14 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. Juist op den leeftijd, waarin het kind zich verstan delijk bewust wordt, wat het vroeger werktuigelijk deed, heeft het leiding noodig en vooral in deze tijden van werkloosheid is het van groot belang, dat het 's avonds in de gelegenheid is zich verder te ontwik kelen. Spr. citeert vervolgens uit het verslag van de Com missie van toezicht op het L. O. over 1933, waarin ook de wenschelijkheid van onderwijs na den leerplichtigen leeftijd wordt betoogd en hij wijst er verder op dat b.v. de leerovereenkomst in de Typografie den leerlingen verplicht het vervolgonderwijs of avondnijverheids- onderwijs te volgen. Spr. en de zijnen, die dagelijks werken aan de ont wikkeling der arbeidersklasse o. m. door het stichten van arbeidersavondscholen beseffen diep dat ophef fing van het vervolgonderwijs voor velen zal beteeke- nen, de schooldeur dicht op 12- of 14-jarigen leeftijd zonder de mogelijkheid van eenige verdere ontwikke ling, met de slechte gevolgen van dien voor hen zelf en voor de maatschappij. Spr. verdedigt voorts den gemeentelijken cursus voor meisjes aan de Industrie- en Huishoudschool, die, gezien het aantal leerlingen en het weinige verloop, geen over bodige weelde is. In dit verband wijst spr. op een cir culaire van den Commissaris der Koningin in Friesland d.d. 24 Jan. 1935, Kab. no. 702, aan verschillende bur gemeesters en besturen van organisaties, waarin wordt aangedrongen om het landbouwhuishoudonderwijs op het platteland te bevorderen door het instellen van cur sussen vervolgonderwijs voor vrouwen en meisjes, en dezelfde motieven die daarvoor worden aangevoerd, gelden ook voor hier. Vervolgens noemt spr. nog een Min. circulaire d.d. 6 Dec. 1934 over de jeugdige werkloozen, waarin wordt gezegd, dat afzonderlijke cursussen voor vrouwen en meisjes gesubsidiëerd worden. Spr. meent met deze gegevens voor oogen dan ook in ernstige overweging te moeten geven niet in te gaan op het voorstel het vervolgonderwijs voor meisjes aan de Industrie- en Huishoudschool op te heffen. De heer Hofstra, erkennende de moeilijkheden, die zich bij het samenstellen van een begrooting voordoen, meent toch tegen de late verschijning van deze begroo ting ernstige bezwaren te moeten maken, omdat daar door zaken, die al behandeld hadden moeten zijn, op de lange baan worden geschoven. Het bezwaar van B. en W., dat zij dan later met begrootingswijzigingen moeten komen, acht spr. weinig steekhoudend, gezien het feit dat deze begrooting, die ongeveer 5 maanden te laat is, vergezeld gaat van 2 begrootingswijzigingen. Het thans gevolgde systeem is in deze tijdsomstandig heden funest en het is z. i. voor een goeden gang van zaken hoog tijd dat daaraan een einde wordt gemaakt. Ware de begrooting vroeger geweest, dan zouden ook de moeilijkheden in verband met de salariskwestie zijn voorkomen. Tegen hetgeen B. en W. in de vergadering van 24 Nov. 1.1. hieromtrent hebben medegedeeld, o. a. dat zij geen vrijheid konden vinden een salaris- en loonsverlaging toe te passen en den Raad verzochten een uitspraak te doen, heeft spr. geen ernstig bezwaar j en hij kan eerbied voor dit standpunt hebben, maar hij neemt het B. en W. hoogst kwalijk dat zij, nu deze kwestie zoo urgent is, niet de welwillendheid hebben gehad, op een verzoek van spr.'s zijde, inlichtingen te verstrekken omtrent de begrootingscijfers voor 1935, die het college toen toch zeker bekend waren, te meer waar B. en W. ook toen reeds geweten hebben dat zij, om het tekort van 6 ton te dekken, met voorstellen tof belasting- en schoolgeldverhooging en een leening zou den komen. Ook deze voorstellen hadden den Raad eerder moeten bereiken. Bovendien staat de Raad thans weer, evenals het vorige jaar, voor het fraaie verschijnsel dat er voorstel len zijn van de meerderheid en van de minderheid van het