30 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934.
900.— kan worden gevonden bij de politie, die daar
niet zullen worden uitgegeven, 800.— door opheffing
van de Commissie voor Beroepskeuze en opheffing van
de Muziekschool.
De Voorzitter herhaalt, dat z. i. bijzondere uitgaven
en de dekking daarvan in één voorstel moeten worden
belichaamd, omdat voor iemand de waarde van een
voorstel mede wordt bepaald door de appreciatie van
hetgeen er tegenover staat.
Naar aanleiding hiervan dient de heer Balk later de
volgende schriftelijke aanvulling van het voorstel in,
mede onderteekend door de heeren Terpstra en
Wiersma
,,De dekking voor de uitgaven van den kinder
toeslag te vinden
1opheffing Commissie voor Beroepskeuze
2. de 900. die voor bewapening van de Politie
niet worden uitgegeven
3. opheffing van de Muziekschool."
De heer Feitsma acht het, gezien den algemeenen
toestand, begrijpelijk dat B. en W. in hun aanbiedings
brief zeggen, dat meer nog dan tot dusver de finan-
cieele factor in het beheer der gemeentelijke huishou
ding overheerschend is geworden en dat bij het bepalen
van het beleid in de eerste plaats daarmede rekening
moet worden gehouden. B. en W. zagen zich voor een
moeilijke taak geplaatst om een sluitende begrooting
aan te bieden.
Dat dit is bereikt stemt tot dankbaarheid. Toch is
het noodzakelijk nu reeds voor de toekomst maatregelen
te nemen tot verder doorvoeren van de bezuinigingen.
Het komt spr. voor dat B. en W. behoudens een
enkele post eenstemmig zijn in het te voeren beleid en
dat zij van oordeel zijn dat alleen op de wijze, door
hun voorgesteld, de oplossing is te vinden. Zij staan
blijkbaar afwijzend tegenover die leden van den Raad,
die, hoewel willende medewerken tot het gezond maken
en gezond houden der gemeentefinanciën, een beschei
den poging wenschen te doen om door meerdere bezui
nigingen, liefst zonder en, zoo dit niet kan, met zoo
weinig mogelijke verhooging der belastingen het ver-
eischte evenwicht der financiën te verkrijgen.
Het is spreker en zijn fracties meening, dat vóórdat
thans tot belastingverhooging wordt overgegaan, alles
uit de begrooting moet verdwijnen dat kan worden ge
mist zonder de vitale belangen van de gemeente te
schaden en dat bij de bezuinigingen de evenredigheid
zooveel mogelijk worde betracht, opdat de lasten gelij
kelijk worden verdeeld. Het is bekend dat zij jaren lang
hebben gestreden voor vermindering der indirecte be
lastingen, speciaal van de electriciteitstarieven. Deze
zullen zij thans moeten accepteeren, doch zij hebben
groote bezwaren tegen verhooging van den gasprijs,
en nog meer tegen het invoeren van nieuwe belastingen.
Daarom vooraf de vraag zit er ook nog eenig perspec
tief in deze begrooting De uitkomsten van het Elec-
triciteitbedrijf, Gasfabriek en Openbaar Slachthuis
overtroffen telken jare aanzienlijk de begrootingsposten;
schuilen hierin misschien enkele meevallers?
Waarom staan B. en W. afwijzend tegenover op
heffing van het instituut boventallige onderwijzers, dat
groote offers vraagt van de gemeente, waarop h. i. zoo
het niet geheel kan verdwijnen, toch nog wel kan wor
den bezuinigd? Wordt dit niet vrijwillig gedaan, zoo
loopt men de kans van hooger hand te worden genood
zaakt.
In het jaar 1929 heeft spr. in een commissie voor de
bewaarscholen gezeten, doch eenstemmig was deze
commissie van oordeel dat, wanneer geen ander systeem
werd gevolgd, bezuiniging niet mogelijk was. Daarom
lijkt het spreker en zijn fractie nu de tijd om maar tot
opheffen te besluiten. Dat B. en W. weder 80.000.
voor deze scholen uittrekken, is moeilijk te rijmen met
de positie der gemeentefinanciën. Hier is geen wette
lijke verplichting en geen groote schade zal er het ge
volg van zijn. Wanneer het zoo noodig is als wordt
voorgesteld, laten de ouders als de natuurlijke opvoe
ders er dan voor zorgen. Deze hebben tot nu toe geen
kans gehad. Toch ligt hier een dankbaar arbeidsveld
voor de voorstanders van het bewaarschoolonderwijs.
