206 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1934.
met andere gemeenten op een lager bedrag vast te
stellen en den tijd van opklimming langer te maken.
Wanneer de Raad dat niet doet, is spr.'s persoonlijke
meening, dat er vermoedelijk een Kon. besluit zal komen,
waarbij de Raad wordt aangemaand het te doen; als
de Raad het niet doet, zal er een Kon. besluit komen,
waarbij B. en W. worden aangemaand het te doen en
gebeurt er dan nóg niets, dan zal er waarschijnlijk een
Kon. besluit komen, waarbij de verlaging door de Re
geering wordt opgelegd.
Het vragen van informaties bij den Minister, zooals
de heer Wiersma wil, geeft naar spr.'s meening geen
resultaat, omdat Den Haag geen bepaalde normen heeft
en men niet alleen afhankelijk is van generale maar ook
van plaatselijke factoren. Wil men zich op normen ba
seeren, dan vreest spr., dat men misschien lager zal
komen dan anders.
Het college heeft getracht zoo lang mogelijk aan ver
laging te ontkomen. De besluiten tot de door spr. ge
noemde streep zijn door B. en W. unaniem genomen.
Nu echter de Minister zelf komt, acht spr. het persoon
lijk verstandiger in Den Haag te gaan praten en aan
B. en W. machtiging te geven, dat zij ook mogen praten
over sommige salarissen, die waarschijnlijk lager zullen
komen. Voor de minima zal dat zeer veel zijn, voor de
maxima waarschijnlijk niet zoo veel. In Delft, met een
door de Regeering goedgekeurde regeling, verdient b.v.
een agent met 4 kinderen meer dan hier, zoodat zoo
iemand daarop hier, bij invoering van een kindertoeslag,
misschien ook zou kunnen komen; doet men dat niet,
dan wordt het maximum misschien ook iets lager.
Nu de Regeering met iets zwaarder geschut gaat
werken, is spr.'s persoonlijke meening, dat het beter is
een beetje dekking te zoeken, dan te zeggen: schiet
maar op.
De heer Vromen: Het college heeft geen opinie
De Voorzitter: Ieder voor zich moet dat maar ver
tellen; het college als zoodanig heeft geen opinie.
De heer Ritmeester (wethouder) kan voor een groot
deel met de woorden van den Voorzitter meegaan. Spr.
memoreert den brief van den Minister van 17 Mei,
waarin een nieuwe regeling van de salarissen voor de
Politie werd aan de hand gedaan. Deze ontmoette bij
het college zeer ernstige bezwaren, omdat pas in Maart
de salarissen van het geheele personeel belangrijk waren
verlaagd. Verder was voor spr. een overwegend be
zwaar, dat de agenten met 5, de inspecteurs met 6 en
de hoofdinspecteurs met 7 zouden worden verlaagd,
dus dat de hoogeren zwaarder zouden worden belast
dan de lageren. Bovendien schreef de Minister, dat het
onbillijk zou zijn om, bij verlaging van de bezoldiging
van het Politiepersoneel, niet die van het andere per
soneel te verlagen, zoodat dit ook zou moeten volgen.
Uit den aard der zaak waren B. en W. daar ook tegen.
Nadat er een heele tijd verloopen is, komt nu de
Minister, met voorbijgaan van het college, overeen
komstig de Ambtenarenwet bij den Raad. Er zijn hier
nu allerlei verwijten gemaakt, maar spr. voelt de zaak
zooals de Burgemeester en de practijk zal straks uit
maken. wie gelijk heeft. Als spr. den vorigen keer over
de verantwoordelijkheid misschien wat te scherp
heeft gesproken, heeft hij bedoeld: van ieder voor zich.
