52 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 28 Februari 1934.
stand zeker minder is dan die van Leeuwarden, ook
hun boventallige onderwijzers niet hebben afgeschaft.
Het verwondert spr. eigenlijk dat een oud-hoofd eener
school, als de heer Terpstra, afschaffing van alle boven
tallige onderwijzers wenscht en verdedigt. Als men hier
klassen krijgt van 45 en hooger, zal het maar voor
enkele van de allerbeste leerkrachten mogelijk zijn om
daarmee goede resultaten te bereiken. Ook de geest in
de klas zal minder worden en in plaats van een op
voeder zal de onderwijzer meer drillende instructeur
worden, terwijl overspanning en ziekte van het perso
neel en daardoor vervanging met alle slechte gevolgen
van dien mede het gevolg zal zijn. De vitale belangen
van het onderwijs zullen zeer zeker worden geschaad.
Het betreft hier niet een groeps-, maar een gemeen
schapsbelang. Het ontwikkelingspeil van alle kinderen,
zoowel van hen, die na het verlaten van de lagere
school direct de maatschappij in moeten, als van hen,
die verder moeten studeeren, zal bij een verslechtering
van het onderwijs tengevolge van te groote klassen
dalen. Spr. acht het de plicht van de Overheid om voor
al het lager onderwijs zoo goed mogelijk te doen zijn
en om de kinderen zoo goed mogelijk gereed te maken
om den strijd in het leven te aanvaarden.
Spr. toont met cijfers aan dat vooral in de buiten
gemeenten. waar veelal de boventallige onderwijzers
worden afgeschaft, de nieuwe leerlingenschaal door het
kleiner aantal leerlingen niet zoo erg drukt als hier bij
de scholen met 6 leerkrachten bij het openbaar en 7 bij
het bijzonder onderwijs. Er komt bij dat de kinderen
in de stad niet zoo gemakkelijk te behandelen en, vooral
als gevolg van hun omgeving, onrustiger zijn dan de
kinderen van buiten, gelijk spr. uitvoerig toelicht. Hij
doet in dit verband nog voorlezing van een gedeelte
van evengenoemd verslag van den staat van het onder
wijs, waarin wordt omschreven, dat door het herstel
van de leerlingenschaal 1923 op 31 Dec. 1928 vele
scholen in verbeterden staat zijn gekomen en dat een
langere periode van gedwongen werkloosheid voor
wachtgelders veelal een minder goeden invloed heeft op
persoon en karakter en arbeidsgeschiktheid van de be
trokkenen, terwijl ook de aandacht wordt gevestigd op
het mindere prestatievermogen der leerlingen door de
onrust en gejaagdheid, welke in onzen tijd in het bij
zonder het stadsleven kenmerkt.
Spr. noemt, om eenig inzicht te geven welke veran
dering het zou brengen, wanneer de boventallige onder
wijzers werden afgeschaft, de aantallen leerlingen
(varieerende van 20 tot 80) welke bij het bijzonder
onderwijs aan de bestaande leerlingentallen moeten
worden toegevoegd, wil men onder vigueur van de wet
1932 geen boventallige onderwijzers hebben. Wanneer
de scholen wat de leerlingenschaal betreft op peil
werden gebracht, zooals deze wet dit voorschrijft,
zouden zeker ook de Christelijke onderwijzers het met
spr. eens zijn dat de vitale belangen van het onderwijs
door dergelijke maatregelen worden geschaad. Ook aan
de openbare scholen zou het leerlingental belangrijk
moeten worden opgevoerd om te verkrijgen dat er geen
boventallige onderwijzers meer zullen zijn.
Boventallige onderwijzers zijn hier in Leeuwarden
langen tijd geweest, zelfs bij een veel gunstiger leerlin
genschaal, hetgeen spr. aan de hand van de leerlingen
schalen over de jaren na 1920 nader aantoont. Daaruit
blijkt dat de leerlingenschaal tot voor korten tijd be
trekkelijk gunstig was. Nu de leerlingenschaal zooveel
hooger wordt, zou het een groote schade voor het on
derwijs zijn, wanneer men besloot het instituut boven
tallige onderwijzers op te heffen. Het vraagt wel een
belangrijk geldelijk offer, maar dit komt het algemeen
zeer ten goede. Naar spr. overtuiging is de Overheid
verplicht den kinderen goed onderwijs te geven waar
dit eenigszins kan en het is niet mogelijk het instituut
boventallige onderwijzers af te schaffen, zonder de vitale
belangen van het onderwijs te raken.
