30 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 12 Februari 1935.
zeker niet hooger mag worden genoemd dan 2000.
Over de voorgestelde bezuiniging van 12.000.— op
Gemeentewerken kan spr. op het oogenblik niet oor-
deelen. Er is echter op de begrooting van G.W. reeds
36.000.— bezuinigd en B. en W. hebben deze begroo
ting werkelijk nauwkeurig nagegaan, 't Is nu buiten
gewoon moeilijk om te zeggen, dat er nóg op bezuinigd
kan worden; bezuiniging kan ook een nadeel zijn. Het
onderhoud moest eerst in orde zijn en posten, waar men
dit jaar op denkt te bezuinigen, moet men er vaak het
volgend jaar weer op brengen. Natuurlijk is er sterk
naar gestreefd om inderdaad de uitgaven te beknotten.
Spr. veronderstelt, dat bij de begrooting van G.W. de
heer De Boer wel met eenige cijfers zal aantoonen, dat
er de laatste jaren, dus op korten termijn, bij dezen
dienst werkelijk belangrijk bezuinigd is.
De rentebesparing van 10.000.— kan spr. alleen
accepteeren, als wij het fonds van 500.000.— niet aan
spreken.
Spr. komt, als hij de cijfers bij elkaar telt, tot het feit.
dat hij van die 269.000.bezuiniging in werkelijkheid
niet meer dan 140.000.— kan halen, waarbij dan nog
is gerekend op een bezuiniging van 72.000— op de
salarissen. Daarover heeft hij echter eenige klanken ge
hoord, die hem buitengewoon ongerust maken, n.l. dat
de gedachte zou zijn, dat er van de hoogere ambtenaren
nog wel 10 af kan. De Minister zegt echter, zeer
eigenaardig, dat de salarissen van de ambtenaren hier
niet „excessief laag'' zijn in tegenstelling met het
rapport-Schouten, dat spreekt van „excessief hooge sa
larissen en dat er nog wel 1J^ af kan. Spr. meent
de verzekering te kunnen geven hij doet dit niet om
op te hitsen dat, zoodra men hier op die wijze de
salarissen gaat korten, de ambtenaren in beroep zullen
gaan bij den Minister en dat de zaak dan nog niet
direct in kannen en kruiken is.
Een verlaging van 72.000.— beteekent, dat het per
soneel gemiddeld weer meer dan 7 zal moeten mis
sen. Voor de politie zal volgens den Minister de ver
laging 5 moeten bedragen en voor de inspecteurs en
den hoofdinspecteur nog iets meer. Bij de voorgestelde
verlaging zal er dus van het andere personeel nog meer
af moeten. Men drijft daarmee de zaak te ver. B. en W.
ontkennen niet dat er verlaging moet komen de brief
van den Minister spreekt duidelijke taal. Er zal ook
verlaging komen de Raad heeft dat zelf in handen. De
Minister eischt vóór 1 April antwoord en er zal dus ook
voor dien tijd met het personeel over moeten worden
gesproken, maar mede in verband met de rechten van
het G. O. ontraadt spr. beslist om zonder meer te zeg
gen, dat er 72.000.op de loonen en salarissen moet
worden bezuinigd. Hij vindt dat gevaarlijk.
Het berekende voordeel door opheffing van het be-
waarschoolonderwijs van 23.000.— acht spr. ook te
hoog, wanneer dit onderwijs op 1 Aug., dus bij het einde
van den loopenden cursus, wordt opgeheven. Zonder
meer wil hij dan ook het feit constateeren, dat de voor
gestelde bezuiniging zeer aanmerkelijk beneden het ge
projecteerde bedrag zal blijven. Hij berekent voor dit
jaar 12.000.—.
Op de lijst van bezuinigingen is ook geplaatst een
bedrag van 43.500.wegens plaatsing in de 3e klas
der gemeentefondsbelasting. De heer Terpstra berekent,
dat door het gaan van de le naar de 3e klas ruim
80.000.meer zal worden ontvangen en zegt: waarom
zouden wij niet eenige duizenden uit onze burgerij halen
om dat bedrag te krijgen? Spr. houdt echter met den
heer Botke tegenover den heer Terpstra vol, dat
die bewering onjuist is. Tot dusver moest door de
administratie voor iederen aanslag in de gemeen
ten, die in de 2e of 3e klas waren geplaatst, het
verschil in opbrengst worden uitgerekend bij plaat
sing in de le klas, waarna het totale verschil aan
die gemeenten rechtstreeks werd uitgekeerd. Het
Rijk heeft nu echter, om van dien rompslomp af te zijn,
in plaats van het classificatieverschil een gefixeerd be
drag gesteld per aangeslagene en wel van 1.— voor
de le, van 3.voor de 2e en van 5.voor de
3e klas. Die 3.en 5.worden echter door de
belastingplichtigen betaald; als men 16000 aanslagen
heeft en men krijgt 80.000.— van het Rijk, dan is dat
geld door de aangeslagenen in de gemeente betaald.
