22 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 12 Februari 1935.
2.50 per aangeslotene te heffen. Dit zou het niet te
versmaden bedrag van 3500 X 2.50 opleveren.
Spr. had in ieder geval van de vertegenwoordigers
van den middenstand verwacht, dat zij hier zouden
spreken over de herdenking van het 500-jarig bestaan
van Leeuwarden. In dit verband haalt spr. aan den „veeg
uit de pan", die door Burgemeester Van Lanschot uit
Den Bosch aan Leeuwarden is gegeven en die voor ons
beschamend is. Spr. had van het college verwacht, dat
het als Gemeentebestuur het 500-jarig bestaan van onze
stad althans officieel zou hebben herdacht, zij het dan
ook zonder dat dit gepaard ging met kosten, b.v. door
een eenvoudige extra-zitting van den Raad. Niet alleen
spr. maar de geheele burgerij zou dat ongetwijfeld
hebben geapprecieerd.
Met de regeling van het verkeer hier ter stede kan
spr. in groote lijnen wel instemmen, maar de leiding
daarvan moet zich z.i. toch niet op het standpunt stel
len, dat zij alles weet en alles beter weet dan een ander.
Spr. komt in dit verband terug op zijn bezwaar t.o.v.
den vluchtheuvel bij den Mr. P. Troelstraweg en
meent, dat hij zich met het door de Wegencommissie
van de K. N. A. C. en den A. N. W. B. ingediende plan
tot verbetering daarvan thans in goed gezelschap be
vindt. Vooral met het antwoord in de tweede alinea op
vraag 99 in het Sectieverslag kan spr. zich niet ver
eenigen, maar hij wil er genoegen mee nemen, als de
Burgemeester opdracht wil geven de beide einden van
de „worst" af te knappen. Daarmee zal de veiligheid
zeer zeker zijn gediend.
Den Burgemeester als hoofd van de Politie stelt spr.
de vraag, of deze er ook over denkt om, zooals in Am
sterdam, maatregelen te nemen t.o.v. de voetgangers,
zoodat deze ook verplicht worden te denken bij wat zij
doen. riet gaat vooral tegen de z.g. Dutch-crossing",
het schuin oversteken van de straat, en spr. meent, dat
het tijd wordt om ook daaromtrent bepalingen in de
Politieverordening vast te stellen.
Op het antwoord van B. en W. op vraag 87 in het
Sectieverslag omtrent de 5 leening gaat spr. thans
niet in, omdat dit te veel tijd zou kosten alleen wil hij
opmerken, dat hij hoewel hij mis kan wezen in
deze leening een reserve van de gemeente ziet, omdat
z. i. deze leening van het G. E. B., waarvan rente en
aflossing zijn opgenomen in de begrooting van de ge
meente, niet meer bestaat en reeds is geconverteerd.
Spr. kan haar echter in de conversie niet vinden. Hij
verzoekt den weth. van Fin. deze zaak eens geheel te
laten uitzoeken en dan bij gelegenheid het resultaat
mede te deelen in de Fin. Comm.
De heer Wiersma ziet als oorzaak van de groote be
langstelling voor deze begrooting „de laatste ronde",
waaraan deze Raad bezig is en verder ook de zeer be
langrijke begrooting. Het heeft hem bevreemd, dat de
heer Turksma een zoo groot voorstander van rantsoe
neering van den spreektijd bleek te zijn, omdat dit
Raadslid in een openbare vergadering, nog vóórdat er
eenige mondelinge of schriftelijke uitwisseling van ge
dachten tusschen het college en den Raad was geweest,
zich breedvoerig heeft uitgelaten over een zeer belang
rijk onderwerp t.o.v. deze begrooting, de straatbelas
ting, waarover hij volgens het persverslag een zeer een
zijdige voorlichting heeft gegeven. Spr. komt daar nader
op terug.
Het bedrag van 352.000.—, dat de gemeente als
gevolg van de Regeeringsmaatregelen volgens den aan
biedingsbrief zal derven, acht spr. juist, maar daar
tegenover staan ook groote tekorten, als rechtstreeksch
uitvloeisel van onze gemeentehuishouding ontstaan, n.l.:
stijging kosten Armenkamer 160.000.—, tekort reke
ning 1933 72.000.— en lagere baten uit de bedrijven
126.000.in totaal 358.000.een bedrag, dat met
de Regeeringsbemoeiïngen absoluut niets heeft te ma
ken. Bovendien moet men tegenover de lagere inkom
sten als gevolg van de Regeeringsmaatregelen ook stel
len de belangrijke voordeelen, die door de gewijzigde
verhouding tusschen Rijk en gemeenten zijn ontstaan,
i. c. het hier genoemde bedrag van 200.000. dat zou
worden ontvangen uit het Werkloosheidssubsidiefonds.
welk bedrag echter, naar spr. is verzekerd door iemand,
die het juist kan weten, objectief is te stellen op
174.000. Dit dient men dus van genoemde
352.000.af te trekken.