Bij het betreffende hoofdstuk zal van sprekers zijde een
voorstel tot opheffing der bewaarscholen worden ge
daan.
Posten als de Stedelijke Muziekschool en de subsidie
voor Parkherstellingsoord zullen zeer zeker bij sprekers
fractie bezwaar ontmoeten.
Het verheugt hun dat de Rijksregeering een aan
schrijving heeft gericht tot de gemeenten om de ge
huwde ambtenares (niet kostwinster) den voorrang te
geven tot ontslag bij eventueele reorganisatie.
Eveneens dat er overeenstemming is verkregen tus-
schen den Minister van Waterstaat en Ged. Staten van
j deze provincie i.z. de verbetering der waterwegen Gro
ningenIJselmeer, GroningenHarlingen, waardoor
de kans dat dit werk binnenkort ter hand zal worden
genomen, sterk is gestegen. Hier een werkgelegenheid
voor de Leeuwarder ingezetenen te vinden, zal van
groot belang zijn.
Ook wijst spr. nog op de zoo gewenschte verplaat
sing van de kippenmarkt.
Het is de bedoeling B. en W. in hun moeilijke taak
te steunen en zij hopen dat van die zijde deze mede
werking zal leiden tot een tegemoetkomende houding,
zoodat men tot overeenstemming zal komen bij het
nemen van die maatregelen, welke noodig zijn voor den
goeden gang van zaken voor de stad onzer inwoning.
De heer Terpstra, herinnerend aan den in 1931 voor
hem geplaatsten pruimenboom, had niet kunnen denken
dat de profetie, gelegen in het feit dat er aan dien boom
zoo weinig en verflenste vruchten zaten, zoo spoedig
en zoo sterk zou worden vervuld. De te betrachten
zuinigheid acht spr. niet in de eerste plaats een gevolg
van het beleid van B. en W., maar van omstandigheden
buiten en onafhankelijk van hun wil. Is echter de ge
meentehuishouding niet wat te luxueus ingericht
Het is spr. opgevallen dat de toon van de Mem. v.
Antw. in tegenstelling met dien van den aanbiedings
brief bijna bij het onverschillige af is. Hij mag dit laatste
echter niet denken, omdat hij hier met het geachte col
lege te doen heeft.
Hoewel spr. het zeer respecteert dat B. en W. een
sluitende begrooting aanbieden, de wijze, waarop het
is gebeurd kan hij niet bewonderen. Wanneer nu reeds
de reserves worden opgeteerd, wat moet het dan voor
1935 worden? Ook zijn de stille reserves verdwenen,
waarom spr. liever de reserves intact had gelaten en
meer gekort op de subsidies. Het woord subsidie zelf
zegt al dat het steun moet zijn en geen enkel lichaam
mag op het subsidie drijven.
Ook heeft spr. geen eerbied voor de intrekking van
het stratenfonds, omdat dit slechts een paar jaar kan
geschieden en op den duur tot schade van de straten
zal zijn; evenzoo kan op de salarissen en loonen een
volgend jaar niet weer worden gekort, en gezien dit
alles zal de toestand, wanneer het zoo blijft, voor 1935
bijzonder droevig zijn.
Wat het onderwijs betreft, spr. betreurt het dat hier
op niet meer is bezuinigd, gezien toch het feit dat de
leermiddelen, zooals papier en boeken, veel goedkooper
zijn geworden en ook omdat er het volgend jaar toch
meer op zal moeten worden bezuinigd. Ten aanzien
hiervan kan hij zich volkomen aansluiten bij hetgeen de
heeren Pothuis en Vliegen hieromtrent hebben gezegd.
Ten aanzien van de nog in uitzicht gestelde plannen
vreest spr. dat het wel eens plannen kunnen blijven en
is hij van meening, dat B. en W. nu eindelijk hun
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934.