college, hetgeen spr. onjuist acht, waar z. i. in deze moeilijke tijdsomstandigheden toch één lijn had moeten worden gevolgd en men van een kwestie als de straat belasting geen politiek spelletje moet maken, hetgeen het prestige van B. en W. zeker zal schaden. Voor spr. zal het, waar hij van meening is dat de lasten van de burgerij zooveel mogelijk moeten worden verlicht en dat aan vermeerdering van lasten versobering behoort vooraf te gaan, niet gemakkelijk zijn met de voorstellen van B. en W. tot belastingverhooging mee te gaan. vooral niet als van die zijde niet zal worden meegegaan met de bezuinigingsvoorstellen, die van zijn kant zullen worden gedaan. Ten aanzien van de verhooging van de opcenten op de gemeentefondsbelasting sluit spr. zich volkomen aan bij hetgeen de heer Terpstra hieromtrent heeft gezegd. Ook in zake het voorstel tot schoolgeldverhooging maakt men het spr. niet gemakkelijk en dat een dergelijk voorstel wordt gedaan wekt bij spr. wel eenige verba zing, gezien het feit, dat van de zijde, van waar nu een i voorstel komt, vroeger elke schoolgeldverhooging als een misdaad werd beschouwd. Hij kan zich niet ver klaren, dat, waar toen gezegd werd het is beter ƒ6.— voor een hond te betalen dan schoolgeld voor een kind, men nu naast een verhooging van de opcenten op de gemeentefondsbelasting, bovendien nog schoolgeldver hooging wil toepassen. Komende tot de dekkingsmiddelen vraagt spr. of B. en W. formeele bezwaren hebben ontmoet bij hun over wegingen om terug te tasten in de reserves van de Oor-- logswinstbelasting. Toen in vorige jaren door spr.'s fractie voorstellen werden gedaan, die bij invoering financiëele gevolgen zouden hebben, werd altijd direct gevraagd, welke dekking daarvoor door de voorstellers werd aangewezen hetgeen spr. logisch vindt om dat men op het standpunt stond dat voor elke soupee ring, uitgezonderd die op den Kapitaaldienst, dekking aanwezig moest zijn en daarom vindt spr. het wel heel vreemd dat B. en W. nu voorstellen uit reserves te putten die al lang zijn verbruikt en wat dus absoluut geen dekking is. Z. i. heeft de Overheid niet het recht op een dergelijke wijze te handelen en B. en W. hadden öf een werkelijk sluitende begrooting moeten aanbieden öf er eerlijk voor uit moeten komen dat er een groot tekort was. Spr. vraagt zich af hoe het nu met 1936 en volgende jaren moet komen en meent dat dit voorstel van B. en W. funest voor de gemeente is en men er later berouw van zal hebben. Spr. betwijfelt of het hier in den Raad wel veel nut heeft, als de heer B. Molenaar betoogt, dat zijn ge dachten uitgaan naar die honderdduizenden werkloozen. Wij zijn het er hier allen wel over eens, dat wij t.o.v. de werkloozen verplichtingen hebben; jammer genoeg dat wij met de gevoelens van het hart niet altijd reke ning kunnen houden. Aanleg van een vliegveld acht spr. voor Leeuwarden geen bittere noodzaak en hij zou dan ook voor deze kapitaalzaak niet zijn te vinden, ware het niet, dat daar straks werkverschaffing in zit, in verband waarmee hij zich bij de gedachte tot aanleg van een vliegveld zal neerleggen. Spr. heeft er op verschillende gronden ernstig be zwaar tegen om de verbouwing ten behoeve van de secretarie nü uit te voeren, al erkent hij ook, dat de toestand hier ietwat onhoudbaar wordt. Hij durft het om den deplorabelen toestand der financiën niet aan om voorshands deze verbouwing ter hand te nemen. Wat B. en W. zeggen in hun ontboezeming in de Mem. van Antw. heeft daar niets mee te maken. Op zichzelf voelt spr. weinig voor verlaging der wet houderssalarissen, al zal men misschien na een jaar, als de financieele perspectieven nog veel somberder zijn, daar vanzelf toe komen. Voorshands is spr. daar echter tegen, maar wél zou hij den nieuwen Raad, die aan stonds optreedt, in ernstige overweging willen geven of Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 11 Februari 1935. 