100 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1934. melk en melkproducten op Zondag; Wordt bij de desbetreffende stukken gevoegd. adres van J. Bul en andere ijscoventers betreffen de den verkoop van roomijs door Italianen; Wordt voorgesteld dit adres voor kennisgeving aan te nemen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Weima meent dat, waar bepaalde bedrijfs groepen bij den tegenwoordigen toestand al in moeilijk heden verkeeren, hun toestand, wanneer er nu ook nog vreemdelingen bij komen, zoodanig wordt verergerd, dat er van een bestaansmogelijkheid geen sprake meer kan zijn. Spr. meent dat de Overheid hier een taak heeft, dringt daarom aan op een onderzoek en zou prae- advies uitgebracht willen zien. De heer Turksma meent dat de verhouding van de 3 Italianen tegenover de 48 ijscoventers, die hier adres- seeren en de 150, die hier, naar spr. meent, in de stad zijn, niet zoodanig is, dat er daarom een speciaal verbod' moet komen. Wanneer verder het publiek niet, zooals veelal gebeurt, alles zou prefereeren wat vreemd is, zou er een juistere verhouding komen en zou er zeer zeker geen reden zijn voor een verbod. De Voorzitter heeft geen bezwaar tegen praeadvies, maar B. en W. zouden weinig meer kunnen vertellen dan de heer Turksma heeft gedaan. Er zijn 3 venters, die men hier ..Italiaanders" noemt, tegenover 140 Ne- derlandsche venters. Een verbod te maken voor die 3 Italianen is absoluut onmogelijk; dan zou men het moe ten maken voor allen en de 140 Nederlandsche venters ontheffing moeten geven. Er is dus niet veel aan te doen. Bovendien, moeten wij, indien hier een vreemde ling komt. die niet armlastig is en die op een fatsoenlijke wijze hier zijn kost wil verdienen, ook al zal hij daarmee bepaalde Nederlanders iets hinderen, dat onmogelijk maken Dat is, afgescheiden van de practische moge lijkheid, de principieele kwestie, die hier in zit; het zou dan ook moeten gelden tegenover een buitenlander, die hier een wir.kel opent of b.v. ook tegenover de pinda- Chineezen. Daarom ziet spr. in praeadvies weinig heil; de Raad zou ook daarna niet anders kunnen doen dan het adres voor kennisgeving aannemen. De heer Weima zegt dat er door deze toelichting wel iets verandert. Als echter vast staat dat deze menschen nu reeds een noodlijdend bestaan hebben, kan dat door die vreemdelingen wel heelemaal onmogelijk worden en dan rijst voor spr. toch de vraag of de Overheid hier thans geen taak heeft. Hij meent dat er in meerdere plaatsen reeds dergelijke maatregelen zijn genomen; men mag die principieel afkeuren, maar de omstandig heden maken het wel eens noodig iets te doen wat men in normale omstandigheden niet zou doen. De heer Vromen wil krachtig onderstrepen het principieel buitengewoon juiste betoog van den Voor zitter. Bij de vraag of de Overheid hier een taak heeft, dient uitsluitend te worden gezien naar de Rijksover heid, omdat, als men de gemeentelijke Overheid hierin betrekt, het woord „vreemdeling" een geheel andere beteekenis krijgt. Het zal toch de inwoners onverschillig zijn of de personen, die hen komen beconcurreeren, uit Italië, uit Sneek of uit Amsterdam komen. Daarmee is van het betoog van den heer Weima de basis vervallen. En wil deze het venten als zoodanig aan regelen onder werpen, dan merkt spr. op dat dit niet dient om vreem delingen uit te sluiten, maar om de bewoners zelf te beschermen tegen de ongebreidelde concurrentie van hun medeburgers. Daaruit zou dan volgen dat slechts een zeer kleine fractie van de 140 ijscoventers concessie zou krijgen om te venten. Spr. wijst er op dat onder scheidene van de beste en belangrijkste zaken hier indertijd zijn geopend door vreemdelingen en dat deze tot den bloei van handel en winkelbedrijf in Leeuwarden hebben bijgedragen. Een vreemdelingen-vijandige poli tiek acht hij dan ook absoluut verkeerd. De heer Hooiring onderschrijft volledig wat door den Voorzitter en den heer Vromen is gezegd, maar meent dat de ondergrond van dit adres is dat, zooals hem door een van de belanghebbenden is verteld, op een Vrijdag de Leeuwarder ijscoventers van de Lange Marktstraat zijn geweerd, terwijl de Italianen daar werden toegelaten. Spr. heeft die persoon toen ver wezen naar den Burgemeester als hoofd van de Politie en zou graag willen dat deze eens informeerde of dit inderdaad is gebeurd. De heer Buiel meent, als de ijscoventers anderen het bestaan onmogelijk willen maken, dat zij moeten be denken dat zij dan dit zichzelf ook doen, omdat de be palingen ten aanzien van hen den voorlaatsten tijd niet zoo streng zijn toegepast als de wet wel vereischt. Er is reeds een Min. circulaire aan de keuringsdiensten verzonden om daar nader op toe te zien. De Voorzitter kan voorloopig niet gelooven dat de politie Italianen zou hebben toegelaten waar zij Leeu warders heeft geweerd. Hij zal het echter onderzoeken. Spr. vraagt of de heer Weima zijn verzoek handhaaft. De heer Weima: Neen. De beraadslagingen worden gesloten. Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen. g. adres van de Nederlandsche Centrale Reddings brigade te Rotterdam, betreffende het vaststellen van een verordening, waarbij aan verhuurders van roei- en zeilbooten en cano's en roei-, zeil- en canovereenigingen eischen omtrent de huurders c.q. de leden worden gesteld. Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om praeadvies. h. adres van H. v. d. Roest e. a. betreffende de ontwerp-bebouwingsvoorschriften voor het terrein, ge legen tusschen de Deli-, Java-, Sumatra- en Soenda- straat. Is gevoegd bij de stukken, bedoeld onder punt 7 der agenda. i. dat Burgemeester en Wethouders bij openbare aanbesteding hebben gegund aan U. Krikke te Heerenveen en J. Dikkerboom te Oudehaske het uitvoeren van grond-, rioleerings- en bestratingswerken ten behoeve der verbetering van den Noordersingel tusschen de Singelstraat en de Noorder- brug voor 3982. aan B. van der Kooij te Leeuwarden het aanleggen van straten met bijkomende werken op terreinen tus schen den Kanaalweg en het Vliet ten Noorden van de 2e Kanaalbrug voor 14.974.. Wordt voor kennisgeving aangenomen. De heer Vromen vraagt naar aanleiding van de laatste mededeeling op welke wijze de aanbesteding heeft plaats gehad en, zoo het een onderhandsche aan besteding is geweest, of daaromtrent dan nadere mede- deelingen kunnen worden gedaan. De heer De Boer (wethouder) antwoordt dat dit werk publiek is aanbesteed, omdat men daarvoor heel wat op dit punt deskundige aannemers kan vinden. De Voorzitter deelt mede dat na het opmaken van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1934. 101 de agenda nog is ingekomen: j, een verzoek van het Bestuur van de Woning stichting „Ons Belang" te Amersfoort om het voorstel tot naasting van de 68 woningen dier vereeniging niet goed te keuren, dan wel de beraadslagingen daarover te schorsen tot na het tijdstip, waarop door den Min. van Soc. Zaken op een aan dezen gericht verzoek van de stichting zal zijn beslist. Besloten wordt dit adres te behandelen bij punt 11 der agenda. Punten 2 en 3. Met algemeene stemmen wordt beslo ten overeenkomstig de voorstellen van Burge meester en Wethouders. Punt 4 (bijlage no. 62). Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a. b. De heeren M. Molenaar en Van Kollem vormen het stembureau. Overeenkomstig de aanbeveling van Burgemeester en Wethouders wordt met 22 stemmen benoemd R. S. van der Kooy, beëedigd makelaar, alhier. Op den heer Van der Schoot wordt 1 stem uitgebracht, terwijl 3 biljetten blanco worden ingeleverd. Punten 5 en 6 (bijlagen nos. 57 en 65). Met alge meene stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van Burgemeester en W et houders. Punt 7 (bijlage no. 54). De beraadslagingen worden geopend. De heer Terpstra had graag gewild dat deze zaak op minnelijke wijze was geschikt en wil straks nog een poging doen het in die richting te sturen. De buiten gewoon eigenaardige historie, die zich daar heeft afge speeld, wordt nog eigenaardiger, als men het antwoord van B. en W. leest op het laatste adres van Van der Roest c.s. Met enkele zinsneden uit dit antwoord kan spr. zich n.l. niet vereenigen. Wat betreft de gewijzigde inzichten van de Regeering omtrent eventueele bouw voorschriften, die kunnen worden gegeven op grond van art. 43 van de Woningwet, vraagt spr. of het juist is dat, indien dergelijke bouwvoorschriften voor 2 jaar voor dit deel van de bebouwde kom waren gegeven, wij deze herrie niet zouden hebben gehad. Hij kan dien indruk niet kwijtraken, omdat hem bekend is dat de eventueele fout, door Leeuwarden hier begaan, ook door andere gemeenten is bedreven. Het eigenaardige is echter dat, moge de Regeering de laatste jaren al zijn gewijzigd, de hoofdambtenaren, die in deze zaak een groote rol spelen en die in elk geval van advies dienen, de laatste 10 jaren niet zijn gewijzigd. Verder heeft het spr. getroffen dat óók in dit stuk van B. en W. niet duidelijk wordt gemaakt, wie zij onder „belanghebbenden" verstaan. Dat begrip is bui tengewoon relatief. De Woningwet zelf is op dit punt ook niet duidelijk en als spr. twee standaardwerken als