31
woorden moeten laten aangroeien tot daden. Zoo kan
op de kosten van het bewaarschoolonderwijs zeer veel
bezuinigd worden, desnoods met behoud van slechts
een deel der zes scholen, terwijl vergrooting van de
klassen, verhooging van den toelatingsleeftijd, wat ge
heel in de lijn ligt, nu deze ook voor de lagere scholen
is verhoogd, en het niet aanvullen van eventueele vaca
tures, een aanmerkelijke bezuiniging zal opleveren.
Spr. zou het college in overweging willen geven om,
waar in de stukken wordt gesproken over de instelling
van een commissie, die dit of dat zou moeten onder
zoeken, de werkzaamheden van die commissie dan ook
te doen uitstrekken tot het bewaarschool- en lager on
derwijs. Een dergelijke commissie zou heel goed werk
kunnen doen, als zij maar uitgaat van de gedachte het
moet, en verder zal zij geen kapstok moeten worden,
maar realiteit.
Spr. wijst op de thans verminderende, doch aanvan
kelijk zoo gunstige positie, waarin wij ten opzichte van
de Wet, regelende de financieele verhouding tusschen
Rijk en gemeenten, verkeerden en vestigt de aandacht
op het feit, dat de groote batige saldi, waarover wij
vorige jaren nog konden beschikken, in den loop van
enkele jaren totaal zijn verdwenen. Spr. ziet de zaak
ernstig in en wijst met grooten ernst op de toekomst
voor 1935. Wij weten bovendien met vrij groote zeker
heid, dat de belastingen, ondanks hun vermeerderd
aantal, zullen verlagen en dat die verlaging vrij aan
zienlijk zal wezen is ook te merken aan den toon van
den geleidebrief. Nu kan men wel nieuwe belastingen
en voorwaarden scheppen, die geld in het laatje
brengen, maar spr. zelf is daar buitengewoon voorzich
tig mee, omdat hem b.v. in de secties op een opmerking
om de lantaarns een half uur later te ontsteken en een
half uur eerder te laten uitgaan is geantwoord, dat dit
maar een besparing geeft van een 250.Spr. heeft
echter toch voldoende aanleiding om in die richting te
werken, juist omdat wij hier voor eenigen tijd nog een
voorstel van het college zelf hebben gehad, dat ook
eenige besparing zou kunnen geven en welk voorstel
door den Raad is afgewezen, niet omdat de besparing
te gering was, maar omdat men vreesde dat daaruit
moeite zou kunnen voortvloeien. Waar dat hier niet
het geval is, geeft spr. het college ernstig in overweging
om alsnog die besparing van 250.a 300.toe te
passen. Want spreker heeft de heilige overtuiging dat,
willen wij onze financiën gezond houden en Leeuwar
den als aantrekkingsplaats behouden, in het bijzonder
voor z.g. kapitalisten of vermogenden en voor gepen-
sionneerden, de belastingen niet hooger moeten worden
opgevoerd dan ze op dit oogenblik zijn, behoudens dan
de voorgestelde 70 opcenten. In dit verband te wijzen
op andere gemeenten, waar die opcenten nog veel
hooger zijn, gaat niet op. Gaan de kapitalen Leeuwar
den verlaten, dan snijdt het mes van twee kanten.
Waar uit den geleidebrief blijkt dat de opbrengst van
de onderscheidene belastingen en van de woninghuren
aanmerkelijk zal dalen, durft spr. beweren dat de in
dezen brief genoemde getallen, die bovendien ruw ge
schat zijn, waarschijnlijk nog veel grooter zullen worden.
Waar de batige saldi van de verschillende woning
complexen reeds verdwenen zijn of spoedig zullen zijn
opgesoupeerd, zullen wij spoediger dan wij denken in
een noodtoestand komen te verkeeren, met als gevolg,
dat wij de belastingen tot het plafond moeten verhoo-
gen en daarmee zullen wij dan onze zelfstandigheid
hebben verloren. Spr. wijst in dit verband op het ern
stige en gepaste woord van den oud-secretaris van Den
Haag, toen deze werd geïnstalleerd als Burgemeester
van Utrecht; Wilt gij Uw autonomie bewaren, dan
hebt gij daartoe nü de noodige maatregelen te nemen,
dan hebt gij Uw verantwoordelijkheid te voelen.
