38 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 13 Februari 1935.
De heer IJtsma wil aannemen, dat er geen politiek
achter schuilt, maar constateert hier toch een eigen-
aardigen gang van zaken, nu, nadat de Voorzitter de
begrooting van G.W. aan de orde heeft gesteld, een
woordvoerder van den V.B. daarbij het woord heeft
gevoerd en een fractiegenoot van hem daarna tegen
den Voorzitter zegt, dat deze het anders had moeten
doen.
De heer Ritmeester (weth.) is van meening, dat men
het, in het belang van de gemeente, de voorstellers niet
gemakkelijker moet maken dan beslist noodzakelijk is.
Hier zijn voor 12.000.aan bezuinigingen aange
kondigd op de begrooting van G.W. en spr. acht het
nu toch wel van belang om die te hooren. Men moet
den heeren deze kans niet geven, maar de zaken stellen,
zooals ze zijn en zich aan de orde houden.
De Voorzitter blijft, nu er zoo n oppositie tegen het
verzoek van de voorstellers blijkt te zijn, zich aan de
eenmaal gevolgde wijze van behandeling houden.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
van de ontwerp-begrooting van Gemeentewerken.
Gewone Dienst.
Aan de orde zijn de Uitgaven.
Volgnos. 98105 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 106. Uitgaven in verband met het onder
houd van het Stads-Ziekenhuis f 1.426.60.
De heer Van Kollem acht een verzekeringspremie
van f 25.20 voor de spiegelruit, vooral in verband met
de plaats van die ruit, veel te hoog en meent, dat de
gemeente in dit geval zelf het risico wel kan dragen,
zoodat die post gevoeglijk kan verdwijnen.
De Voorzitter vraagt den heer Van Kollem er ge
noegen mee te nemen, dat die post nu blijft staan, maar
dat B. en W. nagaan of het contract over een of meer
dere jaren loopt en hoe hoog de kosten zijn van die
ruit.
Volgno. 106 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 107. Uitgaven in verband met het onder
houd van het Paviljoen voor besmettelijke ziekten
f 783.46.
De heer Terpstra stelt namens zijn fractie voor den
post van 350.voor onderhoud tuin met 100.te
verlagen, daarbij aan het college overlatende om, indien
dit niet geheel mogelijk is, mede op andere wijze dit
bedrag te bezuinigen op den totaalpost.
Spr. vraagt verder om, ter voorkoming van onnoo-
dige moeite, bij de verschillende voorstellen te mogen
volstaan met deze mondeling in te dienen.
De Voorzitter staat dit toe.
De heer Vromen vraagt of bij dezen post ook de
wijziging, voorgesteld bij Eerste nota van wijziging, in
behandeling komt.
De Voorzitter: Ja, volgnos. 107 en 10 worden daarbij
met respectievelijk 1600.en 2000.verhoogd.
De heer Vromen heeft de verzakking van de fun
deering, waarover deze wijziging gaat, verleden jaar
ook reeds ter sprake gebracht en toen hebben B. en W.
een onderzoek toegezegd. In den Aanbiedingsbrief is er
echter niet over gesproken en op de begrooting was
er niets voor uitgetrokken. Nadat spr. er in de sectie
wederom over heeft gesproken, krijgt men nu deze wij
ziging. Spr. vraagt nu, of het niet is gelukt om den aan
nemer, die indertijd volgens G.W. schuldig was aan de
verzakking, daarvoor aansprakelijk te stellen en of dit
dan ligt aan het feit, dat men meer dan een jaar noodig
heeft gehad voor dit onderzoek, waardoor de officieele
onderhoudstermijn van Yl jaar is verloopen. Dit zou
dan ten nadeele zijn van de gemeente.
De heer De Boer (weth.) betoogt, dat het onderhoud
van gebouwen en plantsoenen reeds tot het allernoo-
digste is beperktbij herhaald onderzoek, ook na de
sectievergaderingen, is gebleken, dat voor een behoor
lijk onderhoud van den tuin deze post niet meer ver
laagd kan worden.
