28 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934.
mogen zij dan ook de bijzondere belangstelling van
spreker en zijn fractie genieten, toch ook huns inziens
van algemeen belang zijn.
Indien het college er waarde aan hecht dat zij als
Kath. fractie bereid zijn het door de moeilijke tijden
heen te helpen, dan zal het een eerste vereischte zijn
dat zijn beleid hun vertrouwen kan inboezemen, niet
alleen het financieel beheer, doch ook zijn economische
verrichtingen; zij denken hier aan de benoemingen van
personeel in de verschillende diensten en bedrijven.
Vertrouwen is een teere zaak; is het geschokt, dan is
het moeilijk te herstellen.
De eerste en voornaamste natuurlijke gemeenschap
van individuen is het gezin. De levensmogelijkheden en
bestaanszekerheid van het groote gezin staan op het
spel, van het gezin, dat toch niet een willekeurig, maar
een integraal deel is van de maatschappij, welke uit
gezinnen is opgebouwd. Waar de loonen dalen en de
prijzen der eerste levensmiddelen stijgen, spreekt het
vanzelf, dat de groote gezinnen de zwaarste lasten
dragen en de gezinnen, voor wier onderhoud uitsluitend
de huisvader zorgen moet, verkeeren thans in bezwa
rende omstandigheden.
Spr. wil in dit verband, mede namens de Chr. en
Kathol, fracties uiteen zetten, waarom zij thans met een
voorstel komen van kindertoeslag voor de ambtenaren
en werklieden in dienst van de gemeente.
Het is genoegzaam bekend dat zij voorstanders zijn
van het voeren van gezinspolitiek. Zij stellen voorop,
dat ieder individu het onbetwistbaar recht op leven
heeft; bovendien het recht heeft een huwelijk te sluiten
en voorts erkenning niet instemming mag op
vragen van zijn standpunt, te willen gehoorzamen aan
datgene wat naar zijn opvatting de hoogste zedewet is,
n.l. die van God zelf.
Spr. is er zich van bewust hier een teer onderwerp
aan te raken en zal zich daarom duidelijk verklaren.
Wanneer hij voor zich zelf en een groot deel zijner
mede-arbeiders het recht opvordert, een recht dat door
velen wordt aanvaard als een hooge plicht, dan bedoelt
hij daarmee geenszins te disqualificeeren hen, die er
anders over denken.
Hoezeer spr. en de zijnen dus persoonlijk anderer
opvatting omtrent het groote gezin mogen betreuren,
zij missen het recht hen daarvoor te veroordeelen zonder
meer. Zij bedoelen er ook alleen slechts mee te doen
uitkomen, dat zij niet zouden willen aanvaarden in
dezen Raad tegenstanders te ontmoeten, wier verzet
zou gebaseerd zijn op de overweging het groote gezin
uit te bannen.
Nu kan niet ontkend worden dat de loondruk, zooals
men deze den laatsten tijd meemaakt, in een zeer on
gunstig tijdstip op de ambtenaren en werklieden wordt
toegepast. Niet alleen dat de maatregelen, die de Re
geering meent te moeten treffen, ook op het arbeiders
budget drukken, daarbij komt ook nog dat het prijs
niveau van de eerste levensbehoeften zich beweegt in
opwaartsche richting en de woninghuren zich nog niet
hebben aangepast aan de verlaagde inkomens; vooral
de groote gezinnen komen door deze omstandigheden
het meest in de knel. Daarbij komt dat bij vele ge
meentebesturen, hoe democratisch zij overigens ook zijn.
nog steeds niet het besef is doorgedrongen hoe sociaal
onrechtvaardig een loonpolitiek is, vooral in dezen tijd
van een neergaande conjunctuur, waarbij met de grootte
van het gezin geen rekening wordt gehouden.
Staan spr. en de zijnen tegenover de voorstellen van
het college afwijzend Neen, ook het personeel in over
heidsdienst kan zich niet onttrekken aan hetgeen zich
in het geheele maatschappelijk leven afspeelt. Het zou
ook verkeerd zijn indien men met verlaging van sala
rissen en loonen zoolang wachtte, totdat de financieele
toestand van de gemeente ongezond was, want deze
theorie huldigende zoude men zich begeven op het ge
vaarlijke vlak van de sluitpost-politiek, waarmede de
belangen van het personeel nooit gediend kunnen zijn.