Bovendien komt daarbij, dat zooals de nieuwe scholen
hier gebouwd zijn, het eigenlijk niet mogelijk is dat
daarin het aantal kinderen volgens de leerlingenschaal
1932 geplaatst worden. In de oude scholen zou zulks
mogelijk zijn, maar in de nieuwe scholen zou men vol
gepakte lokalen krijgen. Kinderen zouden vlak op de
centrale verwarming komen te zitten of zoo ongunstig
ten opzichte van het bord dat ze scheel beginnen te zien.
Men kan de plaatsing niet zoo regelen dat iedere klasse
evenve:el leerlingen krijgt, of men moet de kinderen als
turven behandelen. Bij het bijzonder onderwijs is er ook
een heel groot verschil in de aantallen per klasse.
Spr. meent hiermede aangetoond te hebben dat het
voor Leeuwarden zeker ongewenscht is het instituut
boventallige onderwijzers af te schaffen; niet alleen voor
de kinderen die onderwijs krijgen, maar ook voor de
ouders der kinderen. Zij hebben er groot belang bij dat
hunne kinderen een goede opvoeding krijgen en een
zoo goed mogelijke ontwikkeling wordt bijgebracht.
De heer Terpstra heeft gesproken over de verflenste
vruchten aan den pruimeboom die hem eenige jaren ge
leden is aangeboden, maar spr. vreest dat deze van die
vruchten heeft gegeten en zijn gedachten daardoor dor
zijn geworden. Toen de heer Terpstra zeide dat hij
sprak als oud-schoolhoofd, heeft spr. onmiddellijk ge
dacht: ik wou dat de heer Terpstra nog een jong-school-
hoofd was, dan zou hij het zoo niet gezegd hebben en
wist hij heel goed dat door deze afschaffing de vitale
belangen van het onderwijs geschaad zouden worden.
Spr. is het ook niet met den heer Terpstra eens dat
op de leermiddelen niet genoeg is bezuinigd. Als men
nagaat wat er allemaal noodig is aan de scholen, dan
is het bedrag van 2.25 per kind gering, in aanmerking
genomen dat er een bedrag voor handwerken bij in
begrepen is. Voor de U. L. O. scholen is het bedrag met
0.50 verminderd.
Mocht in den loop der tijden blijken dat werkelijk
met een bedrag van minder dan 2.25 kan worden
volstaan, dan zal spr. niet schromen zulks voor te
stellen, wanneer de vitale belangen van het onderwijs
daardoor niet worden geschaad.
Er is op de leermiddelen een aardig stuk bespaard,
maar er is natuurlijk een grens aan brengt men het
bedrag per leerling op 1.80, welk bedrag de heer
Terpstra noemde, dan moet er veel achterwege blijven
wat nu aan het onderwijs ten goede komt.
Den heer Terpstra, die vreest, dat de door B. en W.
in uitzicht gestelde plannen betreffende het bewaar-
schoolonderwijs enz. slechts plannen zullen blijven, ant
woordt spr. dat dit absoluut niet de bedoeling van het
college is.
Wat de bezuiniging van 280.betreft, die zou
kunnen worden verkregen door het later doen ontsteken
der straatlantaarns, waar de heer Terpstra voor heeft
gepleit, het is meent spr. maar net om welke zaak het
gaat; toen een bezuiniging van 600.kon worden
verkregen door eenige kleine bevoegdheden van den
Raad over te dragen aan B. en W., was de heer Terp
stra daar niet voor te vinden
Aangaande het onderwijs merkt spr. nog op, dat hij
hoopt dat het onderwijs in Leeuwarden, zoolang de
financiën dat eenigszins toelaten, en men niet tegen het
plafond zit, zoo goed zal blijven als het thans is, in het
belang vooral van de vele kinderen, die alleen lager
onderwijs genieten, maar wanneer het zou gaan, als de
heer Terpstra het zou wenschen, dan zal het niet goed
blijven, maar achteruit gaan tot schade van het alge
meen. En wanneer men ook de bewaarscholen en de
Muziekschool gaat opheffen dingen die een stad
standing en naam geven dan maakt men van Leeu
warden een ziellooze stad, wat zeker niet in het belang
der gemeenschap is.