commentaren daarop, n.l. van Mr. Kruseman en van den aan het Ministerie vooral zeer bekenden heer Peer- bolte, daarnaast legt, blijkt hem dat het nóg niet uit gemaakt is, wie belanghebbenden zijn. Wel blijkt echter uit de Mem. van Toel. op de Woningwet, dat de Regee ring wenscht dat het begrip „belanghebbenden" niet te nauw zal worden genomen en nu gelooft spr. dat B. en W. dit wél hebben gedaan. Uit het feit, dat in 1931 door den wetgever in art. 37, 6e, is gezegd zulks als gevolg van een kwestie tusschen Wassenaar en Den Haag dat ook omliggende gemeenten onder belang hebbenden kunnen worden verstaan, blijkt dat het be grip „belanghebbenden" buitengewoon rekbaar is. Spr. is dan ook van oordeel dat de eigenaren van omliggende perceelen aan het Deliplein wel degelijk belanghebben den zijn en dat ook de huurders daar, zij het in mindere mate, als zoodanig kunnen worden beschouwd. Spr.'s vraag omtrent de „belanghebbenden" houdt hiermee verband, dat men vroeger, ook in Leeuwarden, de zaak trachtte te regelen met een z.g. welstands bepaling. Toen is beweerd dat die regeling leed aan verschillende kwalen, o. a. deze, dat een welstands bepaling altijd gebonden is aan subjectief inzicht, terwijl de regeling allereerst dient te geschieden naar objectief recht. Spr. wijst in het bijzonder daarop, omdat door deze heele historie hier langzamerhand een belangrijk risico ontstaat. Aan welke zijde dat risico is, is hem eigenlijk nog niet bekend. Wel heeft de Voorzitter hem indertijd verzekerd dat dit niet was voor de gemeente, maar voor de ondernemers en hij meende toen den Voorzitter te moeten gelooven. maar door inlichtingen, welke hij van andere zijde heeft ontvangen, is hij daar aan wel niet gaan twijfelen, maar vindt hij een ophelde ring zeer gewenscht. Waar nu dat risico met den dag grooter wordt, vraagt hij of er geen poging is te doen om de zaak door een minnelijke schikking in orde te krijgen. Spr. wil niet zoo ver gaan om, zooals vroeger, voor te stellen de erfpacht te verlagen. De betrokken men schen beweren echter terecht of ten onrechte, daar blijft spr. buiten dat zij indertijd daar den grond te duur hebben verkregen en indien dat juist is, ligt het, waar onrecht voor het gevoel van die menschen nooit verjaart, thans nog op den weg van den Raad om B. en W. uit te noodigen te onderzoeken, hoe groot eventueel het verschil is tusschen den prijs van den grond van de omliggende perceelen en dien van den grond, die op het oogenblik wordt verkocht. Als dat bekend is, kan er een oplossing worden gezocht, die beide partijen bevredigt. De nieuwe woningen vallen wel in den smaak. 9 zijn er reeds verkocht maar voor de overige 8 kunnen wel huurders worden gevonden, maar zij worden alleen niet betrokken met het oog op den precairen toestand. Hier komt weer de kwestie van het risico naar voren en dat brengt natuurlijk de aannemers in groote moeilijkheden. Daarom wil spr. zijn zoo even genoemd voorstel doen. Wat betreft het verbod in art. 6 van de bouwvoor schriften omtrent winkels enz., dat z. i. duidelijker is geredigeerd dan het artikel, dat wij hier vroeger onder de oogen hebben gehad, vraagt spr., waar het hem be kend is dat één van de huurders van de nieuwe wo ningen straks verpakte artikelen zal gaan verkoopen, of B. en W. dat ook als nering zullen beschouwen. Zoo ja, dan is hij tevreden, zoo neen, dan zou hij nog graag in het artikel ingevoegd willen hebben iets als het verbieden van verkoopgelegenheden. Immers, de menschen zijn op dat terrein geweldig slim. De heer Oosterhoff meent dat in het algemeen dat gene, dat de heer Terpstra heeft gezegd, thans niet meer ter zake dienende is, omdat het op 22 Augustus 1933 genomen en door Ged. Staten goedgekeurde be sluit thans om formeele redenen zoodanig wordt gewij zigd, dat aan de bezwaren daartegen van de Kroon wordt tegemoet gekomen. Eigenlijk heeft de Raad dus alleen te beoordeelen of hij met de wijze, waarop B. en W. de zaak hebben geregeld, kan instemmen. Nu is spr. van meening dat men op een dergelijk besluit, dat zoo kort geleden is genomen, niet moet terugkomen, tenzij er nieuwe gebeurtenissen of feiten bekend zijn geworden, die op de zaak een nieuw licht werpen. En dat is nu z. i. wèl het geval. Spr. heeft niet het oog op allerlei vage mededeelingen omtrent gedane beloften, toezeggingen, enz., welke door de eigenaren zijn gedaan, maar op het feit dat de prijs van grond 'daar in de buurt, die ongeveer tegelijk is uit gegeven n.l. aan den Weg naar Cambuur, voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 2