CORRIGENDUM. 82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1935. aan het gebruik, dat van den Prinsentuin wordt ge maakt, zal schaden, is thans niet bekend, maar de huur, waar ook de huur van de woning in zit, is thans al zoo danig, dat er niet veel verdienste meer in zit. Dat is ook met den geheelen Prinsentuin het gevalhet aantal concerten wordt minder, het publiek ook en 't gaat ten slotte nog slechts om één enkelen goeden dag. Men moet nu maar eens afwachteneventueel kunnen B. en W. andere maatregelen nemen. Als de zaak daar ge heel dicht moest, zou de gemeente daar nadeel van hebben, al is het gering. De heer Van der Schoot vraagt, of het dan niet beter is een korteren termijn van verpachting te nemen. De heer Ritmeester (weth.) antwoordt, dat B. en W. altijd de verpachting van de buffetten in de Beurs en in den Prinsentuin hebben gecombineerd en dat Bekema dat ook wenschthij wil ze niet apart huren. Vandaar dat men zich deze regeling moet getroosten. Op grond van een desbetreffend onderzoek weten B. en W., dat een publieke verpachting ook niet zal meevallen daar om wordt deze regeling, als de beste voor de gemeente, voorgesteld. Naar aanleiding van de onderhandsche besprekingen met den heer Bekema meent spr. echter dat, als er straks aanleiding is om verandering aan te brengen, men gemakkelijk tot een schikking zal komen. De heer Van der Schoot: Dus wij zijn niet gebonden. De heer Ritmeester (weth.): Ja, wij zijn wél gebon den en Bekema ook, maar hij sterker dan wij. De Voorzitter wijst er op, dat de expres in het voor stel aangebrachte bepaling onder de bestaande, zoo noodjg door Burgemeester en Wethouders eenigszins te wijzigen, voorwaarden" juist slaat op de verandering van inrichting - verlegging van paden, enz. van den Prinsentuin. Bovendien zit in de 500.pacht eerst de huur van de woning, zoodat er voor de buf fetten niet veel meer overschiet en er dus, waar de woning blijft, niet veel te wijzigen zal zijn. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 16 (bijl. no. 61). De Voorzitter wijst er op, dat bij de zeer precieze omschrijving van de bepa lingen in art. 2, zooals de Minister die wenscht, één uur is uitgevallen op den Zaterdag van de kermis. B. en W. stellen voor de bepaling met betrekking tot dien dag als volgt te lezen „op den Zaterdag van kermis vóór 1 uur des voormiddags en van 10 uur des namid dags tot 12 uur des nachts." Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het aldus namens Burgemeester en Wethouders bij monde van den Voorzitter gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 17 (bijl. no. 60). De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Meulen kan zich vereenigen met de gedachte van B. en W., om de leeraren bij het M. O. en het Voorbereidend H. O. zooveel mogelijk een vol ledige betrekking te geven want daarop komt, wat hier wordt voorgesteld, neer maar hij kan zich niet vereenigen met de wijze, waarop dit in dit voorstel wordt belichaamd. Spr. bepaalt zich dus uitsluitend tot den formeelen kant van de zaak. Uit art. 17. Ie lid, van de H. O.-wet en art. 29, le lid, van de M. O.-wet, waar van spr. voorlezing doet, blijkt, dat de H. O.-wet eischt, dat de benoeming geschiedt door den Raad na aanbe veling van Curatoren en dat de M. O.-wet eveneens voorschrijft benoeming door den Raad, na aanbeveling van B. en W. Spr. leest deze beide artikelen zoo, dat iemand niet als leeraar aan een gymnasium of een in stelling voor M. O. werkzaam mag zijn dan na een be noeming op de wijze als in deze wetten is voorgeschre ven. Een elders wel gemaakte onderscheiding tusschen een benoeming krachtens een van de wetten en een te werk stelling aan een gymnasium of instelling voor M. O. acht spr. niet in wet gegrond, een onderscheiding, die aan de wettelijke bepalingen alle beteekenis zal ont nemen en die alle waarborgen, die de wet stelt omtrent bekwaamheid en geschiktheid, illusoir zou maken. Spr. acht het mogelijk, dat op die wijze zelfs een timmerman aan een dergelijke inrichting te werk zou kunnen wor den gesteld. Nu stellen B. en W. voor om de benoeming van leer krachten in plaats van door den Raad door B. en W. te doen geschieden en niet na