15 het in deze omstandigheden niet wenschelijk is om in plaats van met 4 te volstaan met 3 wethouders. Gezien het feit, dat verschillende wethouders nog andere func ties uitoefenen, waarvoor zij óók tijd moeten hebben en de mogelijkheid dat thans de een meer is belast dan de ander, wat een onevenwichtigen toestand schept en niet bevorderlijk is voor een goede salarieering, zou spr. werkelijk in overweging willen geven 3 wethouders te benoemen met een volle dagtaak en dan ook een hoo- gere belooning. Den heer Bos. wien de voorgestelde bezuinigingen zoo aan het hart gaan, verzekert spr., dat het aan zijn zijde niet anders is gesteld. Men gevoelt daar echter deze bezuinigingen niet slechts als wenschelijk, maar zelfs als een bittere noodzaak; het leidmotief is, dat thans harde maatregelen noodig zijn, omdat men niet weet, hoe Leeuwarden te voorschijn zal komen, als men deze zaken langer handhaaft. Ook spr.'s fractie weet dat, als men al is het dan noodgedwongen cultu- reele instellingen laat gaan, deze, eenmaal weg, mis schien niet weer te voorschijn zullen komen. Maar vast staat, dat de financieele toestand niet gedoogt, dat op denzelfden voet wordt doorgegaan, omdat dit leidt tot een débacle voor Leeuwarden. Laat men dan de mid delen aanwijzen waardoor het anders mogelijk is. Dat heeft men niet gedaan en daarom zien spr. c.s. geen andere oplossing. Te 3.50 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 4.05 uur nam. wordt de vergadering voortgezet. De heer Oosterhoff belooft de meest mogelijke be perktheid te zullen betrachten. Eerst twee op zichzelf staande opmerkingen. Eerstens hadden de leden van den V.B. verwacht, dat men zich bij een zoo ernstigen financieelen toestand van politieke beschouwingen zou onthouden, wat zij zelf ook dachten te doen. Daarom hebben zij ook gestemd tegen rantsoeneering van den spreektijd; zij hadden de ge dachte, dat ieder zich bij de belangrijke vraagstukken die zich thans voordoen, zou bepalen tot de cijfers van de begrooting. Dat er nu toch politieke beschouwingen zijn gehouden zal spr. niet verleiden daarop in te gaan. Zijn fractie zal zich alleen bepalen tot de hoofdzaken en de cijfers en zal ook bij de volgnos. kleine wenschen en verlangens terzijde stellen. Ten tweede een opmerking van persoonlijken aard. Spr. memoreert den vroeger reeds door hem met den weth. van Fin. gevoerden strijd over de vraag, of het wel opging in den Raad een andere houding aan te ne men dan in de Fin. Comm., en waar spr. dat nu weer zal doen. meent hij, dat dit bij den weth. van Fin. niet zoo veel verwondering meer zal wekken; le omdat de weth. in de vergadering van de Fin. Comm. te kennen heeft gegeven, dat de behandeling der begrooting daar eigen lijk meer moest worden beschouwd als een technische beoordeeling dan wel als een zich vereenigen met de begrooting en hare posten, en 2e omdat de leden van de Fin. Comm. nog niet voldoenden tijd hebben gehad om vóór de vergadering dier commissie de begrooting in hun fracties grondig te bespreken wat toch eigen lijk noodzakelijk is en althans spr.'s fractie niet zooals andere in de gunstige omstandigheid is geweest om reeds vóór de vergadering der commissie kennis te nemen van de begrooting. Bovendien kan iemand na bespreking in zijn fractie van meening veranderen, al thans kan het wenschelijk blijken voor hem om zich bij het oordeel der fractie aan te sluiten. Den heer B. Molenaar antwoordt spr. op diens des betreffende opmerkingen, dat hij natuurlijk toegeeft, dat het tegenwoordige college in de afgeloopen 4 jaren heel veel goeds heeft voorgesteld en aan veel dingen ten goede heeft meegewerkt. Als wij kijken naar de bestratingen, bruggen, plantsoenen en ge bouwen, moet spreker toegeven, dat Leeuwarden in die 4 jaren is vooruitgegaan. Dat is één zijde van de medaille, maar de andere