Integendeel, de gemeente als overheid, die in alles een
voorbeeld moet geven, moet ook bij de loonregeling als
een model-werkgeefster optreden. In tijden van een
stijgende conjunctuur moet zij het voorbeeld geven om
de loonen te doen aanpassen en in tijden van laag
conjunctuur met verlaging van loonen niet verder gaan
dan de economische noodzakelijkheid dwingt. Gestreefd
moet worden naar evenwicht tusschen de belangen van
bet personeel en die van de gemeente als zoodanig.
Het is B. en W, gelukt naar dat evenwicht te bewegen.
Is het onjuist het standpunt in te nemen, dat nimmer
aan de loonen mag worden geraakt, aan den anderen
kant mag men niet in elk bezuinigingsplan de loonen
betrekken.
Spr. en de zijnen wenschen niet te beweren, dat de
loonen te hoog zijn in verband met de levensbehoeften,
vooral nu de prijzen van de eerste levensbehoeften in
stijgende lijn gaan, en in verband daarmede zouden zij
wenschen dat zij niet tot loonsverlaging hun toevlucht
moesten nemen, Hierover loopt de kwestie niet, tenzij
men het standpunt in zoude nemen, dat het heil van de
gemeenschap gelegen is in lage loonen. De kwestie
loopt voor spreker en zijn fractie over de vraag of bij
de loonbepaling, volgens de encycliek Quadragesimo
Anno, rekening wordt gehouden met het algemeen
economisch welzijn. Dit moet gebeuren in normale
tijden en tijden van voorspoed, maar ook in tijden van
achteruitgang. Anders zijn nadeelige gevolgen voor de
gemeenschap te vreezen. Zij erkennen dus en waar-
deeren het wijs beleid van het college inzake de loon-
voorstellen; niettemin zijn zij van meening dat, door de
voorgestelde kortingen, degenen die met een aantal
kinderen zijn gezegend dat even boven het gemiddelde
uitgaat, een bedrag zullen ontvangen dat in deze tijden
onvoldoende is te noemen.
Zij meenen dat een loon moet worden uitgekeerd
waarop de werknemer krachtens zijn arbeidsprestatie
recht heeft. Daarmee staan zij op het standpunt inge
nomen door Paus Pius XI die in zijn encycliek Qua
dragesimo Anno het volgende zegt
,,Aan den arbeider komt een rechtvaardig loon toe.
d.w.z. hij moet als loon ontvangen wat de door hem
gepresteerde arbeid waard is. Er heeft hier een ruil
plaats van prestatie en contra-prestatie. De recht
vaardigheid eischt, dat deze beide aan elkaar gelijk
zijn."
De arbeid nu heeft evenals de eigendom, zoowel een
individueel als een sociaal karakter. Want als er geen
sociaal organisme bestaat, als geen sociale- en juridische
orde den arbeid beschermt, als de verschillende, onder
ling zoo nauw samenhangende, bedrijven niet samen
werken en elkaar onderling aanvullen, als vooral intel
lect, kapitaal en arbeid niet gecombineerd worden en
als het ware een eenheid vormen, kan het menschelijk
arbeidsvermogen zijn anders bereikbare resultaten niet
opleveren. Daarom is het mogelijk, den arbeid op de
juiste waarde te schatten en naar gelijkwaardigheid te
beloonen, als de sociale- en individueele aard ervan
buiten beschouwing blijft.
Uit dit tweeledig karakter van den menschelijken
arbeid volgen zeer gewichtige consequenties voor de
regeling van het loon.
Na ontwikkeld te hebben dat de belooning van de
arbeidsprestatie minstens toereikend moet zijn voor het
levensonderhoud zegt voormelde encycliek
,,In de eerste plaats behoort aan den werkman een
loon uitgekeerd te worden toereikend voor zijn eigen
onderhoud en dat van zijn gezin."
Plaatsen spr. en zijn fractie zich dus op het stand
punt van loon naar behoefte Geenszins; zij nemen het
standpunt in van het absoluut gezinsloon.
