38 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 28 Februari 1934.
wordt betaald, dat de „kleinen" hiervoor bijna niets
behoeven te betalen; voor de gemiddeld groote per-
ceelen zal iets meer en voor de grootste perceelen zal
nog meer moeten worden betaald.
In de straatbelasting zit inderdaad een verschuiving
naar draagkracht en daarbij komt dit wanneer men
deze belasting vandaag niet wil, zij zal ons het volgend
jaar opgedrongen worden. Men heeft te kiezen tusschen
een indirecte heffing en een straatbelasting en waar
deze laatste een verschuiving naar draagkracht geeft,
blijft men hiermede in de lijn van de democratie.
Deze heffing van 2.2 is volgens spreker geen on
overkomelijk bezwaar voor menschen die een eigendom
bezitten en waar het overgroote deel der ingezetenen
toch een woning moet huren, vallen deze niet onder
de straatbelasting en moet deze heffing van de eige
naars komen. Waar dit bedrag zoo weinig is, zal z. i.
de eigenaar dit niet op de huurders verhalen.
Aan de hand van een rapport van den Dir. der Gem.
Gasfabriek meent spr. dat de middenstanders niet zulke
groote gasverbruikers zijn als hier naar voren is ge
bracht en z. i. gaan de bezwaren van den middenstand
niet op. Een straatbelasting is meer een belasting naar
draagkracht dan de voorgestelde gasprijsverhooging
omdat van objecten van bezit iets kan worden gevraagd
en een villabewoner meer kan betalen dan iemand die
een kleine woning bezit.
Men zou naar spr. meent het beste doen de gasprijs
verhooging terug te nemen en een straatbelasting in te
stellen, waartoe spreker het volgende voorstel doet
„Ondergeteekende stelt voor om overeenkomstig
artikel 281 der Gemeentewet in 1934 over te gaan
tot heffing eener straatbelasting met als basis een
zeker percentage van de belastbare opbrengst der
grondbelasting op de gebouwde eigendommen, tot
een bedrag dat de gemeentekas zou toevloeien bij de
voorgestelde verhooging van den gasprijs met één
cent per M3."
Het heeft spr. buitengewoon verheugd dat de uitgaven
voor crisissteun en werkverschaffing zijn gehandhaafd,
hetgeen den Raad verplichtingen geeft. Spr.'s fractie
is dan ook bereid, behoudens enkele uitzonderingen,
met B. en W. mee te gaan. Met den heer Weima is hij
van meening dat werkverruiming beter is dan steun
verleenen met zijn demoraliseerenden invloed. Spr.
hoopt dan ook dat B. en W. aandacht zullen blijven
schenken aan voor werkverruiming in aanmerking
komende objecten, want al zal het offers vragen, de
Raad wenscht meer en meer in deze richting te gaan.
In verband met het antwoord van B. en W„ gegeven
op een vraag i. z. Maatschappelijk Hulpbetoon, vraagt
spr. of B. en W. ook weten of de uitspraak van de
Kroon binnenkort kan worden tegemoet gezien.
De Voorzitter: Vermoedelijk wel.
De heer Koopal: Naar aanleiding van het voorstel
van den heer Balk, dat niet geboren is bij V. D. maar
bij R. en D. Rome en Dordt zegt spr. dat zijn fractie
nooit voorstandster is geweest van kindertoeslag en dat
h. i. dan alleen van kindertoeslag sprake kan zijn, wan
neer het grondloon in orde is. Spr. is voorts tot de
conclusie gekomen, dat de rechts-prot. Raadsfractie ge
heel met de uiteenzetting van den heer Balk accoord
gaat. In R. K. kringen schijnt echter geen eenstemmig
heid omtrent deze kwestie te bestaan, gezien de uitlating
van het R. K. Eerste-Kamerlid Andriessen, die spr. ci
teert, waarbij deze zich tegen het rapport-Romme verzet
(en met hem Prof. Raaymakers) en van oordeel is dat.
indien men het behoefte-beginsel te sterk accentueert,
het gevaar aanwezig is, dat de kindertoeslag een te
groot element van het loon wordt en dan een loon-
drukkende werking zal hebben. Het Rijk geeft inder
daad een kindertoeslag direct bij het eerste kind, totdat
het kind 18 jaar is, hetgeen spr. minder juist acht,
omdat de practijk leert dat juist een gezin met grootere
kinderen meer behoefte aan een kindertoeslag heeft.