is, dat de voordeelige saldi thans zijn veranderd in vrij belangrijke nadeelige saldi, dat de inkomsten minder zijn geworden en de uitgaven op onrustbarende wijze zijn toegenomen en dat men de vrij belangrijke reserves langzamerhand heeft laten verdwijnen. Natuurlijk is dit niet alleen te wijten aan de door de meerderheid van den Raad genomen maatregelen maar ook voor een zeer groot deel aan de tijdsomstandigheden; er staat echter tegenover, dat naar spr.'s innige overtuiging, de Raad eigenlijk nooit maat regelen heeft genomen om aan die nadeelige gevolgen te ontkomen, hoewel daar door spr.'s fractie herhaal delijk op is aangedrongen. De Raad heeft steeds geleefd of er geen vuiltje aan de lucht was. Verleden jaar werd in de Mem. van Antw. nog getuigd, dat de financieele toestand der gemeente kerngezond was en ofschoon men nu wel een toontje lager zingt, meent men toch, dat de financieele toestand nog gunstig beoordeeld mag worden. De vraag omtrent de resultaten van 1934, waarop door B. en W. het stereotype antwoord is gegeven, dat zij daaromtrent niets konden mededeelen, is niet gesteld uit nieuwsgierigheid, maar omdat spr. c.s. de heilige overtuiging hebben, dat deze begrooting niet is te be- oordeelen zonder de wetenschap, hoe het volgend jaar er zal uitzien. Hoeveel geloof spr. ook heeft in de mede- deelingen van B. en W., hij kan en wil niet aannemen, dat zij de begrooting voor 1935 hebben opgemaakt zonder zelf het een en ander te weten omtrent de uit komsten van 1934, omdat dit een ongeoorloofde hande ling zou zijn en B. en W. dan blijk zouden geven niet vooruit te zien, maar zich eenvoudig met het sluitend maken van deze begrooting tevreden te stellen. Spr. kan niet aannemen, dat B. en W. im groszen und ganzen niet kunnen mededeelen, wat ongeveer de resultaten van 1934 zullen zijn. 't Spreekt, dat Regeeringsmaat- regelen daarin nog een heele groote verandering kunnen brengen, maar er wordt alleen gevraagd naar wat op het oogenblik bekend is. Spr. dringt er alsnog op aan dat B. en W. die mededeelingen doen, omdat deze van zeer groote beteekenis zijn in verband met de begrooting voor 1935, die er naar de meening van spr.'s fractie zeer ongunstig voor staat en waarbij zeer krasse maat regelen moeten worden genomen om den toestand dra gelijk te maken. Uit het feit, dat met een oorspronkelijk tekort van 561.000.— de begrooting op de volgende wijze is sluitend gemaaktverhooging opcenten Pers. bel. 184.750.—, verhooging schoolgelden 45.000.ge reserveerd van 1934 88.000.— en overgeschreven uit de O. W. belasting 250.000. is te zamen 567.000.—, blijkt dat een sluitende begrooting niet is verkregen door bezuiniging. Spr. geeft toe, dat in j die 561.000.— natuurlijk niet alle te verwachten te korten en minder ontvangsten waren verdisconteerd en dat er dus ook inderdaad iets is bezuinigd, maar het bedrag van 561.000. dat niet door bezuiniging is gedekt, keert de eerstvolgende jaren steeds weer terug Daarom dient allereerst dit groote bedrag voor een deel te worden opgevangen door ernstige bezuinigingen. Het systeem toch om de tekorten te dekken uit de reserves kan maar heel kort meer worden volgehouden. Er is thans nog 271.000.uit de O. W. belasting en bij de 1 bedrijven een bedrag van 3 ton, samen 571.000. Dit bedrag zou men dus eerst kunnen opmaken en naar spr. meent is er van hoogerhand gezegd, dat men dit eerst moet opmaken, voordat men, onder voorbe houd, dat er dan ook evenredige bezuinigingen worden toegepast, verdere maatregelen kan nemen maar waar het bedrag van 561.000.— de eerstvolgende jaren steeds zal terugkeeren en de te verwachten te korten dan nog veel grooter zullen zijn, zal men er het volgend jaar met de reserves nog net komen, maar dan hebben wij ook niets meer en zal alles moeten worden gedekt uit belastingen enz.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 7