104 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1934. gretig gebruikt wordt. Dit bevordert gemeentelijk riemen snijden van particulier leer, ten koste van de rechtvaardigheid.'' Doordat, ook volgens den Voorzitter, het begrip „be langhebbenden" onvoldoende in de wet is omschreven, blijft er niets anders over dan een subjectief inzicht bij dien uitleg, m. a. w. heeft iemand, die het anders uit legt, hetzelfde recht als B. en W. Waar de heer Peer- bolte bij een ander artikel duidelijk zegt, dat ook het begrip „opslagplaatsen" eerst duidelijk moet worden omschreven en er dan daarna bij voegt dat de omwo nenden daar een zeer groot belang bij hebben, blijkt uit dit voorbeeld duidelijk dat spr. het niet zoo ver mis had. Het spijt spr. dat de wethouder en de Voorzitter niet zijn ingegaan op het idee van spr. of dat van den heer Oosterhoff en daarom en omdat hij van oordeel is dat de zaak van de uitgifte in erfpacht hier van middag op nieuw aan de orde is, wenscht hij te zamen met den heer Wiersma voor te stellen: „Ondergeteekenden stellen voor: aan de eigenaren van de onmiddellijk omringende perceelen van het bedoelde plan, voor zoover zij kun nen bewijzen dat de erfpacht berekend is naar een grondwaarde van 7.of meer, voortaan een reduc tie te geven tot een berekende grondwaarde van 6.per M2." De heer Muller gelooft ook dat dit een formeele kwestie is, maar nu die moet worden behandeld, meent hij dat uit verschillende uitlatingen, ook uit wat reeds in 1926 is gezegd, inderdaad blijkt dat bij het bepalen van den erfpachtscanon rekening is gehouden met een plant soen, ofschoon wij dat allen met elkander later hebben ontkend. Spr. herinnert zich dat wij inderdaad bij den bouw van die 151 woningen van de gemeente juist de mooiste hoeken hebben vrij gehouden en als dan de heer Fransen dat kon zeggen en dat met het oog op het aangrenzende plantsoen een grondprijs van ƒ8.was berekend en wij nu zien dat de woningen, waar Van de Roest c.s. in wonen door de bebouwing aan een zeer smalle straat zijn komen te liggen, dan meent hij, als wij op het oogenblik de waarde van den grond daar zouden vaststellen, dat deze vooral niet hooger zou komen dan de heer Terpstra thans voorstelt. Spr. is het met den Voorzitter eens dat het op het oogenblik niet mogelijk is te onderzoeken welke motieven men toen heeft ge had om den grondprijs zoo vast te stellen, maar wèl kan de Raad B. en W. opdragen een nieuwen grondprijs te bepalen voor het blok woningen, dat daar in 1928 en daarvoor is gebouwd en spr. is van oordeel dat men daar een goed werk mee zal doen. De heer Buiel wijst er op dat. als het principe van het voorstel-Terpstra-Wiersma gehuldigd wordt, men dan meermalen in den Raad de vraag te behandelen zal krijgen of bepaalde perceelen wel goed zijn getaxeerd, waarom hij zich met dat voorstel absoluut niet kan ver eenigen. Dat men grond op verschillende tijden geheel ver schillend kan taxeeren is spr. met den Voorzitter eens. gezien den geschatten grondprijs aan het Oldehoofster- kerkhof in verband met een aanvraag van het R.K. Kerkbestuur. Aan het woord „belanghebbenden" dient men hier de grammaticale beteekenis te geven en wanneer die wordt opgevat naar het spraakgebruik, zal niemand beweren dat in het onderhavige geval de omwonenden geen be langhebbenden zijn. De Voorzitter doet voorlezing van het voorstel van de heeren Terpstra en Wiersma en geeft een omschrijving van de beteekenis daarvan. Daar tegenover stellen de heeren Oosterhoff en Vromen het volgende voor: „Ondergeteekenden verzoeken B. en W. te onder zoeken in hoeverre er reden is tot herschatting van de waarde van den canon van de in erfpacht uitge geven perceelen aan het voormalig Deliplein in ver band met de waarde van den canon van daarbij ge legen gelijkwaardig te achten gronden." Spr. merkt op dat de Raad feitelijk reeds tweemaal een afwijzende houding hier tegenover heeft aangeno men. Het is eigenlijk al in 1925 begonnen: spr. wijst daartoe op hetgeen hij in 1931 (Handelingen pag. 62) heeft gezegd over de discussies in 1925. Toen reeds wilden B. en W. daar geen plantsoen. Als men de no tulen ziet, blijkt dat de zaak eigenlijk reeds is afgedaan. Maar als spr. stemmen moest, zou hij persoonlijk stem men voor het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen, opdat die kwestie van den te hoogen grond prijs, welke hij geheel in het college van B. en W. heeft meegemaakt en die voor hem een legende is, nu einde lijk eens voorgoed de wereld uit zal worden geholpen. Laten B. en W. daarom trachten een zoo goed mogelijk onderzoek in te stellen, zooals de heeren Oosterhoff en Vromen willen. Blijkt dan dat dit een positief resultaat oplevert, n.l. dat de grondprijzen hooger zijn