Ook een toeslag van 26.per kind, te beginnen bij
het 3de kind, heeft spr.'s instemming niet en hij acht
het het verstandigst niet op het voorstel van den heer
Balk in te gaan omdat het daarvoor benoodigde bedrag
zal moeten worden gevonden in het afbreken van
andere, vaak nuttige, posten. Wat dit afbreken betreft,
de heer Terpstra heeft getoond niet alleen de knots te
zwaaien, maar de bijl, zoodat op hem de naam van
opperbeul van Leeuwarden kan worden toegepast, een
naam, dien hij met glorie verdient en met eere zal dragen.
Aangaande de F. O. V. is spr. van meening, dat het
zeer te betreuren zou zijn, indien de Raad zou mede
werken tot het vernietigen van een dergelijk cultuur
werk van den eersten rang en hij hoopt dat er een voor
stel geboren wordt, waardoor het voortbestaan van de
vereeniging gered wordt. Herhaalde malen heeft spr.
een uitvoering van de F. O. V. bijgewoond, waarbij
hem is gebleken, dat inderdaad goede muziek wordt
gegeven en ook velen met een schrale beurs er gebruik
van maken, daarom hoopt en vertrouwt hij dat gemeen
schappelijk een weg, waarmee allen zich kunnen ver
eenigen, kan worden gevonden.
De financiën in het algemeen beschouwend kan spr.
zich wel indenken, nu de Regeering het subsidie heeft
ingehouden, dat drastische maatregelen moeten worden
genomen en B. en W. het noodig achten een aantal
inrichtingen van onderwijs onder de loupe te nemen,
maar hij zal alleen dan kunnen meegaan tot de ophef
fing van een school, wanneer overtuigend kan worden
aangetoond dat de begrooting niet op een andere wijze
dan met afbraak van die cultureele dingen sluitend kan
worden gemaakt. Hij hoopt echter dat de „millioenen-
stroom" nog een poosje zal aanhouden, wat den Minister
misschien aanleiding zal geven zijn houding tegenover
de gemeenten te wijzigen en om hun, nu aan den eenen
kant zooveel binnengehaald wordt, ook wat toe te
stoppen.
De heer Terpstra, die de wijze van debatteeren, zoo
als de heer Koopal doet, beneden peil acht, meent dat
deze zijn naam terecht draagt: men kan goed en kwaad
bij hem koopen.
Tevens wil spr. van de gelegenheid gebruik maken
om een uitdrukking tegen den heer Van Kollem ge
bezigd, terug te nemen en hij hoopt dat ook de heer
Koopal, die in het vervolg beter moet luisteren omdat
hetgeen hij gezegd heeft niet op spr. van toepassing was,
zijn woorden ruiterlijk zal terugnemen.
De heer Koopal neemt zijn woorden terug.
Te 5,40 uur n.m. wordt de vergadering geschorst.
Op Woensdag 28 Februari, te 10 uur voorm. wordt
de vergadering voortgezet.
Tegenwoordig 28 leden. Afwezig de heer Vromen.
De heer Van Kollem constateert dat speciaal de over
zijde bezuinigen wil door alles heen. De heer Feitsma
heeft op den voorgrond gesteld bezuiniging zonder aan
tasting van vitale belangen, maar het gaat er juist om
wat men daar onder verstaat. De soort bezuiniging die
hij wil op eigen beheer, wat later nog is aangedikt door
den heer Van der Schoot, beschouwt spr. wél als af
braak van een vitaal belang en de Muziekschool houdt
hij op goede gronden ook voor een vitaal belang. Be
zuiniging door opheffing van die school is ook nog
dubieus, omdat, gelijk de heer Buiel heeft gezegd, daar
door ook andere inkomsten zullen vervallen, terwijl het
argument, dat de leerlingen over de leeraren in de stad
verspreid zullen worden, zeer onjuist is; een zeer groot
deel van de leerlingen zal dan van muzieklessen ver
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Februari 1934. 39
Voortzetting der vergadering op Woensdag 28 Februari 1934.
stoken blijven, omdat de ouders ze niet kunnen be
kostigen.