Den heer Vromen antwoordt spr., dat de verzakking
van het gebouw niet direct het gevolg is van het leveren
van verkeerd werk door den aannemer. Spr. legt uit,
dat, waar er tijdens den bouw nog al wat is veranderd,
de fundeering van de vleugels met alleen een beton
plaat, wat te licht is aangepakt. Het middengedeelte is
alleen onderheid en daardoor krijgt men nu een onge
lijke zetting. Het is nu de bedoeling het middengebouw
geheel los te maken van de vleugels en dan te zien, wat
de gevolgen zijn, om daarna de noodige reparaties te
verrichten. Men meende in den loop van het jaar, dat
er niet direct behoefde te worden ingegrepen, maar bij
een herhaald onderzoek in het najaar van 1934 bleek
de toestand van dien aard te zijn, dat er wèl iets gedaan
moet worden, waarom deze post wordt voorgesteld. Op
den aannemer is het dus niet te verhalen de fundeering
is niet voldoende geweest voor den grond, die daar zeer
slecht is gebleken.
De heer Vromen is niet geheel bevredigd. De wet
houder heeft veel herhaald wat hij vroeger en nu ook
in de secties reeds heeft gezegd. Nu blijkt, dat de schuld
niet ligt bij den aannemer, kan spr. alleen zijn spijt be
tuigen, dat indertijd de belasting verkeerd is uitgere
kend, want de ongelijke belasting is niet het gevolg van
een Raadsbesluit tijdens den bouw om op het paviljoen
te bezuinigen spr. heeft toen zelfs nog gezegd of het
gebouw niet veel te klein werd.
Spr. vraagt voorts of het wel zin heeft deze zaak nü
onder handen te nemen, nu B. en W. blijkens de Mem.
van Antw. plan hebben een onderzoek in te stellen naar
de noodzakelijkheid van voortbestaan van het Stads-
Ziekenhuis. Hij merkt terloops op, dat z. i. voorloopig
de beste en goedkoopste wijze van verpleging van arm
lastige zieken zal zijn te bereiken bij behoud van het
Stads-Ziekenhuis, zoodat er z. i. bij opheffing daarvan
geen sprake zal zijn van bezuinging, maar is het wel
gewenscht om voor het paviljoen voor besmettelijke
ziekten, wanneer dit óók in het onderzoek wordt be
trokken, nü reeds een paar duizend gulden te voteeren.
zonder dat men weet of dat de gemeente het later zelf
zal blijven exploiteeren of dat het eventueel door andere
ziekenhuizen zou worden overgenomen Spr. dringt
dan op een spoedig onderzoek aan, opdat later niet zal
blijken, dat er 2000.onnoodig voor herstel van dit
paviljoen is uitgegeven.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat het door den heer
Vromen bedoelde onderzoek nog moet aanvangen en
wat het gebouw betreft, meent spr. zoopas te hebben
aangetoond, dat er verandering moet komen. Vandaar
deze post.
De heer Terpstra is door het antwoord van den wet
houder geenszins bevredigd. Hij heeft op dezen post in
de comm. voor O. W. geen aanmerking gemaakt, om
dat hij toen de gemeentebegrooting nog niet kendenü
echter is hij van oordeel, dat er moet worden bezuinigd,
ook op de begrooting van G.W.. waarom hij een aantal
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. 39
Voortzetting der vergadering op Woensdag 13 Februari 1935.
posten heeft trachten te vinden, waarop z. i. wel dege
lijk bezuiniging mogelijk is. Zoo ook op volgno. 107,
waarbij spr. tegenover de subjectieve meening van den
wethouder zijn standpunt handhaaft. Spreker doet zijn
voorstellen namens de geheele rechts-Prot. fractie die
van den V.B. is er niet in betrokken, omdat daarvoor
de tijd heeft ontbroken. Spr.'s fractie wordt gedreven
niet door den geest van het booze potlood, maar door
dien om alle pogingen te doen om te bezuinigen en mis
lukt dat, dan is de verantwoordelijkheid daarvan voor
de meerderheid van den Raad.