geweest dan wanneer daar geen plantsoen ontworpen was ge weest hoewel spr. dat blijft ontkennen en als een legende beschouwen dan kan men nog nader zien en op het idee van den heer Terpstra terugkomen, blijkt het negatief, dan zou, indien het voorstel-Terpstra thans werd aangenomen, dit ten onrechte zijn aangenomen. Daarom is het beter dat dit laatste wordt aangehouden tot het resultaat van het onderzoek bekend is. De heer Terpstra is met dit voorstel gekomen, omdat hij den indruk kreeg dat de Voorzitter niet aan hetgeen de heeren Oosterhoff en Vromen voorstellen en dat ook spr. gedachte weergaf, wilde. Nu de Voorzitter zoo positief heeft gesproken, naar spr. hoopt namens het geheele college De Voorzitter: Neen, ik heb gezegd, als ik moest stemmen. Er is niet het minste overleg gepleegd. De heer Terpstra verzoekt dan dit alsnog te plegen. De Voorzitter deelt na een kort overleg met de wet houders mede dat het college zijn zienswijze deelt. De heer Terpstra trekt dan zijn voorstel in. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen wordt met algemeene stemmen aangenomen, onder toe zegging dat het resultaat van het onderzoek nader aan den Raad zal worden medegedeeld. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders sub a en b. Punten 8 10. (bijlagen no. 58, 64 en 67). Met alge meene stemmen wordt besloten overeenkom stig de voorstellen van Burgemeester en Wet houders. Punt 11. (bijlage no. 59), De Voorzitter stelt hierbij aan de orde het ingekomen request van de Woningstichting „Ons Belang". De Secretaris doet daarvan voorlezing. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller is door dit voorstel onaangenaam getroffen. In de eerste plaats komt daarin z.i. een tegen strijdigheid naar voren, waar B. en W. eenerzijds zeg gen dat op het beleid van het stichtingsbestuur niets valt aan te merken, maar zij anderzijds opmerken dat er nu nog een belangrijk stuk geld in moet worden gestoken Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1934. 105 en dat de gemeente dan liever zelf de zaak ter hand neemt. Daaruit moet volgen dat het dan zeer zeker beter moet gaan. Spr. is echter van meening dat de vereeni- ging dat complimentje voor haar goed beheer juist niet verdient. Weliswaar heeft noch de gemeente noch een van de andere vereenigingen een zoo groot fonds voor onderhoud en herstel n.l. 7800.— maar spr, is van meening dat dit juist de dood van deze vereeniging is geweest. Had men meer aan de woningen ten koste ge legd, dan was die groote fluctuatie onder de bewoners voorkomen. Spr. vraagt of B. en W. in verband met art. 12 van de overeenkomst, dat de woningen ten genoegen van B. en W. moeten worden onderhouden, wel voldoende oog voor dat onderhoud hebben gehad. Als van dat artikel meer gebruik was gemaakt, had het fonds voor herstel er niet zoo voorgestaan, maar had dit toch kun nen bijdragen tot een beter onderhoud. Is verder na 1928 aan B. en W. het recht, om die woningen te ver huren, weer ontnomen en waarom, als het daarmee toch zoo goed ging? Was men in die richting doorgegaan, dan zouden, volgens B. en W. meer woningen ver huurd zijn dan de laatste paar jaren het geval is ge weest en zou daarmee het gemeentebelang zijn gediend. Over de verbeteringen, die noodzakelijk moeten wor den aangebracht, zijn we het roerend eens; het is alleen de vraag of dit niet wat eerder had gekund. De stich ting heeft in December al een dergelijk plan en haar wenschen met B. en W. besproken en voor de te slui ten leening behoeft de gemeente alleen maar garant te zijn. B. en W. willen het nu liever zelf doen, maar onverschillig wie het doet, wanneer de noodige verbete ringen worden aangebracht, zullen deze woningen wel weg willen, dat staat vast. Op 1 Juni staan er niet 15 doch nog maar 11 woningen leeg. En ter tegemoetko ming van het bestuur, dat in andere handen is overge gaan, mag men zeggen dat dit veel meer pogingen doet om bewoners te krijgen en dat het ook veel meer aan het onderhoud doet. Men had dat wel veel eerder moe ten doen, maar B. en W. gaan dan aan de hand van art. 12 van de overeenkomst ook niet vrijuit. Wat het verzoek betreft, de vereeniging is ook bij den Nat. Woningraad geweest en zij is verder met den heer Peerbolte tot overeenstemming gekomen dat zij zou adresseeren aan den Min. van Soc. Zaken. Nu zou het heel vreemd lijken, als hangende dit onderzoek van den Minister, die als onpartijdig man buiten de vereeni ging staat, omdat het Rijk, financieel gesproken, hier buiten staat, wij op het oogenblik zouden besluiten deze woningen te annexeeren. Spr. stelt daarom voor de be handeling van deze zaak uit te stellen, totdat de Minis ter een beslissing heeft genomen: hij doet dat met te meer vrijmoedigheid, omdat