellen en dan ge looft hij, dat zoo meteen de zaak wel van de baan zal zijn en dat de Raad naar huis kan gaan. De heer Terpstra antwoordt den heer Vromen, dat hij een voorstander is van de evolutieleer, maar dat hij nog nooit een zoo snelle evolutie en transformatie heeft ondervonden als op het oogenblik bij dr. Vromen, die het eene oogenblik verklaart, dat hij tegen dit voorstel wel degelijk bezwaar heeft en zich dan even omdraait en van die bezwaren weinig of niets meer gevoelt. Den heer Van der Meulen kan spr. antwoorden, dat bij inderdaad spreekt namens zijn groep; deze is natuur lijk verantwoordelijk voor zijn conclusie, maar iets anders is, of zij ook verantwoordelijk is voor zijn woor den. En waar de heer Van der Meulen de vrijheid heeft genomen spr. te wijzen op de ontwikkeling der dingen, meent spr. dat de heer Van der Meulen in de eerste plaats de ontwikkeling der dingen in zijn eigen partij maar eens moet nagaan. Want als er in een bepaalde partij een eigenaardige ontwikkeling der dingen plaats heeft, dan is dat zeker wel in de S. D. A. P De heer Van Kollem: Is li daar niet blij mee De heer Terpstra: Dat is iets anders, maar spr. noemt dat, omdat zij voelen, dat zij anders niets meer hebben te zeggen. Zie maar als voorbeeld Duitschland die krachtige millioenenpartij heeft daar trots aller ver wachting gezwegen De heer Van Kollem: De kerkelijke partij heeft daar ook net zoo min wat te vertellen De heer Terpstra meent verder dat de heer Van der Meulen, die heeft gezegd dat spr. een lange rede hield, toch niet zal eischen dat spr. eerst aan Z.Ed. komt vragen of hij het goed vindt, dat spr. een dergelijke rede uitspreekt. De heer Van der Meulen kan dat mis schien wel vragen aan zijn partijgenooten, maar als Protestantsche fractie zal men niet luisteren naar de vriendelijke en misschien goed bedoelde raadgevingen van den heer Van der Meulen; bij haar is de vrijheid De Voorzitter verzoekt den heer Terpstra zich bij dit stuk te willen houden. De heer Terpstra: Ik houd mij bij dit stuk De Voorzitter: Dat doet U niet. U is op het oogen blik andere partijen aan het afkammen. De heer Terpstra heeft verder ook nog een appeltje met den Voorzitter te schillen, die heeft gezegd, dat de wet het recht geeft tot deze delegatie. Spr. is zelf er mee begonnen dat te zeggen, maar als de Voorzitter dan wijst op het besluit van de Kamerleden, zou hij dan van de Raadsleden eischen. dat zij door den bril van de vroede vaderen in Den Haag zien Zij hebben de zaken hier zelf te bezien. Verder spijt het spr., dat de Voor zitter de woorden „niet vertrouwt'' heeft gebruikt. Spr. heeft vooraf, om zijn eigen positie vast te stellen, deze verklaring afgelegd, dat zijn strijd niet gaat tegen het tegenwoordige college, maar dat die zou gaan tegen elk college, dat daar zat, omdat hij absoluut niet wilde hebben dat men zou denken dat er een zekere mate van wantrouwen bij in het spel was. Daarom spijt het spr. dat de Voorzitter die woorden heeft gebruikt en hij hoopt, dat deze zoo edelmoedig zal zijn ze in te trekken. De Voorzitter, alleen even op de laatste woorden van den heer Terpstra terugkomende, zegt, dat het hier niet gaat om een kwestie van vertrouwen, maar om de kwestie van ruimheid van opvatting en die is bij den een aanwezig en bij den ander niet. De heer Vromen weet niet precies wat de heer Terp stra bedoelde, toen hij spr. in het geding bracht en diens snelle wisseling van meening. Spr. is zich alleen bewust, dat hij in een toevallige ontmoeting met den heer Terp stra gewaagd heeft van zijn bezwaren tegen dit voor stel, maar hij is zich ook bewust, dat hij slechts heeft gesproken van bezwaren tegen belangrijke onderdeelen van dit voorstel. Principieele bezwaren tegen deze zaak had hij in het geheel niet en hij heeft het aan de pru dentie van den Voorzitter overgelaten, om eerst het principe als zoodanig te doen bespreken en dan daarna de onderdeelen meteen of die twee zaken gescheiden te houden. Spr. heeft over de onderdeelen niet gesproken, omdat het de bedoeling was, dat eerst in zijn geheel zou worden uitgemaakt of men op grond van art. 212 van de Gemeentewet de taak van de verschillende organen zou bepalen en beperken. De fractie van den Vrijheidsbond nu heeft zich hier bij gesteld op het standpunt van de werkelijkheid; de wet, zooals die thans is, geeft het kader aan hoever men kan gaan en daarom bestond hiertegen van de zijde van sprekers fractie in principe geen bezwaar, ook on danks het feit en dat is voor spr. de vergissing, die de andere zijde heeft gemaakt dat die fractie geen vertegenwoordiger heeft in het college van B. en W. Dat heeft met deze zaak niets te maken; het is eenvou dig een staatsrechtelijk vraagstuk of het gewenscht of nuttig is de bestuurstaak eenigszins te verplaatsen naar het college van B. en W. binnen de lijnen, die de wet aangeeft en als hier een fractie is, die daar wèl voor zou zijn, omdat die fractie een belangrijken invloed heeft in dit college, is dat even onjuist als de redeneering van een andere fractie, die zegtwij zijn daar tegen, omdat wij niet een vertegenwoordiger hebben in dit college. Want deze laatste fractie heeft nog niet de hoop ver loren om daarin