Voorts meenen B. en W. dat de post, uitgetrokken
voor het zwemonderwijs, beslist moet blijven gehand
haafd, te meer waar Leeuwarden in een waterland ligt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934. 53
Voortzetting der vergadering op Donderdag 1 Maart 1934.
Niet dat alle kinderen na het schoolzwemonderricht
volledig kunnen zwemmen (40 maar het zwem
onderwijs heeft een uitstekende werking watervrees
wordt overwonnen, zoodat de kinderen ook later als ze
van school zijn de zwemsport blijven beoefenen, hetgeen
hun gezondheid ten goede komt; ook de netheid wordt
bevorderd (als ze vuil en slordig zijn schamen zij zich
voor hun vrienden) zoodat naar spr. oordeel met dezen
post een buitengewoon opvoedend werk wordt verricht.
Te 5.50 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Op Donderdag 1 Maart 1934 te 10 uur voorm. wordt
de vergadering voortgezet.
Alsdan zijn aanwezig alle leden behalve de heeren
Buiel en Vromen, die later ter vergadering komen.
De heer Westra (wethouder) wil, waar er over het
gebied waarvan de verdediging van het beleid van B.
en W. aan hem is opgedragen niet is gesproken, alleen
een enkel woord zeggen naar aanleiding van het voor
stel tot het instellen van een kindertoeslag. Naar spr.
meening kan de wijze, waarop over de loondrukkende
werking van den kindertoeslag is gesproken, den toets
der critiek, ook der wetenschappelijke critiek niet door
staan. Inderdaad kan er sprake zijn dat loon moet wor
den betaald naar prestatie, hetgeen de heeren Hooiring
en IJtsma uitsluitend willen, maar spr.'s fractie staat
toch dichter bij den heer Wiersma, die van oordeel is
dat de behoeftefactor niet geheel moet worden uitge
schakeld. Als men spreekt van loon naar prestatie be
doelt men de prestatie gezien in het licht van het econo
mische nut dat ze afwerpt en wanneer nu iemand voor
een bepaalde arbeid 100.000.— per jaar verdient, dan
is dat, omdat het economisch nut van den door hem
gepresteerden arbeid hooger wordt aangeslagen dan het
economisch nut van den arbeid van een werkman bij
de Gemeentereiniging, die een veel lager loon ontvangt.
Wel worden dus de loonen naar de prestatie betaald,
maar bij de waardeering van die prestatie kan men een
zeer verschillende maatstaf aanleggen. Maar ook al zou
met mathematische zekerheid de waarde van elke pres
tatie kunnen worden vastgesteld, dan nog zou de pres
tatie niet alleen het loon kunnen bepalen, maar er moet
een bepaalde norm zijn, en die norm is de behoefte
die met de verhoudingscijfers der verrichte prestaties
kan worden vermenigvuldigd. Dat de behoefte in de
practijk ook wel degelijk als factor meespreekt, blijkt
duidelijk hieruit, dat degenen, die nu de theorie van
louter loon naar prestatie aanhangen, in den tijd der
hoog-conjunctuur een loonsverhooging hebben bepleit
op grond van de vermeerderde behoefte.
Niet kan naar spr.'s meening echter worden ontkend
dat de behoefte mede wordt bepaald door de sterkte
van het gezin, en waar er nu een belangrijke wijziging
heeft plaats gevonden in de begrippen omtrent de na
leving van bepaalde natuurwetten en omtrent de toe
passing van een bepaalde natuurlijke functie van den
mensch, door welke gewijzigde opvatting de gemiddelde
getalsterkte van het gezin zeer belangrijk is gedaald en
waardoor ook de behoefte van het gemiddeld gezin is
verminderd, zijn de menschen, die nog de klassieke be
grippen huldigen omtrent de wetten der natuur in een
zeer ongunstige positie gekomen door den loondrukken-
den invloed van die veranderde opvatting. Het is daar
om naar spr. meent gewenscht aan degenen, die die
klassieke begrippen, hetzij uit godsdienstig, hetzij uit
een ander te respecteeren motief, hebben gehandhaafd,
een kindertoeslag te schenken als noodzakelijk middel
om dien loondrukkenden invloed te compenseeren. Een
kindertoeslag is z. i. dan ook alleszins gewettigd. Een
vraag is het echter of het principe op het oogenblik in
de practijk moet worden doorgevoerd. Naar spr.'s in
zicht zou dit pas goed mogelijk zijn bij een eventueele
loonsherziening, waar echter tegenover staat, dat het,
waar spr.'s fractie de medewerking noodig heeft van
een groep, die het in principe niet geheel met hen eens
is, en vreest voor een loondrukkende werking, prac-
tischer zou zijn met een dergelijk voorstel te komen op
een oogenblik, waarop die loondrukkende werking ab
soluut uitgesloten is.