Spr. stemt toe dat wij enkele belastingen nog wel
omhoog kunnen voeren en dat wij ook wel enkele
nieuwe, zooals een belasting op luxe honden of reini
gingsrechten, zouden kunnen invoeren, maar het gevolg
zal dan zijn dat èn voor vermogenden èn voor den
middenstand èn voor niet vermogenden zal gelden
Sijmen, betaal, betaal
Spr. breekt hier zijn rede af.
Te 12.30 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 2 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des morgens.
De Voorzitter brengt eerst in stemming een voorstel
om ook hedenavond te vergaderen.
Dit voorstel wordt met 14 tegen 11 stemmen, die van
de heeren Turksma, De Boer, Hettinga, Stobbe, me
vrouw Buisman'Blok Wijbrandi, de heeren Feitsma,
Ritmeester, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Van
der Schoot, Westra en Balk, verworpen.
De heeren Van Kollem, Terpstra en Wiersma, die bij
deze stemming nog niet tegenwoordig zijn, komen tij
dens de rede van den heer Oosterhoff ter vergadering.
De heer Oosterhoff zegt, dat de fractie van den Vrij
heidsbond dit jaar bij de algemeene beschouwingen zeer
weinig in het midden zal brengen, in de eerste plaats
omdat het thans zeker niet de tijd is om min of meer
politieke onderwerpen te behandelen, maar men zooveel
mogelijk de verschillen aan kant moet zetten en moet
streven naar verbetering van den toestand, en ook om
dat zijn fractie er weinig lust toe gevoelt, nu B. en W.
wederom in de Mem. van Antw. blijk hebben gegeven
op verschillende vragen niet te willen ingaan.
Verschillende dingen, die de heer Terpstra heeft ge
zegd, kan spr .onderschrijven. Hij wijst er op dat nu
toch de periode van magere jaren, die zijn fractie steeds
heeft voorspeld, is aangebroken en dat, waar B. en W.
en de Raad nooit voldoende naar die waarschuwing
hebben geluisterd, er nu en de volgende jaren zeer dras
tische en ingrijpende maatregelen zullen moeten worden
genomen. Als antwoord op een opmerking in het Sectie-
verslag zegt spr., dat zijn fractie niet zoo onnoozel is
te meenen dat door eerder toegepaste maatregelen de
crisis zou zijn voorkomen, maar wèl zou men daardoor
en wanneer men de teekenen van den tijd had verstaan
en meer vooruit had gezien, thans voor minder moei
lijkheden hebben gestaan en niet zulke ingrijpende maat
regelen hebben behoeven te nemen.
Als bewijs dat B. en W. hun standpunt nog niet
hebben prijsgegeven kan dienen, dat zij op twee plaat
sen in de Mem. van Antw. naar aanleiding van voor
stellen tot verdere bezuiniging mededeelen dat is in
verband met de begrooting voor 1934 niet noodig. Dat
is teekenend voor het standpunt dat door B. en W.
wordt ingenomen. Wij hebben echter niet alleen te doen
met de begrooting voor 1934, maar wij moeten ook
vooruit zien en als er dan aanwijsbare onderwerpen zijn,
waarop bezuinigd kan worden, dienen wij dat nü te
doen en niet af te wachten tot wij daartoe zullen wor
den gedwongen.
De opmerking van B. en W., dat het nu eens uit moet
zijn met het maken van aanmerkingen op hun beleid,
omdat de besluiten toch alle zijn genomen door den
Raad, is formeel volkomen juist, maar daarnaast staat
toch ook vast, dat de gang van zaken hier voor 9/10
deel afhangt van hetgeen B. en W. voorstellen, omdat
initiatiefvoorstellen uit den Raad, althans de laatste ja
ren, nooit worden gedaan, zoodat ten opzichte van de
getroffen maatregelen zeker voor een deel aan B. en W.
een verwijt kan worden gemaakt, ook al heeft de Raad
daar dan aan meegewerkt.
Dat er omtrent de waarschijnlijke uitkomsten van