aanbeveling maar na ad vies van de in de wet genoemde colleges. Dit is naar spr.'s en naar veler meening in strijd met de wet en dat is des te erger, nu B. en W. bij hun inleiding tot deze voorstellen zeggen, dat het niet alleen de bedoeling is om enkele garantie-uren productief te maken, maar de „detacheering" ook toe te passen om in enkele lesuren aan andere scholen te voorzien. Dit luidt zoo algemeen, dat spr. zich kan voorstellen, dat daarbij elke te werk stelling kan gebeuren buiten den Raad om en dat op die wijze ook een, anders normale, benoeming aan een be paalde school kan worden vermeden. Spr. kan zich met deze voorstellen niet vereenigen. Hij is ook niet overtuigd dat deze aangelegenheid niet anders is te regelen, met inachtneming en eerbiediging van de wettelijke bepalingen. Er zijn allerlei belangen die zulks wenschelijk maken z. i. dienen in de eerste plaats de wettelijke bepalingen te worden geëerbiedigd. De heer Vromen vindt de wettelijke bezwaren niet zoo dringend. Z. i. valt hier niet te spreken van de mogelijkheid van benoeming van iemand, die niet be voegd is, terwijl bovendien niet iemand te werk kan worden gesteld, die niet reeds van te voren door den Raad benoemd is bij het M. O. of aan het gymnasium. Dat het dus te vreezen zou zijn, dat de eene of andere werklooze timmerman zou worden te werk gesteld, zon der dat de Raad daar iets aan doen kan, is in strijd met de redactie van deze voorstellen. Spr. heeft echter wél materieele bezwaren en wijst daartoe op die, genoemd in het schrijven van den rec tor. Onder de tegenwoordige financieele omstandig heden zullen de belangen van de gemeenschap en die van de betrokkenen soms moeilijk met elkaar zijn over een te brengen, maar toch dient men ook deze laatste te behartigen. Spr. heeft echter wél materieele bezwaren en wijst nomen, de toezegging van B. en W„ dat daarvan een zeer schaarsch gebruik zal worden gemaakt en dat de belangen van het onderwijs primair zeer sterk zullen wegen. Dat staat ook wel in de toelichting, maar spr. wil die toezegging toch graag, omdat de enkele voor beelden, door den rector aangehaald omtrent een kor ten tijd van detacheering wel een beetje huiverig aan doen. Spr. gelooft wel, dat de belangen van het onder wijs daarbij ernstig zijn geschaad en vraagt daarom de uiterste soberheid hierbij te betrachten. De heer Botke (weth.) herhaalt met andere woorden hetgeen in de eerste beide alinea's van het voorstel is gezegd en deelt mede, dat alles zonder schokken is ten einde gebracht, tot de pensioengrondslagen moesten worden opgegeven. Toen moest spr. bij een bezoek van de betrokken leeraren ook toegeven, dat de tegenwoor dige regeling in bepaalde gevallen b.v. bij pension- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1935. 83 neering of op wachtgeld stelling schade voor de be trokkenen zou kunnen opleveren, wat in geen geval de bedoeling van de regeling is geweest. B. en W. hebben toen de zaak ernstig onder de oogen gezien, waarna de gedachte omtrent de z.g. „detacheering" is naar voren gekomen. Spr. weet wel dat volgens art. 17 van de H. O.-wet en art. 29 van de M. O.-wet de leeraren door den Raad moesten worden benoemd, maar B. en W. hebben den Minister gevraagd of het toelaatbaar was, dat de betrokkenen benoemd blijven aan één school, maar dat hun lesuren, die zij daar niet kunnen geven, bij detacheering aan andere inrichtingen pro ductief worden gemaakt. Uit den laatsten zin van den brief van den Minister, waarin deze zegt, dat het hem aangenaam zal zijn een in dien zin gewijzigde veror dening te ontvangen, blijkt alleen reeds dat de Minister volkomen met deze gedachte van B. en W. accoord kan gaan. B. en W. hebben verder in andere gemeenten ook inlichtingen gevraagd. Uit een door hen ontvangen brief namens de Vereeniging van Leeraren blijkt, zooals spr. voorleest, dat het instituut van detacheering in Leiden ook bestaat en daar zelfs op nog ruimer schaal wordt toegepast, terwijl het, blijkens de ingekomen be richten, o.m. ook bestaat in Haarlem, Groningen. Rot terdam, 's Gravenhage. Utrecht en Amsterdam. Overal gebeurt daar ongeveer hetzelfde soms in sterkere mate als wat B. en W. hier willen