Is daarmede het beginsel, loon naar behoefte, aan
vaard Geenszins; ook zij staan op het standpunt, dat
de arbeider om in zijn onderhoud te voorzien, niets
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934, 29
anders heeft aan te bieden dan zijn arbeid en dat daar
uit volgt dat de waarde van dien arbeid terug gevonden
moet kunnen worden in het loon.
Maar is het volop redelijk en sociaal verantwoord en
is bovendien het algemeen belang ermede gediend wan
neer men in dezen tijd alleen den maatstaf aanlegt
familieloon of absoluut gezins-loon Naar de opvatting
van spreker en zijn fractie niet, want zoo lang de om
standigheden in de volkshuishouding zoodanig zijn dat
een loon, voldoende voor een absoluut gezin, niet kan
worden uitbetaald, streven zij er naar door een stelsel
van kindertoeslag de groote gezinnen eenigermate tege
moet te komen en het is. h. i. onredelijk, onbillijk en in
strijd met het algemeen bealng, indien men geen rekening
houdt met het feit, dat er een aantal gezinnen is waarvan
de grootte boven het thans gemiddelde uitgaat. Vol
gens de statistiek kan men in ons land een gemiddeld
gezin stellen op 2 kinderen (Leeuwarden 2.2) en waar
het welstandspeil van den Nederlandschen arbeider
hierop is gebaseerd volgt hieruit dat voor de grootere
gezinnen het thans geldend loonpeil onvoldoende is
voor een betrekkelijken welstand.
Voelen de tegenstanders van een kindertoeslag niet
dat het onmogelijk zal zijn, ook voor de overheid en
zeker in deze economisch ontwrichte tijden, het loon
zoodanig op te voeren dat een groot gezin een dragelijk
bestaan heeft en dat, hoe hoog het loon ook zou worden,
er immer een geweldige afstand zou blijven bestaan
Het wil er bij spreker en zijn fractie nog maar steeds
niet in dat zij zooveel tegenstrevers ontmoeten die
beweren op te willen komen voor de economisch zwak
keren, voor de volwaardige positie van den mensch
arbeider. Zij nemen onmiddellijk aan dat dit streven
eerlijk en oprecht is, maar is het niet tegenstrijdig dat
men eenerzijds probeert den arbeider op te heffen uit
zijn positie van knechtschap in het productie-proces en
anderzijds dienzelfden werker, als hij een groot gezin
heeft, niet de helpende hand toereikt om in het onder
houd van zijn gezin te voorzien
Spreker weet wel dat vele van deze tegenstanders
wellicht vóórstanders zouden zijn in een andere maat
schappij-ordening, zelfs wellicht indien er straks een
Rijkskinderfonds zal komen Hij vermag dit niet te
begrijpen. Op ieder terrein van het leven hebben, zelfs
de meest radicale richtingen, in de vakbeweging aan
vaard datgene wat langs evolutionnairen weg ver
kregen werd, maar in dit speciale geval blijft men het
volle pond eischen. Wat ziet men toch voor gevaren.
Voor velen is „loondruk" het argument.
Is dat gevaar nu inderdaad aanwezig
De voorstellen tot loonsverlaging komen toch van
een college welks samenstelling ons een waarborg moet
zijn dat het niet verder is gegaan met toepassing van
een korting als in de gegeven omstandigheden niet te
vermijden was en deze voorstellen zijn zoodanig dat de
Raad ze kan goedkeuren. Spr. en zijn fractie wenschen
met hun voorstel de grondloonen niet te drukken.
Niemand van het personeel der gemeente zal er één
cent minder om ontvangen en zou er dan, omdat er
wel eens misbruik gemaakt wordt van de toepassing
van het kindertoeslag-stelsel, voor altijd een slagboom
worden opgetrokken tusschen vóór- en tegenstanders
Er staat hier als beeld uit de praktijk ook iets geheel
anders tegenover. Uit de statistiek blijkt dat de loonen
in de plaatsen met kindertoeslag zich kunnen meten
met de beste in den lande en dat in bedoelde plaatsen
van loondruk geen sprake is. Voor een bedrag van
f 6336.waarvoor hun voorstel te realiseeren is, kan
men hier een toelage van 0.50 per kind boven het
getal van 2, per week uitkeeren.
Naar spr.'s meening moest het niet behoeven plaats
te hebben, dat in deze gemeente met haar democratisch
bestuur werd gesproken over loondruk, omdat alle ele
menten aanwezig zijn om te voorkomen wat tegen
standers van een kindertoelage vreezen en dat zij als
voorstanders niet willen.