De Voorzitter wil laten stemmen.
De heer Ritmeester (weth.) wil er toch op wijzen, dat
het onderhoud van dezen tuin bij verleden jaar is ver
laagd van 480 tot 350—, dat van het tuintje bij het
Zusterhuis van 47.tot 40. enz. Dat komt, door
dat men een bezuiniging van 5000.op den geheelen
plantsoendienst, die over allerlei posten is verdeeld, in
al die posten terugvindt. Bezuinigt men op deze
350. dan moet er van al die andere posten ook iets
af. 't Is niet te zeggen, of hier 350.op zal worden
uitgegeven, maar wij hebben een complex van plant
soenen en tuinen, die onderhouden moeten worden en
de kosten daarvan moeten vooraf over de verschillende
posten worden verdeeld. Wil men nog meer bezuinigen
laat men dan voor den plantsoendienst in zijn geheel
zooveel minder uittrekken, maar om het op allerlei
kleine posten te vinden is zeer moeilijk. Wij hebben ons
personeel in dienst en dat moet betaald worden.
De heer Terpstra meent, dat deze toelichting van den
weth. van Fin., waarvoor hij dank brengt, door den
weth. van O. W. had moeten zijn gegeven, en dat zelfs
uit de begrooting van G.W., ter wille van een duidelijk
overzicht van het geheel, had moeten blijken de bedoe
ling van B. en W. om op den plantsoendienst 5000.
te besparen.
Als gevolg van de ontstane situatie, waarbij het col
lege van bezuiniging niet wil weten, is het voor spr. c.s.
een moeilijk en onaangenaam perikel om, waar zij op
den voorgrond stellen dat op het totaal bedrag moet
worden bezuinigd, daarvoor enkele posten aan te wij
zen. Spr. wijst er echter op. dat ook in andere gemeente
raden en openbare lichamen, ondanks het aanvankelijk
verzet daartegen, tóch bezuiniging is mogelijk gebleken.
De door het college voorgestelde bezuiniging is hèm
niet voldoende en zijn fractie wijst thans den weg aan.
langs welken haar doel is te bereiken.
Den heer De Boer (weth.) bevreemdt het, dat de
heer Terpstra door het antwoord van den weth. van
Fin. is bevredigd, omdat de heer Terpstra deel uitmaakt
van de comm. voor O. W., waar deze begrooting is
besproken en deze zaak in de secties niet is genoemd.
Spr. wijst nog op de zeer belangrijke uitbreiding van
plantsoenen in de stad en begrijpt niet, dat de heer
Terpstra den moed heeft om, trots het feit, dat er reeds
5000.— op bezuinigd is. te zeggen dat er nog niet vol
doende bezuinigd is.
De heer Terpstra heeft echter blijkens het Sectie
rapport in de sectie ook den moed gehad om de eer van
de ambtenaren min of meer aan te tasten en nu hij weer
in die richting begint, wil spr. er op wijzen, dat de heer
Terpstra in de comm. voor O. W., waar die menschen
zich konden verdedigen, dit niet naar voren heeft ge
bracht, maar wèl in de sectie, waar zij niet aanwezig
waren. Spr. stelt er prijs op te verklaren, dat wij een
staf van ambtenaren hebben, die getoond hebben een
zeer juiste opvatting te hebben van hun taak en een
plichtsbetrachting, waarvoor ieder respect kan hebben
Spr. betoogt dat, hoewel hier heel veel werken worden
uitgevoerd, andere gemeenten van denzelfden omvang
een veel grooteren staf van vast personeel in dienst heb
ben. Toch zijn verschillende werken, naar welker uit
voering menschen van buiten Leeuwarden hier kwamen
kijken, door dezen niet alleen technisch, maar ook
aesthetisch als voorbeeld genoemd en geroemd. Het valt
spr. van den heer Terpstra tegen, dat deze zich in een
besloten vergadering over de ambtenaren van G.W.
op een dergelijke wijze heeft uitgelaten, terwijl hij dat
in de comm. voor O. W. heeft nagelaten. Dat wilde
spr. hier in het openbaar zeggen.