Tegenover de bewering, dat wij voor een groot deel
door de Regeeringsmaatregelen in den huidigen toe
stand verkeeren en dat door het Rijk verschillende
lasten op de gemeenten worden afgewenteld, stelt spr..
dat de moeilijke positie, waarin verschillende gemeen
ten zijn gekomen, voor een groot deel het gevolg is van
le de geweldige daling van het belastbaar inkomen en
2e de geweldige stijging van de werkloozenzorg. Dat
verschillende gemeenten het eerste tot nog toe nog niet
in haar volle zwaarte hebben gevoeld, is juist gekomen,
doordat het Rijk sinds 1931 60 millioen heeft bijgepast
J in het Gemeentefonds, terwijl de „garantie" in het aan
hangige wetsontwerp het Rijk weer in totaal 120 mil
lioen zal kosten. In 1933 steunde het Rijk de gemeenten
in de werkloosheidsvoorzieningen met 78 millioen. welk
bedrag in 1934 is teruggebracht tot 46 millioen, terwijl
thans de storting voor het Rijk in het Werkloosheids
subsidiefonds 46 6 52 millioen zal bedragen. Heeft
men bezwaar tegen het ingrijpen van de Regeering, dan
moet men tegelijk ook aanwijzen waar het Rijk het geld
ten slotte vandaan moet halen. De mogelijkheden zijn
verkleind, ook bij het Rijk. Het bedrag van 44 millioen.
dat de gemeenten zullen moeten storten in het Werk
loosheidssubsidiefonds, is niet gering en mogelijk zullen
de gemeenten ook nog een deel van de 21 millioen, die
nog tekort zijn voor het totaal benoodigde bedrag van
111 millioen in dit fonds, moeten opbrengen, maar daar
staat tegenover, dat zij, in het algemeen genomen, on
geveer 90 van de werkloosheidslasten uit het fonds
vergoed krijgen.
Spr. acht de wijze, waarop de heer Turksma in de
zooeven aangehaalde vergadering een zeer eenzijdigen
kijk heeft gegeven op de straatbelasting, een zeer ge
makkelijke methode; spr. zou best kans zien om voor
een bepaalde maatschappelijke groep van menschen
onder instemming der vergadering de straatbelasting
als zeer acceptabel en de verhooging van opcenten op
de Pers. bel. als uit den booze voor te stellen. Wil men
echter ernstig te werk gaan, dan moet men vergelijkin
gen maken, waarom spr. t.o.v. beide onderdeelen steek
proeven heeft genomen. Hij kwam daarbij tot de con
clusie, dat in enkele gevallen bij verhooging van de
opcenten op de Pers. bel. nog ietwat meer moet worden
betaald dan bij invoering van een straatbelasting, ter
wijl enkele perceelen aan de Bleeklaan een vrij uni
forme buurt aan straatbelasting ongeveer 17.50 en
aan verhooging van opcenten ongeveer 15.— meer
i zouden moeten betalen.
Spr. meent, dat er ook wel degelijk een rechtsgrond
aanwezig is voor een straatbelasting, ook in de A.-R.
literatuur, die hij daarvoor heeft geraadpleegd. En hij
is overtuigd, dat velen, die zoo weinig objectief over
deze zaak zijn ingelicht, zullen schrikken van hun aan
slag in de Pers. bel. als deze met 75 opcenten verhoogd
wordt. Dat is de keerzijde, van welker consequenties
men zich aan zekere zijde geen rekenschap heeft ge
geven.
Niettegenstaande dit alles zal spr. thans niet met het
voorstel tot invoering van een straatbelasting meegaan.
Hij heeft de zaak objectief beoordeeld, maar naar zijn
meening zijn de opcenten op de Pers. bel., hoewel het
hem vreeselijk spijt, dat die zullen moeten worden ver
hoogd, hier nog niet zoo schrikbarend hoog als in vele
j gemeenten reeds het geval is.