toepassen. Den heer Van der Meulen antwoordt spr. op diens wettelijke bezwaren, dat hier eigenlijk geen sprake is van een benoeming, 't Is alleen de bedoeling dat, als er aan een onderwijsinrichting plotseling een leeraar moet wezen, en er aan een andere school een zoodanige leeraar is, die zijn garantie-uren niet heeft, B. en W. dan kunnen ingrijpen en dezen leeraar kunnen over planten. Blijkt echter, dat iemand aan een zekere inrich ting van onderwijs een paar maanden weg moet en staat het vast, dat andere leeraren, die minder dan hun ga rantie-uren geven, feitelijk onmogelijk kunnen worden aangewezen, dan zal weer de gewone weg worden be wandeld, dus met een aanbeveling aan den Raad, die den leeraar benoemt. Het gaat hier alleen om die ge vallen, waarbij onder de personen, die tóch reeds door den Raad van Leeuwarden zijn benoemd, geschikte krachten aanwezig zijn om tijdelijk aan een andere in richting een plaats als leeraar in te nemen. Spr. meent dat, zooals de zaak is opgezet, er alle waarborgen zijn om te voorkomen, dat het onderwijs schade zal lijden. Als B. en W. een leeraar bij een an dere inrichting wenschen te detacheeren, worden Cu ratoren, de Comm. van Toezicht op het M. O. en de Inspecteur gehoord en het ligt voor de hand, waar toch ook B. en W. zeer zeker het belang van het onderwijs wenschen te behartigen, dat B. en W. bij afwijzende adviezen zeer zeker niet tot het te werk stellen van zoo n leerkracht zullen overgaan. Dit voorstel geeft al- zoo voldoende waarborgen, dat B. en W. niet klakke loos tot detacheering zullen overgaan. Den heer Vromen antwoordt spr, dat het zeer zeker in de bedoeling van B. en W. ligt om deze bepalingen schaars toe te passen en ten allen tijde het belang van het onderwijs in het oog te vatten. Spr. meent, dat dit voorstel is én in het belang van de gemeente èn in het belang van de leeraren, die zich voor detacheering hebben beschikbaar gesteld. Bij de tegenwoordige regeling zouden deze een tijdelijke be noeming moeten hebben, die pas na 2 jaar meetelt voor den pensioengrondslag, zoodat dit schade zou kunnen veroorzaken, terwijl bij den weg, die thans, op voor beeld van vele andere gemeenten, zal worden gevolgd, de belangen van het onderwijs niet zullen worden ge schaad en die van de leerkrachten eenigszins worden behartigd. In elk opzicht zullen dezelfde instanties wor den gehoordalleen zal bij detacheering aan het Gym nasium het initiatief uitgaan van B. en W., terwijl dat anders uitgaat van Curatoren. Spr. meent, dat er tegen de voorgestelde bepalingen absoluut geen bezwaar is. De heer Van der Meulen meent, dat door den heer Botke heel veel is gezegd, dat bij deze zaak langs gaat. Deze heeft de pensioenregeling, enz. er met de haren bij gesleept, maar spr. heeft alleen gesproken over for- meele bezwaren tegen deze regeling en gezegd dat hij zich met de gedachte van detacheering wel kan veree nigen. Met het noemen van een aantal voorbeelden van andere plaatsen, waar de zaak gelijk is geregeld, bewijst de wethouder niets, omdat een fout, die elders wordt gemaakt, hier niet nagemaakt behoeft te worden. Spr. bestrijdt voorts, dat Amsterdam ongeveer dezelfde re geling heeftdaar is de zaak geregeld met inachtneming van de wettelijke bepalingen daar geschiedt de te werk stelling aan het Gymnasium door benoeming door den Raad na aanbeveling van Curatoren. Daarop heeft spr. juist den nadruk gelegd. B. en W. willen bij de te werk stelling den Raad en de aanbeveling van de be trokken colleges uitschakelen en dat kan z. i. onder vangen worden. Spr. is niet voornemens hier lang over uit te weiden, maar handhaaft zijn bezwaren. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 17 tegen 8 stemmen, die van de heeren IJtsma. Hooiring, Wiersma, Muller, Van der Meulen, Hofstra, Van Kollem en B. Molenaar, aangenomen. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga dering door den Voorzitter gesloten. In het Verslag van de handelingen van den gemeen teraad van Leeuwarden van Dinsdag 16 April 1935, bladzijde 82, tweede kolom, regel 18 van onderen te lezen „Spr. vraagt, indien deze voorstellen worden aange-" enz.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 2