Den heer Terpstra wordt het nu al heel kras, als een
Raadslid niet meer de vrijheid heeft om over de amb
tenaren te spreken en bovendien, als de zaak dan nog
niet juist door den heer De Boer wordt voorgesteld.
Spr. wil graag herhalen, dat hij in de sectie heeft ge
zegd, dat zijn indruk is, dat er te veel personeel is en
dat hij heeft gevraagd of het personeel bij G.W. niet
topzwaar is. Een voorstelling, alsof dat een aantasting
is van de eer en het karakter van de ambtenaren, is
gruwelijk onjuist en valt spr. van den heer De Boer
buitengewoon tegen. Spr. wil nü ook zeggen, wat hij
anders liever had verzwegen, n.l. dat zijn indruk is, dat
bij de uitvoering van bepaalde werken door de gemeente
er soms te veel opzichters zijn en dat hij de heilige over
tuiging heeft dat, wanneer het werk particulier werd
uitgevoerd, er niet zooveel zouden zijn. Aan aantasting
van het karakter van de ambtenaren heeft spr. zelfs niet
gedachthij heeft alleen de vraag gesteld, die hij nu
herhaalt, of er niet te veel personeel is. En nu kan men
schudden van „neen", maar men moet dat dan maar
bewijzen. Spr. zit hier niet om maar op alles ,,ja" te
zeggen wat de heer De Boer zegt, maar hij meent hier
op eerlijke wijze zijn meening te mogen zeggen en dat
niet onwellevend te hebben gedaan niemand kan daar
aanstoot aan nemen.
De heer Hofstra gelooft niet, dat men op den goeden
weg is, wanneer men bij deze kwestie elkaar vliegen
tracht af te vangen. Ook spr. wil protest aanteekenen
tegen de houding, die wethouder De Boer in dezen aan
neemt. Hij heeft het altijd zoo beschouwd, dat de sectie
vergaderingen er zijn om alle mogelijke inlichtingen te
vragen daar kan men in besloten kring, om het welzijn
van de gemeente te bevorderen, verschillende zaken
nauwkeurig onder oogen zien, zaken, waarover men nu
niet direct in een openbare vergadering vragen stelt
Ook spr. heeft in de sectie gezegd, dat zijn indruk
was dat het bedrijf van G.W. topzwaar is en waar spr.
bij het gesprek, dat hij hierover toen met weth. De Boer
had, den indruk kreeg, dat hij een zekere instemming
ontving, begrijpt hij de tweeslachtige houding van
wethouder De Boer niet.
De Voorzitter constateert, dat de kwestie van het
personeel nu gehaald is bij den post onderhoud van den
tuin van het paviljoen van besmettelijke ziekten.
Zou men zich nu niet tot het voorstel zelf kunnen
bepalen
De heer De Boer (weth.) is het met den heer Hofstra
eens. dat men in de secties allerlei inlichtingen kan
vragen, maar als men, zooals de heer Terpstra, lid van
de comm. van O. W. is en men wijst in die commissie
niet op deze kwestie, dan kan spr, het niet goed vinden
dat men er later v/el mee in de sectievergadering komt.
Bij de behandeling van de begrooting van G.W. in
de commissievergadering kan men allerlei inlichtingen
omtrent het personeel krijgen en daar had de heer Terp
stra in het bijzijn van de ambtenaren zijn bezwaren ken
baar moeten maken dan hadden die ambtenaren zich
kunnen verdedigen.
Een houding, als de heer Terpstra nu heeft aange
nomen, vindt spr. funest en het lijkt hem, dat de be
trokken ambtenaren van G.W. een dergelijke openbare
behandeling als een blaam voelen, terwijl spr., en naar