Den weth. van Fin. antwoordt spr. dat hij, overeen
komstig den aanbiedingsbrief, met heffing van een
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. 23
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 12 Februari 1935.
straatbelasting tot 7 van de belastbare opbrengst
voor de grondbelasting heeft rekening gehouden, dus
met een opbrengst van 150.000.
Spr.'s bezwaar tegen invoering van een straatbelas
ting is, dat de voorstanders daarvan niet komen met
een volledig en overzichtelijk uitgewerkt plan. waarin
eenige lijnen zijn aangegeven omtrent indeeling in klas
sen en verschillende tarieven. Een ander argument om
daar dit jaar niet voor te stemmen is, dat spr. met een
variant op het gezegde van een zeer bekwaam Minister
zou kunnen zeggen Mijne heeren, hoeden op, want
waarschijnlijk komt de straatbelasting er hier nog wel
eens, hoewel zij nu waarschijnlijk wordt verworpen.
Al is het voor spr. c.s. uiterst moeilijk geweest om
te besluiten Leeuwarden te brengen in de 3e klasse voor
de gemeentefondsbelasting, ten slotte hebben zij toch
gemeend, dit in hun systeem van bezuiniging te moeten
inbrengen, omdat zij daarin het bedrag van 30.000.
dat zuiver een hoogere uitkeering is van het Rijk en
waaraan de gemeentenaren niet hebben bij te dragen,
niet kunnen missen. Voor spr. staat vast, dat èn in de
inkomstenbelasting èn in de gemeentefondsbelasting het
meest het beginsel van progressie en van een heffing
naar draagkracht is verwerkt. Vele grootere gemeenten
zijn reeds ondergebracht in de 3e klasse en handhaaft
men hier nu nog de le of 2e klasse, dan zal Leeuwarden
het volgend jaar wellicht toch in de 3e klasse moeten
worden gebracht. Spr. vestigt er de aandacht op, dat
ook in de ontwerp-verordening Leeuwarden eerst in de
3e klasse is geplaatst, maar dat dit later is doorgehaald
en er 2e klasse voor in de plaats is gezet
De heer Ritmeester (weth.)Als je een typfout maakt,
mag dat ook al niet meer
De heer Wiersma blijft bij zijn meening, dat er vóór
het samenstellen der begrooting blijkbaar ernstig aan
gedacht is om Leeuwarden te plaatsen in de 3e klasse
dat er een typfout van zóó verstrekkende beteekenis
wordt gemaakt, kan hij zich niet voorstellen.
Wat de schoolgeldverhoogingen betreft zegt spr., dat,
ofschoon een verhooging van het schoolgeld voor het
openbaar onderwijs ook zwaar drukt op de voorstan
ders van het bijzonder onderwijs, hij en de zijnen toch
hebben gemeend uiteindelijk met het voorstel van de
meerderheid mee te moeten gaan, al vindt hij de pro
gressie, die daarin verwerkt is, verkeerd en dat deze
beter in omgekeerde richting had kunnen zijn. Wel is
in het voorstel van de minderheid ernaar gestreefd deze
fout tot behoorlijke proporties terug te brengen, maar
het blijkt, dat men daarbij ook op groote moeilijkheden
is gestuit, gezien het feit, dat men bij een inkomen van
1200.50 verhoogt, bij 2000.33 en bij
2600.50 al geeft spr. toe, dat men toch een
betere verhouding benadert.
Spr. komt thans tot de verhooging van de opcenten
op de pers. belasting. Als B. en W. zeggen, dat de ver
hoogde pers. bel. gecompenseerd wordt door een huur-
daling, acht spr. dit geen antwoord en hij wil daarnaast
direct vaststellen, dat, waar voor honderden gezinnen
het bedrag, dat zij aan huur betalen, in vergelijking met
hun inkomsten een te groote factor vormt, huurverla-
ging absoluut noodzakelijk is en dat deze menschen in
een even slechte positie blijven verkeeren, als de ge
meente tot deze wijziging in de pers. bel. overgaat. Iets
anders is het, dat het voor de gemeente noodzakelijk
is en daarom wil spr. zich voor deze verhooging ver
klaren.
Naar aanleiding van het antwoord, dat B. en W. in
de Mem. v. Antw. geven op spr.'s opmerking in zake
de verbreking van de progressie bij de pers. bel., zegt
spr., dat door een verhooging van 75 opcenten dus
door het meerderheidsvoorstel de lagere huurwaar
den een verhooging ondergaan van 100 en de hoo
gere huurwaarden een van 62 en bij het minderheids-
voorstel ziet men hetzelfde verschijnsel, n.l. bij de lagert
huurwaarden een verhooging van 68 en bij de hoo
gere een van 40 Ook daar dus een verschil, waar
door de progressie wordt verbroken.