nog eens vertegenwoordigd te zullen zijn en de fracties, die op het oogenblik in het college vertegenwoordigd zijn, hebben niet de zekerheid, dat zij daar steeds in vertegenwoordigd zullen blijven. Op deze wijze moet men dus een dergelijke zaak niet be kijken. De heer Botke heeft den indruk gekregen dat, toen de heer Terpstra zeide, dat hij dit voorstel van dit col lege niet had verwacht, hij ook heeft gedacht aan de sociaal-democraten. Toen deze zaak in het college aan de orde kwam, zijn spr. en de heer De Boer daar niet zoo warm voor geloopen. maar zij hebben de zaak nuchter gezien en spr. heeft toen gedacht, waar in onze steeds grooter wordende gemeente alle mogelijke kleinigheden het be sturen van de gemeente meer omvattend maken, en waar deze kleinigheden in de practijk toch bijna altijd hamerstukken blijken te zijn, dat er wel iets voor was te zeggen om de behandeling van deze zaken over te dragen aan B. en W., omdat dit de vlugge afdoening bevordert, ook omdat daar nog een kleine bezuiniging van 600.aan vast zit De heer TerpstraDaar zullen wij nog wel over spreken De heer Botke (wethouder) en er geen belangen behoeven te worden geschaad. Mocht in de practijk blijken dat er door de handelingen van B. en W, wer kelijk moeilijkheden zouden ontstaan, dan kan de ver ordening opnieuw onder de loupe worden genomen en desnoods ongedaan worden gemaakt, maar toen deze zaak in het college aan de orde kwam, is spr. de nut Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1934. 17 tigheid van verschillende bepalingen in art. 212 der Gemeentewet, vooral voor de groote gemeenten, geble ken. Hij meent niet, dat hier voor den Raad een groot belang aan verbonden is en dat practisch dergelijke kleine dingen beter aan B. en W. kunnen worden op gedragen. De heer Terpstra: Mag ik even antwoorden De Voorzitter: Liever niet. De heer Terpstra: Nu geeft U zelf aanleiding. Be doelt U dat woord ironisch De Voorzitter: Dat moet ieder voor zich maar opvat ten zooals hij wil. De heer Terpstra weet dan wel, welke opvatting hij daaraan moet geven, maar hij wil toch nog even den heer Botke antwoorden, dat deze goed heeft gevoeld, dat spr. zich heeft verbaasd, dat ook de sociaal-demo craten achter dit voorstel stonden. Zelfs na de toelich ting van den heer Botke is hij daarover niet tevreden en gaat hij daarmee niet content. Zijn hoofdbezwaar is geweest, dat publieke zaken in het publiek moeten wor den behandeld en wanneer dat voortaan in de door spr. bedoelde gevallen niet meer zal plaats hebben, meent hij dat dit bij de gangbare beteekenis van het woord democratisch verre van democratisch is. De heer Van der Meulen is het met den heer Vromen eens, dat het hier enkel gaat om een verschuiving van de bestuurstaak. Maar daarom klopt juist de redenee ring van den heer Vromen niet, omdat de Raad dat hier zelf moet doen en een minderheid in dien Raad, wier recht op controle en critiek erkend wordt, daartegen overwegende bezwaren heeft. Spr. heeft in eerste instantie gesproken over mis bruik, dat hier van het recht van critiek werd gemaakt, en hij gelooft dat hetgeen de heer Terpstra heeft ge zegd, een bevestiging van zijn woorden is geworden. De manier, waarop de heer Terpstra iemand aanvalt, die ten slotte niets anders dan zijn standpunt verdedigt, geeft toch min of meer blijk, dat er aan die zijde een onjuiste opvatting bestaat van de positie, welke die min derheid hier inneemt. Hoewel deze minderheid dus tel kens blijken geeft, tegen zichzelf beschermd te moeten worden, zal dat spr. niet van zijn pad afbrengen en hij zal dus tegen het voorstel van B. en W. stemmen. De heer Ritmeester (wethouder) zegt, dat het hier gaat over zuiver zakelijke dingen en niet over een kwestie van meerderheid of minderheid in kwesties van politiek. Neem maar art. 5, dat handelt over allemaal kwesties inzake belastingen en waarbij het college zal optreden in plaats van den Raad. Zijn dat nu feiten om in den Raad te brengen Men kan het doen, maar het geeft allemaal maar werk. Spr. geeft toe, de bestuurs taak wordt een beetje verlegd, maar dat betreft toch enkel zakelijke kwesties van weinig beteekenis. Van meerderheid of minderheid is hier totaal geen sprake; het is een kwestie van afdoening van zaken en in het belang van de gemeente, want het is goedkooper en gemakkelijker en het is zelfs ook in het belang van den Raad, omdat deze dan dergelijke dingen niet meer behoeft te bestudeeren en zich meer aan grootere din gen kan wijden. Daarom moet men hier niet zoo af wijzend tegenover staan als de heer Terpstra. De beraadslagingen worden gesloten. De heer Turksma heeft intusschen de vergadering verlaten. Het principe van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 10 tegen 17 stemmen, die van de heeren Hettinga, Koopal, B. Molenaar, Van der Meulen, Hooiring, Van der Schoot, Feitsma, Muller. Stobbe, Weima, Terpstra, Wiersma, Hofstra, Bos, Buiel, IJtsma en Van Kollem, verworpen. Het voorstel komt daardoor niet verder in behan deling. Op verzoek van den Voorzitter worden de deuren gesloten. Na hervatting der openbare vergadering wordt, niets meer te behandelen zijnde, deze door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 9