Resumeerend, komt spr. tot deze conclusie
de Prot. Chr. en de Kath. fracties verklaren zich voor
standers van het absoluut gezinsloon en dus voor be
looning naar gepresteerden arbeid.
Zij zijn echter van oordeel, gelet op het feit, dat het
gemiddelde gezin niet grooter is dan man, vrouw en
twee kinderen, dat daaruit de h. i. onaanvechtbare con
clusie moet worden getrokken, dat, waar op dezen toe
stand de welstand der gezinnen is gebaseerd, in de
grootere gezinnen achterstand is.
Zij zijn voorts van oordeel, dat door de economische
omstandigheden deze gezinnen een grooteren druk
hebben te ondergaan.
Zij achten het daarom, op grond van volledig toege
paste rechtvaardigheid en bevordering van het algemeen
belang alleszins verdedigbaar den Raad het volgende
voorstel aan te bieden, dat mede onderteekend is door
de heeren Wiersma en Terpstra
„Ondergeteekenden stellen voor aan de ambte
naren en werklieden in dienst van de gemeente
Leeuwarden, uit te keeren een toeslag op het loon
of salaris van 50 centen per week per kind tot den
leeftijd van 16 jaren, beginnende bij het derde kind.
Deze toeslag te doen ingaan 1 Maart 1934.
Het verheugt spreker dat B. en W. inzake de munt-
gastarieven een onderzoek hebben toegezegd. Hij heeft
deze kwestie nog eens nader bestudeerd, maar deze is
hem nog niet duidelijk geworden.
Spreker vindt het onbillijk dat voor het gebruik van
alle muntgasmeters 4.20 verschuldigd is, waardoor
men in vele gevallen betaalt voor een installatie (com-
foor en ornament) die niet aanwezig is, terwijl voor een
gewone meter maar 1.80 verschuldigd is. Als men
gemiddeld 2.10 a 2.50 voor een muntgasmeter be
taalt, zouden de exploitatiekosten daaruit voldoende be
streden kunnen worden.
Aan de hand van verschillende cijfers uit de begroo
ting en de exploitatierekeningen betreffende het munt-
gas, betoogt spr. dat hij eigenlijk niet goed begrijpt dat
ei zulke groote bedragen noodig zijn voor iets waarvan
practisch zoo weinig gebruik wordt gemaakt, en hoe
het mogelijk is dat de bedragen voor het aanleggen en
onderhouden van muntgasinstallaties over de verschil
lende jaren zoozeer uiteenloopen. Waar B. en W. om
trent deze zaak een onderzoek hebben toegezegd, meent
spr. hierop de aandacht te moeten vestigen, opdat het
college hierop kan letten.
Wat sprekers opmerking in de sectie omtrent den
verhoogden cokesprijs betreft, blijft hij van oordeel dat
de prijs in Leeuwarden hoog is en in vergelijking met
andere gemeenten hier het duurst is.
Spr. heeft de kwestie van het open hek aan de Bleek-
laan in de sectievergadering gebruikt als een aanloopje
voor de vraag of het juist is dat er des nachts bij de
waterstofgasfabriek geen toezicht is en dat het perso
neel dus maar op eigen houtje werkt.
Indien dit waar is zal daarin voorzien moeten wor
den, hetgeen z. i. in het belang der gemeente zal zijn.
Spr. vraagt een onderzoek in te stellen.
Na deze critiek wil spr. eindigen met een toetje,
zooals bij zijn vak behoort, en hij wil het college harte
lijk dank zeggen voor de schitterende sanitaire instal
latie die men bij de Gasfabriek gekregen heeft.
De Voorzitter doet lecture van het voorstel van den
heer Balk en wijst er op, dat de begrooting, zooals ze
door B. en W. wordt aangeboden, in balans is en dat
het, gezien de reserves er uit zijn en ook de post On
voorzien niet aan den hoogen kant is, gewenscht is dat,
wanneer men een voorstel als dat van den heer Balk
doet, dat nieuwe uitgaven eischt, men tegelijkertijd
voorstelt uit welke posten de dekking moet worden
gevonden.
De heer Balk zegt, dat tot dekking van zijn voorstel