Om de begrooting sluitend te maken, zal, naast de
verschillende bezuinigingen, wel niet aan belastingver-
hoogingen kunnen worden ontkomen en daarom zal
men noodgedwongen ook tot verhooging van de opcen
ten op de pers. bel. moeten overgaan.
Nu de heer Molenaar tegen de gisteren hier uit
gesproken verwachting in toch uitvoerige politieke
beschouwingen bij deze begrooting heeft gehouden,
heeft dit automatische gevolgen bij andere politieke
groepen .en het kan, naar spr. meent, zijn nut hebben
om eens per jaar de principieele kwesties tegenover
elkaar te stellen, waarin ook een opvoedende kracht
kan zitten voor de gemeentenaren.
Het eerste verschil dan, dat spr. met den heer Mo
lenaar heeft, is, dat z. i. niet het tegenwoordige maat
schappelijke stelsel al de ellende, waarin wij verkeeren.
heeft gebracht men zie eens naar Rusland, waar een
ander maatschappelijk stelsel heerschtmaar „op den
bodem aller vragen, ligt der wereld zondeschuld" De
crisis der wereld is ook onze crisis en spr. stelt het
menschelijk geslacht collectief daarvoor aansprakelijk.
Waar de heer Molenaar betoogt, dat loonsverlaging
en aanpassingspolitiek in bepaalde kringen zoo onge
veer de hoogste wijsheid is, wil spr. hem wijzen op een
Kamer-redevoering van den heer Albarda, waarin deze
zegt, dat in deze tijden van verminderde inkomsten en
verhooging van belasting, loonsverlaging ongetwijfeld
een middel kan zijn, waarmede in bepaalde gevallen een
herleving in de bedrijvigheid kan worden bevorderd.
En dat de heeren zelf ook aan „aanpassing" gaan doen.
bewijst het feit, dat de bedienden bij de N. V. de Arbei
derspers ondanks het verzet van den Soc. Typogra
fenbond 10 loonsverlaging hebben gekregen, om
dat er anders een wanverhouding dreigde te ontstaan
met andere bedrijven.
Vervolgens wijst spr. nog op een rede, die de heer
Ed. Polak dezen zomer op „Troelstraoord" heeft ge
houden en waarbij deze zeide, dat onder het verleden
een forsche streep moest worden gezet, want de tijden
van vroeger keeren niet terug en ook uit hetgeen de
heer Matthijsen in het Soc. hoofdorgaan schreef uit
welk artikel spr. citeert dat z. i. ons volk als geheel
boven zijn reëele koopkracht leeft en dat een koop
kracht, die economisch niet verantwoord is te achten,
ook door de arbeidersklasse wordt aangewend, blijkt,
dat ook in de kringen van de S. D. A. P. voorstanders
zijn van de aanpassingspolitiek. De intering wordt dus
ook daar ten volle erkend en naar spr. meent moet het
ook wel een ieder duidelijk zijn, dat interen wel een
oogenblik, maar niet lang kan worden volgehouden.
Aangaande het vraagstuk der devaluatie, wat een
zeer moeilijk vraagstuk is, waar men heel verschillend
over kan oordeelen ook de heer Van Kollem heeft
erkend dat in zijn partij voor- en tegenstanders ervan
zijn wijst spr. erop, dat een zeer bekwaam econoom,
Dr. v. d. Tempel, op het oogenblik tegen devaluatie is.
terwijl ook de heer Albarda zich bij de algemeene be
schouwingen in de Tweede Kamer in dien geest heeft
uitgelaten. Ook spr. is van oordeel dat het zeer de vraag
is of dat het middel is, dat verbetering moet brenger
in den slechten toestand.
Het verwondert spr., dat de heer Molenaar de vrij
moedigheid heeft gehad een zoo moeilijk vraagstuk als
ordening hier ter sprake te brengen, vooral ook omdat
men, zooals de heer Van Kollem indertijd heeft gezegd,
in zijn kring nog niet weet wat men eigenlijk met orde-
- ning wil, hetgeen ook duidelijk is gebleken, toen bij de
opstelling van een rapport over „Nieuwe Organen" van
de allerbesten en allervoornaamsten uit de S. D. A. P.,
de heer Wibaut en Prof. Bronger zich in een minder
heidsnota daartegen verzetten. En hoewel Dr. Wibaut