De heer Terpstra heeft zijn reputatie van breedvoerig
en breedsprakig te zijn weer buitengewoon eer aange
daan, maar als men zijn betoog comprimeert, blijft er
als kern waar het om gaat niet veel over. Hij heeft
zich een tegenstander getoond van het opteren van
reserves, maar dat is in de geschiedenis, die de heer
Terpstra er zoo graag bij haalt, meer gebeurd, o. a.
door Jozef in Egypte, die de 7 vette jaren gebruikte om
reserves te maken, ten einde die in de 7 magere jaren
op te teren en dat ook deed. Wij zijn gerechtigd om die
reserves op te teren, om de lasten, die wij op de bur
gerij leggen, niet te zwaar te maken ten koste van het
in stand houden van die reserves.
Spr. zal op het politieke betoog van den heer Turk-
sma, dat de S. D. A. P. zoo aardig bezig is om den
middenstand in haar zorg te betrekken, later misschien
wel eens ingaan; alleen wil hij nu opmerken dat het
niet de schuld is van de S. D. A. P. dat de midden
standers nu plotseling zoo in het middelpunt van de
belangstelling staan, maar dat reeds vóór haar bestaan
de slotwoorden van het Communistisch Manifest luid
den: Proletariërs aller landen, vereenigt U! Het is alleen
jammer dat men bij den middenstand eerst nu tot de
ontdekking komt dat groote groepen van dien midden
stand, als gevolg van het stelsel, waaronder wij leven,
feitelijk behooren onder de vleugelen van de S. D. A. P.
Spr. ontraadt ten sterkste het denkbeeld van den heer
Terpstra om de lantaarns een half uur lgter aan te
steken en een half uur eerder uit te doen, omdat die
halve uren juist de gevaarlijkste zijn voor het verkeer
en men nog beter in het donker kan rijden dan in het
halfdonker.
In groote lijnen is het verkeer hier buitengewoon
goed geregeld, al blijven er bepaalde wenschen. De
verbetering van de Spanjaardslaan juicht spr. toe en
deze mag niet wachten op de verbetering van de brug
bij de Gasfabriek. Voorts herinnert spr. er aan, dat hij
reeds in de vergadering van 14 Maart 1933 bij het
voorstel tot verkoop van een brugwachterswoning met
nadruk heeft gewezen op het hoogst gevaarlijke verkeer
op den hoek van den Westersingel bij de brugwachters
woning. Het spijt hem dat de practijk hem in dezen in
het gelijk heeft gesteld; voor hem staat vast dat een van
de oorzaken in het complex van oorzaken, die den dood
van een jong meisje tot gevolg hebben gehad, is ge
weest de nauwe trechter bij die brug. Spr.'s fractie
wenscht de verantwoordelijkheid voor den toestand
daar, gezien het verkeer, dikwijls met lange aanhang
wagens, niet langer te aanvaarden, waarom spr. voor
stelt
„Ondergeteekende stelt voor, de brugwachters
woning bij de Verlaatsbrug af te breken, ten einde
de verbetering van den verkeersweg aldaar te be
reiken."
Spr. is het in groote trekken niet met den Voorzitter
eens dat men voor eiken post, dien men aangeeft, ook
de dekking moet aanwijzen, omdat, als de Raad een
besluit neemt of B. en W. een onderzoek opdraagt,
deze dat besluit tot uitvoering moeten brengen of bij
den Raad moeten komen over de al of niet mogelijkheid
van uitvoering, maar in dit geval zullen de geringe
kosten van bestrating van den vrijkomenden grond nog
wel af kunnen van de 65.000.— voor Onderhoud van
straten en pleinen onder volgno. 128 van de begrooting
van Gemeentewerken. Spr. weet dat het nachtverkeer
bij deze brug zoo miniem is, dat de brugwachter wel
elders kan wonen en er dus geen nieuwe woning voor
hem hoeft te worden gebouwd.