Men deed verkeerd zich dat aan te trekken. De een
wil de verantwoordelijkheid, dat de Minister het zélf
zal doen, niet op zich nemen, de ander wel. Spr. wil
dat risico niet loopen. juist omdat het laatste halfjaar
in verschillende plaatsen (Amsterdam, Zaandam, Den
Bosch en Utrecht) duidelijk gebleken is, dat de Regee
ring doorzet en het niet te verwachten is, dat zij dat
hier niet zou doen. Bovendien blijkt uit de gegevens
van andere gemeenten, die onder overheidsdruk de
salarissen hebben herzien, dat b.v. in Zaandam, waar
dat ook is gebeurd, de salarissen nog hooger zijn dan
in Leeuwarden. Daarom durft spr. zich met volle vrij
moedigheid tot den Minister wenden en met de Re
geering te spreken. Excessen kan hij niet vinden, maar
kan de Regeering ze aantoonen, dan zijn die terug te
brengen.
Laat ieder nu voor zich uitmaken wat hij wil. maar
men mag niet aannemen dat iemand, omdat hij anders
stemt, daarom zal zijn voor salarisverlaging. Dat gaat
niet op; als men dergelijke beschuldigingen uit, moet
men die ook bewijzen. Persoonlijk zou spr. het zeer on
aangenaam vinden aan eenige salarisverlaging, ge
dwongen zelfs, mede te werken.
Wat de kwestie Vromen-Turksma betreft, heeft spr.
tegen den heer Turksma gezegd: man, spreek daar niet
over. Dergelijke dingen gaan je voorbij.
De heer De Boer (wethouder) kan zich gedeeltelijk
aansluiten bij wat de Voorzitter en de heer Ritmeester
hebben gezegd. Wanneer echter de heer Ritmeester
overtuigd is, dat hier geen excessen zijn en dat de sala
rissen in Zaandam, die onderworpen zijn geweest aan
het inzicht van de Regeering, hooger zijn dan in Leeu
warden. dan kan de Raad toch wel, overeenkomstig het
voorstel-Van der Meulen, zeggen, dat er op het oogen-
blik geen aanleiding is om de salarissen te verlagen.
Men kan wel informaties gaan inwinnen of aan de
Regeering vragen: in welke richting wenscht U wijzi
ging?, maar elke herziening beteekent op het oogenblik
verlaging en wanneer er geen excessen zijn, is daartoe
geen aanleiding en dus ook niet om met den Minister
te spreken. Voor spr. is het daarom nog altijd logisch
om den weg te bewandelen, die in het voorstel-Van der
Meulen is belichaamd en dien B. en W. ook tot zekeren
datum hebben gevolgd. Wat later zal volgen, is nu niet
te voorzien; zoo noodig kunnen wij hier op terug komen,
maar op dit moment is er voor verlaging geen aan
leiding.
De Voorzitter stelt voor tot stemming over te gaan.
De heer Terpstra wenscht nog tegen een paar be
schuldigingen op te komen, die hij verre van zich werpt.
Hij meende, dat de heer Vromen iemand was met een
buitengewoon sterk ethisch gevoel en kan zich dan niet
begrijpen, dat deze een zoo ernstige beschuldiging durft
uitspreken, dat hier mag worden gesproken van een
comedie. Spr. heeft dat den heer Vromen zeer kwalijk
genomen en zou graag zien, dat deze, geleid door zijn
ethisch gevoel, daarvoor een ander woord zou kiezen.
De heer Vromen had mogen veronderstellen, dat de
voorstellers het met de beste bedoeling hebben gedaan.
Dat zij misschien hebben gefaald, is iets anders, maar
dat ligt niet te zijner beoordeeling.