Men gaat dus bij plaatsing in de 3e klas niet vrijuit,
maar legt daarmee aan de inwoners 43.500.meer
belasting op
De heer Terpstra: Neen.
De heer Ritmeester (weth.) houdt vol dat dit juist is
en gaat daar dus verder op door. De heer Weima heeft
uit de door hem genoemde belangwekkende cijfers
die spr. voor ons land als juist erkent geconcludeerd,
dat belasting verhooging voor alles moet worden voor
komen. Dat is ook het streven geweest van B. en W.,
waarom zij niet verder wilden gaan dan plaatsing van
Leeuwarden in de 2e klas. De heer Weima wil echter
tóch nog de belasting verhoogen met 43.500. Spr.
kan dit alleen begrijpen als men op het standpunt staat
van den heer Terpstra, maar hij kan die 43.500.— niet
als een bezuiniging accepteeren, doch slechts als een
meerdere last, die op de burgerij wordt gelegd.
Wanneer spr. ook dat bedrag van de voorgestelde
bezuiniging aftrekt en daartoe is hij in dit geval ver
plicht meent hij, dat men met die bezuinigingen on
mogelijk het voorstel van B. en W. om 250.000.— uit
de reserve aan te spreken, kan bestrijden. Men zal, met
inbegrip van korting op de salarissen, er misschien
100.000.— uit halen, maar ook dan blijft er nog een
tekort van 150.000.en dat zal men, zonder de eene
of andere reserve aan te spreken, niet anders kunnen
inhalen dan door belastingverhooging. Maar dat wil
men niet. Men staat hier dus voor dezelfde buitenge
wone moeilijkheden, waarvoor ook B. en W. waren
gesteld: óf belastingverhooging óf te trachten op andere
wijze het geld te vinden.
Op hetgeen de heer Feitsma spr. heeft voorgehouden
omtrent datgene, wat spr. in 1928 heeft gezegd, ant
woordt spr., in navolging van Minister Oud: ik ben erg
tevreden over die rede, als men die maar bekijkt in de
tijdsomstandigheden, waarin zij is gehouden. Wat spr.
in 1928 in die omstandigheden heeft gezegd, zou hij in
j 1935 in dezelfde omstandigheden nóg zeggen, maar men
moet er hèm geen verwijt van maken, dat, nu de om
standigheden zijn veranderd, hij niet anders kan. Op de
vraag of men de burgerij meer belasting zal opleggen,
j kan z.i. het antwoord alleen luiden: als het eenigszins
J mogelijk is, zullen wij dat op dit tijdstip voorkomen.
Spr. vestigt in dit verband de aandacht op de door
Minister Oud genoemde „verdeelende rechtvaardig
heid", die wij zoo langzamerhand krijgen. De Minister
wil alle gemeenten gelijkschakelen, door overal zooveel
mogelijk een gelijke belasting te laten betalen. Het laat
ste overzicht van den belastingdruk in Nederland doet
zien, dat die gelijkschakeling er al aardig komt. Men
ziet, dat in vele gemeenten de burgerij 200 opcenten op
de Pers. bel. moet betalen, enz., waar wij nog een heel
eind af zijn
De heer Terpstra: 150 opcenten stelt de Regeering in
gesaneerde gemeenten.
De heer Ritmeester (weth.) toont den heer Terpstra
een lijst van gemeenten, alle iets boven Leeuwarden of
gelijk daarmee, waar overal 200 opcenten plus straat
belasting plus nog andere belastingen worden geheven.
Wettelijk kunnen wij dus nog heel wat belastingen op
leggen, maar het streven van B. en W. is om zoo lang
mogelijk daar buiten te blijven.
Het systeem om te putten uit het door B. en W. be
doelde reservefonds wordt onjuist genoemd en ook B.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. 31
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 12 Februari 1935.
en W. zelf hebben het een merkwaardig systeem ge
noemd, maar men kan niet anders, óf men moet, zelfs
in het stelsel der oppositie, direct 200.000.meer be
lasting heffen. B. en W. hebben dat willen voorkomen.
