140 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935.
Benoemd wordt de heer Botke met 16 stemmen. Op
den heer Westra worden 2 stemmen uitgebracht, op
den heer Terpstra 6 en op den heer Feitsma 1 stem.
terwijl 2 biljetten blanco worden ingeleverd.
Punt 4. Overeenkomstig de aanbeveling van Burge
meester en Wethouders wordt benoemd J.
Jansma, reeds als zoodanig werkzaam, met 23 stemmen
(1 stem op mej. Brandenburg en 3 biljetten blanco).
Punt 5. De voordracht van Burgemeester en Wet
houders luidt
1mej. D. E. Brandenburg, onderwijzeres te
Workum;
2. mej. A. Bosma, onderwijzeres te Suameer.
Benoemd wordt mej. D. E. Brandenburg, voornoemd,
met 24 stemmen (3 stemmen op mej. Bosma).
Punt 6 (bijl. no. 117). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer De Bruin is het eens met wat in den aanhef
in de toelichting van B. en W. omtrent de wenschelijk-
heid van bezuiniging door reorganisatie, vooral in dezen
tijd, is gezegd. Tegen het voorstel zelf heeft hij echter
bezwaren, omdat z.i. daardoor een toestand wordt ge
schapen, die niet wenschelijk is.
Spr. gaat voor een groot gedeelte met den inhoud
van het bij de stukken gevoegde en gepubliceerde adres
van de Vereeniging van gemeente-accountants accoord.
Hij stelt aan iemand, die belast is met de controle op
de boekhouding van gemeente-instellingen en -bedrijven
hooge boekhoudkundige eischen; al is iemand ook nog
zoo doorkneed in de gemeente-administratie, dat betee-
kent daarom nog niet. dat hij boekhoudkundig staat
gelijk of boven de hoofdboekhouders en administrateurs
van de verschillende bedrijven en dat is toch een eisch,
die spr. aan den aan te stellen verificateur zou willen
stellen.
Een ander bezwaar is. dat aanstonds dezelfde afdee
ling, die belast is met het schrijven van de mandaten
en het voteeren van uitgaven, op haarzelf controle zou
moeten uitoefenen.
Verder een bezwaar van meer principieelen aard. Bij
het nagaan van de redenen, die indertijd voor den Raad
hebben gegolden om te komen tot instelling van een zelf
standige controle, is spr. gebleken, dat de Raad zich
toen op het standpunt heeft gesteld, dat men moest
beschikken over een controleur, die onafhankelijk staat
van B. en W., om alzoo zichzelf een controle te ver
zekeren over B. en W., die in het algemeen met de
financieele aangelegenheden van de gemeente zijn be
last. Spr. meent, dat de Raad dat vroeger ingenomen
standpunt moet handhaven en zijn vroeger verkregen
rechten niet uit handen moet geven.
Spr. meent dat het hoofdmotief voor deze reorgani-
satie is om bezuiniging te bereiken. Maar tegenover de
besparing van 4250.staan aan meerdere uitgaven
een tegemoetkoming van 750.en tweemaal een ver
hooging van 500.(in maximum) in verband met
de bevordering van twee adjunct-commiezen. Boven
dien gaat spr. accoord met den inhoud van een advies
van den C. N. A. B., waarin ook een bevordering wordt
bepleit voor den ambtenaar, die, als deze reorganisatie
tot stand komt. hoofdzakelijk het meerdere werk zal
moeten doen, waarom spr.. die de paarden, welke de
haver verdienen, ook graag wil laten mede-eten, voor
zichzelf in verband daarmee ook nog 500.bij de
meerdere uitgaven rekent. Hij komt alzoo tot een be
sparing van niet meer dan 2000.en wanneer men
dan daarbij niet krijgt een volledige controle, zooals tot
nog toe. en de Raad daardoor ook nog een stukje van
zijn recht prijs geeft, zijn voor spr. de omstandigheden
zoo. dat hij den Raad in overweging geeft het voorstel
van B. en W., zooals het hier ligt, niet aan te nemen.
De heer Algera heeft drie bezwaren tegen het voorstel
van B. en W., n.l. met betrekking tot de methode van
benoeming van den verificateur, met betrekking tot
diens functie en een sociaal bezwaar.
