78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1935. en W. in overleg met de organisaties en met den In specteur geregeld, is vastgesteld. Als tweede groep waren daarin opgenomen de gehuwde onderwijzeressen- niet-kostwinsters en daarna volgden de jongsten in dienstjaren en om die lijn over de geheele linie te kun nen toepassen, moesten verschillende leerkrachten worden overgeplaatst van de eene school naar de an dere. Daarbij moest art. 36, 9e lid, van de L. O.-wet worden gehanteerd, waaromtrent nog geen jurispru dentie bestond, maar B. en W. meenden, waar zij daar voor de medewerking hadden van den Inspecteur en van den Hoofdinspecteur, dat wat men hier in Leeu warden deed, juist was. Later bleek uit verschillende uitspraken van de Kroon, o. a. ook t.a.v. Utrecht, En schedé en Meppel, dat de Kroon deze opvatting van art. 36, 9e lid, niet juist achtte. De overplaatsing moet de goedkeuring hebben van den Inspecteur, maar de Kroon legt de bepaling zoo uit, dat de overplaatsing alleen mag geschieden, als de betrokken leerkracht aan de school blijft, waarnaar hij wordt overgeplaatst. Spr. is op 30 Jan. namens B. en W. bij den Raad van State geweest om het standpunt van den Raad te verdedigen, een zware taak, waarbij de laatste vraag, die hem werd gesteld, luidde heeft op 27 Aug. mevr. HendriksBuikstra dienst gedaan aan school 6a? Toen spr. daarop antwoordde, dat het op dien dag nog va- cantie was, heeft de adviseur gezegd ik dank U. en daarmee was de zaak beslist. Het standpunt van de Kroon is, waar de betrokkene in werkelijkheid geen dienst heeft gedaan aan school 6a, dat dit geen over plaatsing genoemd mag worden en dat zij feitelijk altijd aan school 136 is gebleven. Het besluit van de Kroon uitvoerende, meenen B. en W. dat dan ook zoo te moeten opvatten, dat haar werkzaamheid aan school 136 intact is gebleven en dat men haar niet had mogen overplaatsen naar school 6a, omdat er aan school 136 geen boventallige leerkracht was. Mej. Gramsma, die niet naar school 136 overgeplaatst had mogen worden, zou aan school 6a zeer zeker bo ventallig zijn geworden, omdat zij de jongste van de daar aanwezige onderwijzeressen was de heer Cas- pers, die een jaar minder dienstjaren had, zou als tweede vast aangestelde onderwijzer om de formatie van de school hebben moeten blijven en de onderwijzeres, die op haar volgde, had 7 dienstjaren meer dan zij en zij zou dus, naar alle menschelijke berekening, toen op wachtgeld zijn gekomen. Mej. Gramsma wordt dus thans niet gedupeerd, maar zij is naar spr.'s meening fortuinlijk geweest dat zij toen is overgeplaatst naar school 136 en thans een tamelijk safe positie kan krijgen aan de Schippersschool, die thans 110 leerlingen telt en die, zooals het zich laat aanzien, in den komenden tijd meer dan 61 leerlingen zal blijven tellen, het aantal, waarboven, als gevolg van de bemoeiingen van B. en W„ thans een derde leerkracht door het Rijk wordt vergoed. Alles bijeengenomen, mag mej. Gramsma zich dus over den gang van zaken verheugen, omdat zij anders bijna zeker op wachtgeld zou zijn gesteld en zij, als onderwijzeres van haar capaciteiten, groote kans zou hebben gehad dat zij intusschen in een andere ge meente was werkzaam gesteld. Het moge dan juist zijn. dat zij half kostwinster is haar vader heeft nu weer werk ook in die kwaliteit zal het mogelijk zijn om haar positie in de toekomst weer safe te stellen. Zij zal naar spr.'s meening van deze overplaatsing geen nadee- lige gevolgen ondervinden. B. en W. hebben dit voor stel gedaan, omdat het hun het beste leek het Koninklijk besluit uit te voeren, zooals de Kroon dat heeft opgevat. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi is dankbaar voor de uitvoerige uiteenzetting, maar begrijpt niet dat het zoo heel vast staat, dat mej. Gramsma aan school 6a boventallig zou zijn geweest, omdat er om de over plaatsing naar school 136, die een gevolg was van de boventalligheid van een der leerkrachten, door de on derwijzeressen aan school 6a is geloot. Indien de over plaatsing van mej. Gramsma naar school 136 wettig volkomen in orde was, zooals de wethouder zelf zegt. dan zou zij op het oogenblik toch aan school 136 moeten blijven De heer Botke (weth.): Maar mevrouw Hendriks Buikstra is feitelijk nooit van die school af geweest. Mevrouw BuismanBlok WijbrandiDan is thans aan school 136 een boventallige leerkracht en is dat dan niet mevrouw HendriksBuikstra De heer Botke (weth.) zegt, dat mevrouw Buisman de zaak verkeerd uitlegt. School 136 had niet in aan merking mogen komen om daar iemand op wachtgeld te stellen, omdat daar op 27 Aug. geen boventallige onderwijzeres was, degene, die vrijwillig is weggegaan, niet meegeteld. School 136 had dus buiten beschouwing moeten blijven, maar ter wille van de toepassing van het hier vastgestelde systeem is mevrouw Hendriks Buikstra van school 136 naar school 6a overgeplaatst, om daar op wachtgeld te worden gesteld en werd een onderwijzeres van school 6a in haar plaats naar school 136 gebracht. Om de overplaatsing van een onderwij zeres van school 6a naar school 136 is wel geloot, maar dat geschiedde niet om het op wachtgeld stellen de nieuwe betrekking was toen even goed safe. Wanneer de boventalligen echter per school waren afgevloeid, wat volgens uitspraak van de Kroon had moeten ge beuren, dan was mej. Gramsma voor afvloeiing in de termen gevallen, zoodat zij dus thans zeer tevreden kan zijn. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi is nog niet ge heel bevredigd, maar de zaak zal wel niet meer te ver- anderen zijn. De heer Botke (weth.) zegt, dat het Koninklijk be sluit royaal wordt uitgevoerd en dat er thans niemand wordt gedupeerd. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi meent, dat de overplaatsing van mej. Gramsma op het oogenblik toch niet noodig was, omdat haar vorige overplaatsing met recht is gebeurd. De heer Botke (weth.): Maar die was een gevolg van een volgens uitspraak van de Kroon onwettige overplaatsing van mevrouw HendriksBuikstra. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders Punt 6 (bijl. no. 45) wordt, in verband met een kleine kwestie, die zich heeft voorgedaan en die eerst dient te worden opgelost, van de agenda afge voerd en aangehouden. Punten 7 11 (bijl. nos. 47, 51, 48, 46 en 50). Met algemeene stemmen wordt besloten over eenkomstig de voorstellen van Burge meester en Wethouders. Punt 12 (bijl. no. 53). De beraadslagingen worden geopend. De heer Buiel legt uit, dat naar zijn meening in het tweede lid van het nieuwe art. 1 twee soorten van ter reinen bedoeld zijn en dat, waar het derde lid alleer behoort te slaan op den eersten volzin van het tweede lid, dit moet luiden ,,De terreinen, in het tweede lid. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1935. 79 eerste volzin bedoeld, zijn enz. De tweede vol zin van het tweede lid heeft betrekking op andere ter reinen. De Voorzitter gelooft, dat de redactie wel juist is. B. en W. wijzen eerst bepaalde terreinen aan en verder kunnen zij op verschillende van die aangewezen ter reinen van bepaalde soorten van voertuigen een recht heffen. De terreinen, bedoeld in den tweeden volzin van het tweede lid, zijn dezelfde als die, bedoeld in den eersten volzin. De heer Buiel blijft bij zijn opinie. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vraagt, welke wegen worden bedoeld met ,,de toeleidende en omlig gende wegen van de veemarkt". Zij vindt die omschrij ving wat erg weidschbij de Fonteinstraat zijn die wegen duidelijker omschreven. De heer Vromen acht het bezwaar van den heer Buiel eenigszins juist en meent, dat de eenvoudigste oplossing is, den tweeden zin van het tweede lid onder aan dit artikel te plaatsen. De Voorzitter blijft er bij, dat in beide zinnen precies dezelfde terreinen zijn bedoeld en meent daarom, dat er geen bezwaar is om de redactie zoo te laten. Namens B. en W stelt spr. voor in het derde lid van art. 1 na „het parkeerterrein aan den Harlingertrekweg nabij de Wilhelminabaan" nog in te voegen „het parkeerterrein ten Westen en ten Zuiden van het Beursgebouw en het daaraansluitende gedeelte van het Zaailand tusschen den Wirdumerdijk en de Zuiderstraat." Dit terrein is op het oogenblik nog wel verpacht, maar als t. z. t. die pacht afloopt, is het dan mogelijk het ook onder deze verordening te laten vallen. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi herhaalt haar vraag en informeert of de Willemskade ook wordt be schouwd als een weg, waar vee-auto's mogen parkee ren. Volgens dit artikel mag dat blijkbaar wèl, al zal er dan voor moeten worden betaald. De Voorzitter merkt op, dat het mogen parkeeren een heel andere kwestie is dan het heffen van rechten. Deze bepaling is geen aanwijzing van parkeerterreinen, maar alleen een aanwijzing van terreinen, waarop B en W. voor parkeeren geld mogen heffen. Daarom is het echter nog geen parkeerterrein. Practisch gesproken is het nergens in de stad verboden om te parkeeren. Wat is het bezwaar van mevrouw Buisman? Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Dat ik de laat ste weken wel bemerkte dat daar vee-auto's parkeeren. De Voorzitter antwoordt, dat het juist de bedoeling is om die daar weg te krijgen, zoodra het nieuwe ter rein bij de Wilhelminabaan in gebruik kan worden genomen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals dit door den Voorzitter, namens Burgemeester en Wethouders, nader is aangevuld. Punt 13 (bijl. no. 44). De beraadslagingen worden geopend. De heer Turksma geeft in overweging, om in art. 32, le lid, met betrekking tot het woord „fotograaf" in te lasschen de woorden „die daar hun beroep van maken" en aan zoodanige peronen zou dan eventueel een ver gunning kunnen worden uitgereikt. Verder vraagt spr. of die vergunningen gratis zullen worden verstrekt en of, als preventieve maatregel, om verkeerde practijken te voorkomen, bestellers, die een vergunning hebben, niet een uiterlijk kenteeken kunnen dragen. De Voorzitter maakt er bezwaar tegen om de woor den „die er hun beroep van maken" tusschen te voegen. Als een hier niet wonende straatfotograaf op straat fotografeert, moet maar bewezen worden, dat hij zijn beroep daarvan maakt. Spr. begrijpt niet het bezwaar van den heer Turksma tegen de voorgestelde redactie. De heer Turksma zegt, dat het artikel natuurlijk is bedoeld tegen fotografen, die het de menschen lastig maken. Gesteld echter, dat een groepje menschen door de stad gaat en zich hier en daar laat fotografeeren, dan zou men daar volgens de letter der verordening bezwaar tegen kunnen maken. De Voorzitter antwoordt, dat de straatfotograaf in gevolge de laatste zinsnede van het eerste lid ook zijn diensten moet aanbieden om strafbaar te zijn en dat gebeurt toch niet in het door den heer Turksma be doelde geval. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga I dering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 5