Het geheele bedrag te bezuinigen acht spr. vrijwel on
doenlijk, ook omdat er voortdurend nieuwe eischen en
wenschen naar voren komen.
Op het verwijt, dat B. en W. den Raad niet altijd
voldoende inlichten antwoordt spr. dat B. en W., om
inlichtingen te kunnen geven eerst zelf ook moeten
weten; wat B. en W. niet hebben, kan men hun ook niet
afnemen. Overigens hoopt spr. omtrent den verderen
toestand straks nog wel het een en ander mede te deelen.
Den heer Hofstra, die B. en W. verwijt, dat zij niet
tijdig genoeg met de begrooting zijn gekomen, antwoordt
spr.: wij zijn nog te vroeg, want als de begrooting nu
wordt aangenomen, kan geen mensch ze nog goed
keuren, omdat de wet, waarop ze betrekking heeft, nog
bij de Eerste Kamer in behandeling is. Spr. ziet die wet
er wel komen, maar in ieder geval kan men B. en W.
in dit opzicht geen verwijt maken, omdat zij niet de
wetten maken en zij ook met de voorschriften van den
Minister rekening moesten houden. In eerste instantie
was de Minister van plan ten bate van het Rijk 75
opcenten te heffen op de Pers. bel. Had hij dat maar
gedaan, dan had de gemeente die opcenten niet be
hoeven te verhoogen. Maar nu onthoudt hij de ge
meenten 80 van de hoofdsom, dus neemt hij ons een
groot deel van het geld af, dat ons in 1929 is toegestaan.
Het zij verre van spr. daar de Regeering een verwijt
van te maken; hij beseft hoe buitengewoon moeilijk het
is om dat te voorkomen.
De heer Terpstra beweert, dat met een heffing van
55 opcenten op de gemeentefondsbelasting die heffing
niet is verlaagd, omdat men daarbij de 25 opcenten van
het Rijk zou vergeten; vroeger werden er 70 opcenten
geheven en nu in totaal 80. Maar de heer Terpstra
vergeet, dat toen door het Rijk crisisopcenten werden
geheven, beginnende met 30 en loopende bij een in
komen van 150.000.— tot 150. Verleden jaar zijn er
dus in elk geval tot een inkomen van 30.000.— 70
plus 30 is 100 opcenten geheven en daarboven zelfs
meer en nu slechts 55 plus 25 is 80, zoodat dus inder
daad deze aanslag voor Leeuwarden is gedaald.
Een vraagstuk van beteekenis is de afschaffing van
de Meisjes H. B. S„ de Midd. Meisjesschool en de gem.
H. B. S. Met den heer Botke is spr. het eens, dat vooral
de Midd. Meisjesschool en de Meisjes H. B. S. dure
scholen zijn, door het gering aantal leerlingen per klas
en het daardoor in verhouding groot aantal docenten.
De Comm. van Toez. heeft een rapport uitgebracht en
gaat van de gedachte uit, dat er zoo spoedig mogelijk
naar moet worden gestreefd die zaak anders te krijgen.
De Inspecteur, Dr. Van den Endt, spreekt zich uit voor
de Meisjes H. B. S„ anderen zeggen, dat een Midd.
Meisjesschool voldoende is. Spr. zal zich daarin thans
geen partij stellen, maar acht het wel beslist noodzakelijk,
dat deze zaak nader onder de oogen wordt gezien. Op
heffing ineens van beide scholen zou voor 1935 een
nadeelig verschil geven van 8524. dat in het 5e
jaar nog 2556.blijft, n.l. als geen van de docenten
wordt herplaatst, wordt gepensionneerd of overlijdt.
Tevens zou men dan voor het feit staan dat 120 meisjes
van onderwijs, dat zij sterk ambieeren, zouden worden
uitgesloten.
Spr. ontkent ten sterkste tegenover den heer B. Mole
naar dat dit een standenschool is, alleen voor de meer-
gegoeden. Het schoolgeld is berekend naar het inkomen
en spr. stemt den heer Botke toe, dat ook thans zooveel
mogelijk moet worden gezorgd, dat ook de minder ge
goeden hun kinderen op school kunnen laten. Wanneer
kinderen van minder gegoeden geen gebruik van deze
school hebben gemaakt of niet hebben kunnen maken,
ligt dit niet aan de school maar aan de gezinsomstandig
heden. Het schoolgeld is zoodanig, dat de school voor
ieder toegankelijk is.
Aan het pleidooi, dat de heer Botke voor de gem.