Den heer Van Kollem, die bij interruptie vraagt
waarom spr. zich in den Aanbiedingsbrief niet als min
derheid van het college heeft laten gelden, antwoordt
spr. dat dit vraagstuk niet aan de orde was toen de
begrooting door B. en W. werd aangeboden. Ook in
het G. O. is er niet over gesproken. Op de vraag in de
sectievergadering hebben B. en W. geantwoord, dat
niet van het college te verwachten is dat het met een
voorstel tot kindertoeslag zal komen, wat echter spr.'s
principe totaal onaangetast laat. Hoe zijn fractie tegen
over kindertoeslag staat is voldoende bekend, waarom
er voor hem als minderheid geen reden was om van
zijn meening blijk te geven, waar nu er uit den Raad
zelf een voorstel is gekomen meent spr. zijn meening
als Raadslid te mogen naar voren brengen, en nu er
tevens enkele dingen zijn voorgesteld om de financiëele
gevolgen te nivelleeren, wil hij zijn stem, al heeft hij
zich volkomen met de door B. en W. aangeboden be
grooting kunnen vereenigen, aan het voorstel geven,
hoewel het hem spijt dat het voorstel niet op een juister
oogenblik is gekomen. Spr. hoopt echter dat de fracties
onderling aanleiding zullen vinden om het voorstel te
zenden naar B. en W. om praeadvies, waardoor de
mogelijkheid bestaat dat alsnog een weg wordt ge
vonden en dat aan het practisch resultaat er van ten
goede kan komen.
De heer Ritmeester (wethouder) constateert het
eigenaardige feit, dat op de begrooting van Gemeente
werken een bedrag van 1000.is uitgetrokken, opdat
de Raad hier het plafond niet op zijn hoofd zal krijgen
en dat het daarnaast voor B. en W. noodzakelijk is
geweest om, wilden zij den financieelen toestand van
Leeuwarden goed houden, een bedrag van 484.000.—
in deze begrooting te besparen, opdat men niet met het
hoofd tegen het plafond zou komen. Dat is niet een
voudig geweest.
Had men indertijd, zooals hier nu is gezegd, de batige
saldi gereserveerd, dan hadden toen de belastingen
moeten worden verhoogd. Spr. wil dat den heer Terp
stra, die ,,neen" schudt, direct bewijzen; hij maakt zich
sterk dat in dien tijd, toen alles er gunstig voor stond,
de Raad in zijn geheel niet bereid zou zijn geweest om
op verschillende posten sterk te bezuinigen, sterk, om
dat het toen ging over batige saldi van 200.000.a
250.000. Daarnaast zou, als men één keer het batig
saldo had gereserveerd, dit het volgend jaar niet weer
op de begrooting zijn voorgekomen. Door samentelling
van de batige saldi komt men wel tot een groot bedrag,
maar practisch zou men het bij reserveering maar één
maal hebben verkregen; het zou dus voor deze begroo
ting wel van beteekenis hebben kunnen zijn, maar dan
ook verder niet meer. Maar hoe dan ook, het is zoo
niet gebeurd en wij moeten er dus op deze manier zien
door te komen.
Het leven is aan de gemeenten en dus ook aan Leeu
warden niet gemakkelijk gemaakt, gezien de maatre
gelen van de Regeering. Spr. noemt echter daarom de
Regeering niet reactionnair; hij ziet volkomen in dat ze
op het oogenblik in het Rijksbelang noodzakelijk zijn
en als V. D. juicht hij het ten sterkste toe dat twee van
de zijnen in het Ministerie zitten om leiding te geven;
hij beseft van hoeveel belang de genomen maatregelen
zijn en legt zich daarbij neer. Spr. heeft alleen tot plicht
te zorgen dat Leeuwarden daar niet te sterk de dupe
van wordt.
Spr. moest vinden 98.000.wegens mindere uit-
keering uit het Gemeentefonods en 89.000.wegens
mindere ontvangst aan uitkeering voor crisissteun en
werkverschaffing; daarnaast moest hij rekening houden
met het terugloopen der belastingen en met een minder