T.a ■v. het eerste bezwaar doet spr. lecture van art
124, tweede lid, der Gemeentewet. Oorspronkelijk be
rustte de zorg voor de controle bij het geheele college
van B. en W., maar omdat dit in de practijk moeilijk
heden opleverde, is het artikel gewijzigd en bestaat
thans de mogelijkheid, dat de Raad B. en W. machtiging
geeft om aan een lid van hun college of aan een daartoe
aangewezen deskundige de verificatie op te dragen. Nu
bestaat er in de litteratuur verschil over de vraag of het
benoemingsrecht bij B. en W. of bij den Raad berust:
spr. gaat daar niet op in, maar noemt het, omdat door
B. en W. hier iets nieuws naar voren wordt gebracht,
n.l. dat èn de Raad èn B. en W. iets krijgen van het
benoemingsrecht. De Raad mag eerst een groep van
personen aanwijzen en uit die groep zouden B. en W
dan nog eens een keuze doen. Dat lijkt naar spr.'s mee
ning wel iets op gelegenheidswetgeving en kan z.i. de
deur openen voor willekeur. Bovendien, wanneer de
Raad een categorie van personen aanwijst, mag men den
eisch stellen, dat al die personen ook geschikt zijn voor
de taak. welke hun kan worden opgedragen. Anders
is de Raad niet verantwoord en zou men bij een vaca
ture ook uit niet geschikte ambtenaren een keus moeten
doen.
Wat betreft zijn tweede bezwaar acht spr. het met
den heer De Bruin niet in het belang der gemeente dat
de zelfstandige verificatie wordt opgeheven. Spr. meent
dat de positie daarvan analoog kan worden gezien met
die der Algemeene Rekenkamer en dat ze zoo zelf
standig en vrij mogelijk moet zijn. Hij weet wel, dat
hier veel afhangt van den persoon van den verificateur,
n.l. of hij onafhankelijk is, ook als hij is bij een bepaalden
dienst, maar dat doet niet af aan de plicht van den
Raad om objectieve waarborgen te scheppen voor een
zoo goed mogelijke werking van het verificatie-instituut
en spr. gelooft niet dat daaraan wordt voldaan, als de
verificatie door een deel van een van de diensten ge
schiedt.
Ten slotte het bezwaar van socialen aard. Al is de
tegenwoordig wel gehoorde uitspraak, dat de helft van
het menschdom werkloos is en de andere helft over
spannen, zeer overdreven, toch ligt daar een kern van
waarheid in. B. en W. gaan nu deze situatie verergeren
door aan iemand, die reeds een drukken werkkring heeft,
er nog arbeid bij te geven. Spr. acht dit niet in het
belang van de gemeente en ook niet van de ambtenaren
De bezuiniging, waarop dit voorstel is gebaseerd, is z.i
wel langs een anderen weg te bereiken. Hetzij de heer
Polet ontvanger wordt en de heer Hoogkamp verifica
teur, hetzij deze laatste ontvanger wordt en de heer
Polet verificateur blijft, in beide gevallen komt er een
vacature aan het bureau van Financiën, welke ware te
vervullen door, in plaats van een nieuwen chef-hoofd
commies aan te stellen, daar een nieuwe kracht te
plaatsen in den rang van 3en klerk en een commies te
benoemen tot chef-commies. Men krijgt dan alleen als
nieuwe uitgaaf het salaris van een 3en klerk en de ver
hooging, welke het salaris van den nieuwen chef-com
mies ondergaat. Met nadruk wijst spr. er echter op, dat
er dan een nieuwe ambtenaar komt. Hij gelooft, dat
men geen gelegenheid mag verzuimen om menschen uit
de groote schare van werkloozen, waaronder vooral ook
veel intellectueele jongeren, te herplaatsen en dat hier
de weg is, die voert zoowel naar bezuiniging als naar
inkorting al is het dan maar met één persoon
van de werkloosheid.
De heer Posthuma vindt, dat dit voorstel eenigszins
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 September 1935. 141
dezelfde tendenz heeft als dat, wat de vorige vergade
ring naar B. en W. is teruggegaan in beide gevallen
een samenvoeging van diensten precies op het tijdstip,
dat een van de hoogere ambtenarenfuncties vacant is.