H. B. S. en H. H. S. heeft gehouden, heeft spr. weinig
toe te voegen. Het is inderdaad op het oogenblik een
zeer sterk bloeiende school, die einde 1934 197 leer
lingen telde. Als eindresultaat komt spr. tot deze bere
kening, dat de kosten van de school thans in totaal
bedragen 34.771. terwijl bij opheffing aan wacht
gelden het eerste jaar 44.000.of 10.000.meer
zal moeten worden betaald en het tweede tot het vijfde
jaar 38.700.of nog 4000.— meer. Bovendien be
twijfelt spr. zeer of inderdaad de docenten, die daar zijn,
en voor wier werk hij een bijzondere appreciatie heeft,
met het oog op hun leeftijd wel zoo gauw een andere
betrekking zullen krijgen.
Spr. heeft de zaak gesplitst. De H. H. S. kost op het
oogenblik aan de gemeente slechts ƒ4189. een gevolg
van het feit, dat het Rijk 50 van de kosten vergoedt,
terwijl daarnaast 500.subsidie van de Kamer van
Koophandel wordt ontvangen. Voor 50 leerlingen be
dragen de kosten alzoo 80.per leerling. Een derge
lijke school is een unicum in Friesland en een besluit tot
opheffing zou dus al een gevolg moeten zijn van de
noodzakelijkheid van den tijd. Aan wachtgelden zou het
eerste jaar 11.740.en de volgende 4 jaren 10.412.
moeten worden betaald, zoodat dus opheffing van de
H. H. S. beslist geld zou kosten. Op die wijze kan men
zich wel rijk rekenen, maar zal men zich arm tellen.
Bij den 3-jarigen cursus, die aan de gemeente
30.582.kost, staat het wel iets anders, omdat bij
opheffing daarvan het eerste jaar 32.339.en de
volgende 4 jaren ruim 28.000.aan wachtgeld zou
moeten worden betaald. Na een jaar dus een winst van
2000.welke echter door opheffing van de H. H. S.
weer teniet zou worden gedaan, want een H. H. S.
zonder 3-jarigen cursus vooraf is practisch onbestaan
baar, omdat zij dan niet genoeg leerlingen zou kunnen
recruteeren. Had het Rijk hier een H. B. S. A., dan
kon men dat overwegen, nu is echter niet aan te nemen
dat de H. B. S. voldoende leerlingen zou overnemen
De geheele school is werkelijk van groote beteekenis
voor het geheele leven in Leeuwarden, omdat niet
alleen, zooals de heer Botke heeft gezegd, veel kinderen
uit den middenstand deze school volgen, maar de 3-
jarige H. B. S. ook een voedingsinstituut is voor de
M. T. S. Spr. kan dus niet aanraden op het oogenblik
tot opheffing over te gaan, al kan hij wel garandeeren
dat B. en W. de school en mogelijke wijziging absoluut
in het oog zullen houden.
Wat het bewaarschoolonderwijs betreft, hierop is
reeds 12.000.bezuinigd en men moet niet vergeten
dat 900 kinderen de openbare en 250 de katholieke be
waarscholen bezoeken. Spr. gelooft niet, dat, al zou men
die 3600.subsidie van het katholieke bewaarschool-
onderwijs afnemen, dit zou verdwijnen, maar nu deze
regeling er eenmaal is, zal het noodig zijn in dit geval
het subsidie aan het St. Luciagesticht te handhaven,
waar beide takken zoo lange jaren aan elkaar ver
bonden zijn geweest.
In dit stadium reeds over te gaan tot opheffing van
dit onderwijs acht spr. zeer gevaarlijk en ook buiten
gewoon moeilijk, omdat men staat voor het vraagstuk
van de wachtgelden, als voornaamste wat het financi-
eele gedeelte betreft en daarnaast is er nog het moreele
gedeelte.
Vervolgens herinnert spr. er aan, dat de heer Terpstra
zich in de Prov. Staten, bij de verdediging van de plan
nen voor een vliegveld, zeer vooruitstrevend heeft ge
toond. Hij heeft gezegd, dat een vliegveld van groot
belang is voor Leeuwarden en dat daarvoor geld be
schikbaar moet worden gesteld. Ook B. en W. zullen
'over eenigen tijd met een voorstel komen, hiervoor
de noodige gelden te voteeren.
Dan is er nog de kwestie van het kanaal Fonejacht
Harlingen, voor het bestaan van Leeuwarden een vraag
stuk van de eerste orde. en waarvoor B. en W. hebben