We zijn gewend, dat advocaten zwart wit kunnen
praten en andersom. Toen de heer Van der Meulen zei.
dat er sinds 27 Febr. niets is veranderd, kreeg spr. ook
sterk den indruk, dat hier de advocaat aan het woord
was, want men moet wel advocaat zijn om een derge
lijke zaak zóó voor te stellen. Heeft de heer Van der
Meulen dan nooit gehoord van Amsterdam, Zaandam,
enz.? En moet hij dan ook niet de conclusie trekken,
gelijk ook de voorstellers deden als wij het niet tijdig
doen, zullen wij er toe geroepen worden
Spr. betwist ten zeerste het verwijt van den heer
Vromen, dat spr. c.s. hier zijn gekomen met voorstellen
zonder inhoud en herhaalt hetgeen hij den vorigen keer
heeft gezegd: dat hij, die lezen wil, uit het voorstel heel
goed de bedoeling kan gegrijpen
De heer Muller: Wat bedoelen jullie dan
De heer Terpstra: Wij bedoelen, dat wij in de ge
geven omstandigheden in de salaris- en loonlijsten geen
aanleiding vinden, om eigener beweging met voorstellen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1934. 207
tot wijziging te komen. Maar regeeren is vooruitzien en
waar wij duidelijk en klaar gevoelen, dat wij op den
duur met volharding van ons standpunt toch moeten
zeggen: wij moeten eieren voor ons geld kiezen en doen,
wat anders de Minister straks zal doen, daar moeten
wij o. i. onze autonomie zelf handhaven en onze eigen
zaken blijven regelen.
De heer Vromen: Dus U wilt wèl verlagen
De Voorzitter verzoekt den Raad den heer Terpstra,
die bezig is de bedoeling van zijn voorstel uiteen te
zetten, te laten uitspreken. Ieder stelt er toch belang
in wat dit precies bedoelt.
De heer Terpstra herhaalt, dat de voorstellers dus
eigener beweging op dit oogenblik nog niet willen komen
met een voorstel tot herziening; secundair zien zij op het
oogenblik de door den Minister bedoelde excessen nog
niet. Waar de Minister echter heeft getoond tot onder
handeling en het geven van inlichtingen bereid te zijn,
achten zij het, wetende wat het gevolg is van handhaving
van het conservatieve standpunt, in het belang van de
ambtenaren en werklieden, om B. en W. met den Mi
nister overleg te doen plegen. Na de bekomen inlich
tingen kan dan beslist worden of aan de verlangens
van den Minister gehoor zal worden gegeven, ja dan
neen. Wie het nu nog niet begrijpt, wil het niet be
grijpen.
De Voorzitter wil den heer Westra nog het woord
verleenen om zijn meening te zeggen en dan de dis
cussies sluiten.
De heer Vromen meent, dat het voorstel-Buisman-
Terpstra, hoe dan ook geredigeerd, een uitnoodiging is
aan B. en W. en vraagt: le. of deze thans B. en W.
duidelijk genoeg is en 2e. of B. en W. bereid zijn deze
uitnoodiging te aanvaarden. Heeft het college zich
daarover nog niet beraden, dan zou spr. het daartoe in
de gelegenheid willen stellen, door de beraadslagingen
even te schorsen.
De heer Westra (wethouder) wil graag zijn stem
motiveeren. Hij heeft oorspronkelijk con amore meege
werkt aan de houding van B. en W. tot aan de door
den Voorzitter getrokken streep en wel om deze reden.
De dit jaar doorgevoerde salarisverlaging heeft bin
nenskamers in het college nog al eenige bespreking ge-
ëischt; spr. was zelfs bereid geweest voor enkele groe
pen iets verder te gaan, maar ten slotte is er een com
promis tot stand gekomen, dat spr. mede heeft verde
digd in de comm. voor G. O., waar hij de vertegen
woordigers van het gemeentepersoneel heeft trachten te
overtuigen, dat er niet te veel werd geëischt, maar dat
er voorloopig ook niet meer moest worden gevraagd.
Dat hield in, dat spr. ook van meening was, dat er alle
aanleiding was, om de vraag van den Minister, of B.
en W. bereid waren een nieuwe salarisverlaging voor
te bereiden, ontkennend te beantwoorden.