wij den besten tijd voor verandering van de woningen al hebben gehad, omdat deze gewoonlijk niet in den loop van het jaar worden verhuurd. Tegenover deze vereeniging, die toch ook in het belang van de volkshuisvesting is werkzaam ge weest mag men toch zeker verwachten dat de Raad op een dergelijk voorstel zal ingaan. De heer Terpstra was van plan dezelfde vragen te stellen als de heer Muller. De heele geschiedenis met „Ons Belang" is hem nog niet helder geworden. In 1922 of '23 zijn de woningen gesticht voor onderofficieren en in 1922 was het garnizoen al uit Leeuwarden ver dwenen. In 1928 schreef men reeds in een officieel stuk dat de financieele toestand van „Ons Belang" ernstige zorg baarde en verder heeft spr. gevonden dat de hu ren van deze woningen twee of drie maal zijn verlaagd, nadat ernstige verbeteringen waren aangebracht, en dat zelfs eenmaal kostelooze waterverstrekking is aangeno men. In 1928 is in gemeenschappelijk overleg tusschen gemeente- en stichtingsbestuur verbetering aangebracht: welke aanleiding hebben B. en W. om de zaak ditmaal op een heel andere wijze te behandelen? En waarom is men zoo laat met dit voorstel gekomen? Wanneer het eerder in den Raad was gekomen, zouden allicht na het aanbrengen van de verbeteringen met 12 Mei meer woningen in huur zijn genomen. Spr. voelt dit weer als een verlies op de exploitatie. En verder komt het hem geweldig vreemd voor dat het saldo verlies, vol gens het verslag over 1929 9422.bedragende, nu reeds is opgeloopen tot 33.000. de heer Van der Schoot vraagt opheldering hoe de vereeniging kan schrijven dat zij door het overnemen van deze woningen door de gemeente in moeilijkheden komt. Het onderhoud laat inderdaad veel te wenschen over. De heer Muller zegt dat er straks maar 11 wonin gen onbewoond zijn, maar zijn de andere dan ook op hoop van zegen bewoond? Spr. is van meening dat een bestuur buiten Leeuwarden de zaak nooit zoo goed kan behartigen als een bestuur hier. Den heer Vromen is ook niet duidelijk welke gewel dige belangen er worden geschaad van de woningstich ting „Ons Belang", door haar de zorg voor dit complex woningen af te nemen in een gemeente, die niet meer militair geoccupeerd is. Aan een vereeniging van onder officieren kunnen die zware bemoeiingen in zoo n geval toch niets anders dan onaangenaamheden en zorgen baren. Dat er een request aan den Minister is gezonden in verband waarmede deze een onderzoek zal moeten instellen, begrijpt spr. ook niet; de vereeniging is toch niet in staat van beschuldiging gesteld, maar B. en W. beoordeelen op zeer vriendelijke wijze het werk van het tegenwoordige bestuur. Spr. is sterk geporteerd voor het voorstel van B. en W. De heer Ritmeester (wethouder) zegt dat het Ge meentebestuur met de woningstichting „Ons Belang" altijd op aangename, zij het langzame wijze doordat het bestuur in Amersfoort zit heeft onderhandeld. Bij de verschillende besprekingen, die spr. met het bestuur heeft gehad, heeft dit steeds naar voren gebracht: och, laat de zaak zooals die is, we zijn er zelf zoo zielstevre den mee en we kunnen van de 564 woningen, die we hebben, geen 68 missen. Spr. heeft toen ook gevraagd hoe zij het in hun hoofd kregen om al die zorgen op hun hoofd te stapelen, nu hier practisch geen enkele onderofficier meer is. Men heeft er absoluut geen be lang meer bij, behalve een administratief belang. Waarom zou het college iets onredelijks over het bestuur zeggen? Het is overtuigd dat het bestuur zijn best deed. maar 't gaat er mee als met een aardige, lieve jongen, die op school wel z'n best doet, maar die niet slaagt, omdat hij niet de noodige capaciteiten heeft. Zoo is dit bestuur, hoewel het zijn best doet, ook niet ge slaagd in de taak, die hem is opgelegd. De stelling van den heer Muller, dat het Gemeentebe stuur ook in gebreke is gebleven, is niet zoo eenvoudig te bewijzen als zij wordt gesteld. Wanneer de Raad zich met den uitleg van den heer Muller omtrent het toezicht op het onderhoud ingevolge art. 12 zou ver eenigen, belooft spr. dat er bij alle woningvereenigingen en niet alleen bij „Ons Belang" nog al iets zou moeten gebeuren. Maar wanneer er op een gegeven moment 22 woningen leeg staan en daarbij gedurende al dien tijd niets gebeurt aan het onderhoud en men daarmee maar wacht tot er een huurder komt De heer Muller: Dat doet de gemeente ook! De heer Ritmeester (wethouder)ja, dat is na tuurlijk de practijk dan wordt het onderhoudsfonds uit den aard der zaak sterker dan het normaal zou zijn. Op 1 December 1933 stonden er 22 woningen leeg en als er nu aanstonds 11 leeg staan, zal het fonds door de te maken kosten al aardig zijn verminderd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1934 | | pagina 4