Spr. kan ten deele datgene, wat hier is gezegd over
den toon van de Mem. van Antw. onderschrijven, al
thans, als B. en W. op een vraag omtrent het onderzoek
inzake de 48-urige werkweek in het Stads-Ziekenhuis
antwoorden „dit onderzoek is nog niet beëindigd
acht spr. dat niet voldoende. Hij zou haast willen vra
gen: is het wel begonnen 1 Zoo ja, waarom is dan niet
de stand van dit onderzoek in groote trekken meege
deeld Voorts informeert spr. wie de comm. van beheer
samenstelt en uit welke leden die bestaat. Er zijn ten
aanzien van het Stads-Ziekenhuis wel eenige wenschen,
het overwegen waard en geschikt om in die commissie
te worden toegelicht. Spr. is gaarne bereid eenige van
die bezwaren daar te brengen en één daarvan wil hij
hier in het openbaar noemen. Het betreft de regeling
van de verlofdagen, welke volgens art. 29, sub 4 van
het A. R. geschiedt in overleg met het betrokken hoofd
van den tak van dienst, terwijl zooveel mogelijk wordt
tegemoet gekomen aan de belangen van hem, die verlof
wenscht. Spreker constateert dat dit in het Ziekenhuis
niet het geval is; daar heeft het personeel met een te
voren vastgesteld lijstje genoegen te nemen. Hij acht
dit niet in overeenstemming met den geest van den
tegenwoordigen tijd, niet billijk en niet overeenkomstig
het artikel, waarin die zaak is geregeld.
De kwestie van de radiodistributie is door spr. inder
tijd in den Raad aan het rollen gebracht, met als gevolg,
dat voor 2 jaar bij de begrooting een motie van spr.,
waarvan hij nog eens lecture doet, door B. en W. is
overgenomen. Nadat de Raad er in twee jaar niets meer
van gehoord heeft, ligt er nu een geheim rapport, waar
van spr. niet begrijpt dat het geheim moet wezen. Maar
het rapport en de motie dekken elkaar niet. Het rapport
bevat de tweede phase, maar volgens de eerste phase
van de motie moet onderzocht worden de mogelijkheid
en rentabiliteit van een gemeentelijke radiodistributie
te dezer stede. In de Mem. van Antw. staat alleen dat
er op het oogénblik geen geld voor is. Maar dat behoeft
ook niet, want dit is een kwestie van den kapitaaldienst.
En de rentabiliteit staat vast, dat is in andere steden
wel gebleken.
In het rapport van het Woningbedrijf over het adres
van huurders aan den Hollanderdijk inzake bouw van
hokken bij de woningen komen evenals verleden jaar
zinswendingen voor, die er beter niet in konden staan,
zooals de opmerking: „de gemeente beschikt over vol
doende technisch personeel en is de hulp van de huur
ders niet noodig." Zooiets vertroebelt de zaak. De in
het rapport gemaakte opmerking dat de Raad zich in
1932 duidelijk heeft uitgesproken, is niet juist; de Raad
heeft zich alleen uitgesproken over groote hokken, maar
in de vergadering van 29 November 1932 heeft weth.
De Boer nog nadere overweging toegezegd omtrent het
aanbrengen van kleinere bergplaatsen, hetgeen spr.
aantoont. Spr. is benieuwd naar den uitslag van die
overweging en acht het voor kennisgeving aannemen
van dit adres niet in orde.
Tot slot citeert spr. gedeelten van een artikel, ge
schreven door een Burgemeester van een middelbaar
groote gemeente, in de „Nieuwe Rott. Courant" een
blad dat in het algemeen niet Regeeringsgezag aantast
waarin de schrijver o. a. constateert, dat met op
heffing van allerlei onverplichte instellingen toch zoo
een en ander wordt kapot gemaakt, dat niet meer te
herstellen is en dat vooral voor de middelbaar groote
gemeenten de cultureele schade zeer groot is. Spr. wijst
hier de overzijde met ernst op en waarschuwt er voor
ook in Leeuwarden allerlei cultureele zaken af te bre
ken. Hij denkt hierbij in de eerste plaats aan de F.O.V.
en aan de Muziekschool.
De heer Van der Meulen meent, in tegenstelling met
den heer Turksma, dat óók bij de begrootingsdebatten
de noodige soberheid en zakelijkheid moet worden be
tracht en kan in dat opzicht de meening van den heer
Oosterhoff volkomen deelen. Minder juist lijkt hem
diens meening, dat de Raad thans méér in de impasse
zit, omdat geen gevolg is gegeven aan de raadgevingen
van den Vrijheidsbond. Het was spr. fractie volkomen
bekend dat de vette jaren niet konden blijven; zij weet