Spr. is op 't oogenblik t.o.v. die zaak niet veranderd
en als Raadslid zal hij dan ook stemmen voor het voor-
stel-Van der Meulen. Dit komt echter pas in de tweede
instantie aan de orde; eerst volgt herstemming over het
voorstel-Buisman-Terpstra. Spr. zal daar tegen stem
men, omdat hij het niet anders kan zien, dan dat dit er
van uitgaat, dat op dit oogenblik de Raad bereid is een
salarisverlaging onder de oogen te zien en daarover met
den Minister te onderhandelen. Indien de Raad, zooals
de heer Wiersma wilde, alleen maar zeiwij willen
eenige nadere inlichtingen om ons standpunt te bepa
len, zou spr. bereid zijn een dergelijk voorstel te steu
nen indien het juist is, zooals de Voorzitter meende,
dat een dergelijk voorstel geen zin zou hebben, dan is
het juist, dat dit achterwege is gebleven maar hij is
tegen het voorstel-Buisman-Terpstra en voor het voor-
stel-Van der Meulen. Nu weet de Raad precies, wat
hij aan spr. heeft.
De Voorzitter antwoordt den heer Vromen dat, als
het voorstel-Buisman-Terpstra wordt aangenomen,
daarmee z. i. een opdracht wordt gegeven aan B. en
W., zoodat er geen kwestie is van bereidheid. Verder
hebben B. en W. begrepen, dat het voorstel bedoelt
zooals spr. hier heeft opgeschreven dat B. en W. in
overleg treden met den Minister, dat zij zullen onder
zoeken op welke basis overeenstemming zou kunnen
worden bereikt, m. a. w. met welke regeling de Minister
genoegen zou nemen en dat zij deze aan den Raad ter
vaststelling zullen aanbieden.
De heer Wiersma vindt in hetgeen de heer Westra
heeft gesproken aanleiding, om het straks door hem aan
gekondigde voorstel in te dienen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Buisman-Terpstra wordt met 16 tegen
13 stemmen, die van de heeren Vromen, Oosterhoff,
Turksma, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, den heer
Ritmeester, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Stobbe,
Hettinga, Terpstra, Van der Schoot. Feitsma, Weima
en Dresselhuijs, verworpen.
Het voorstel-Van der Meulen wordt met 16 tegen
13 stemmen, die van de heeren De Boer, Botke, M.
Molenaar, Van der Meulen, IJtsma, B. Molenaar, Hooi-
ring, Balk, Bos, Van Kollem. Westra, Koopalen Muller,
verworpen.
De Voorzitter doet voorlezing van het voorstel-
Wiersma.
De heer Vromen vraagt of dit vragen van informaties
niet al reeds heeft plaats gehad.
De Voorzitter: B. en W. hebben met den Minister
nog geen overleg gepleegd; er is wel iets bekend, doch
niet officieel.
Het voorstel-Wiersma wordt met 15 tegen 14 stem
men, die van de heeren Koopal, Muller, De Boer, Botke,
M. Molenaar, Van der Meulen, IJtsma, B. Molenaar,
Hooiring, Vromen, Oosterhoff, mevrouw Van Dijk
Smit, de heeren Bos en Van Kollem, aangenomen.
Punt 7. De beraadslagingen worden geopend.
De heer Terpstra geeft B. en W. in overweging, met
het oog op het geval, dat iemand binnen dien tijd in
valide zou kunnen worden en dan naar den ouden
grondslag zou worden gepensionneerd wat hem
schade zou opleveren voor de vaststelling van den
pensioensgrondslag niet weer zoo n lange tijdruimte als
hier 10 maanden te laten verloopen.
De Voorzitter geeft toe, dat het beter is, wanneer
er niet een te lange tijd over verloopt, maar nadeel zou
de gevolgde handelwijze bij tusschentijds overlijden of
pensionneering wegens invaliditeit niet geven, omdat
dan alsnog de nieuwe pensioensgrondslag zou worden
vastgesteld.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.