Dit punt van overeenkomst doet spr. de volgende
vragen stellen.
Is het een toevalligheid, dat deze samenvoeging thans
kan plaats hebben of hebben B. en W. daarmee niet
eerder willen komen dan nadat er een vacature was
Wat was er geschied, indien er géén vacature was ge
komen Was dan de verificateur ontslagen en op
wachtgeld gesteld En zijn er misschien meerdere dien
sten of onderdeelen daarvan, die op samenvoeging
wachten tot er een vacature is ontstaan
Wat het voorstel zelf betreft, vraagt spr. of de hui
dige verificateur met toestemming van B. en W. ook
nevenbetrekkingen heeft, hoe hoog de daaraan ver
bonden bezoldiging is, of hij dezen arbeid in gemeente-
tijd of in zijn vrijen tijd verricht en of, wanneer hij
benoemd wordt tot gemeente-ontvanger, de nevenbe
trekking, welke hij zeer zeker heeft, ook zal overgaan
naar zijn eventueelen opvolger. Dit laatste acht spr. van
belang bij de beoordeeling van diens arbeidsprestatie
en salaris.
Spr. constateert, dat de aan den hoofdcommies, chef
van de afd. Financiën, toegedachte toelage van 750.
een zeer beduidend bedrag vormt, n.l. gelijk is aan de
zoopas besproken steun aan 2 schippers. En dat boven
een toch reeds goed salaris. Is die toelage noodig Dat
de betrokkene meer arbeid krijgt wil toch zeker niet
zeggen, dat hij thans niet een voldoenden werkdag heeft!
Het wordt natuurlijk een kwestie van verdeeling, anders
toch zou hij het meerdere werk in zijn vrijen tijd moeten
doen, waar spr. principieel op tegen zou zijn. Een ander
argument van B. en W. is, dat hij meer verantwoor
delijkheid krijgt, maar is dat financieele verantwoorde
lijkheid Of is het alleen moreele verantwoordelijkheid
Dan kan spr. die motiveering niet aanvaarden, omdat
een hoofdcommies, chef van een afd. Financiën, ten
eenen male een meerdere of mindere verantwoordelijk
heid heeft, die men dus buiten beschouwing moet laten.
Ten slotte vraagt spr., of de hier besproken bevorde
ring ten doel heeft om aan bepaalde ambtenaren een
salarisverhooging toe te kennen, b.v. in verband met
het aantal dienstjaren of dat het is omdat er ander en
meerwaardig werk wordt verricht. Op al deze vragen
wil spr. graag een antwoord, alvorens zijn stem te
kunnen bepalen.
De heer Praamsma meent dat er op den keper be
schouwd van daadwerkelijke bezuiniging weinig over
blijft. Spr. heeft, naast de cijfers van den heer De Bruin,
in verband met de in uitzicht gestelde tijdelijke hulp aan
Financiën, de vrijmoedigheid gehad nog te rekenen op
een 3en klerk, waardoor weer 1700.verdwijnt,
zoodat er heel weinig overblijft.
Dat de Centrale Kas naar den Gemeente-ontvanger
overgaat lijkt ook spr. zeer gewenscht. Als echter wordt
gepoogd de verificatie op te heffen, blijkt daar z.i. uit.
dat öf die afdeeling nooit veel heeft beteekend öf dat
de chef van de afd. Financiën nooit een volledige be
trekking heeft gehad.
Spr. heeft bezwaren tegen de opheffing van de afd.
Verificatie, welke z.i. nu nog meer noodig is dan in
1923, omdat het nü juist zaak is, dat door een zelf
standig en bekwaam persoon alles wordt gecontroleerd
en nagegaan, ook met het oog op de vraag of/Je gedane
uitgaven verantwoord zijn.
Het geheele voorstel maakt op spr. sterk den indruk
een compromis te zijn, het maakt een zeer onaange-
namen indruk. Tusschen de regels door valt nog meer
te lezen dan in het stuk zelf. Die 750.en ook de
promotie acht spr. niet voldoende gemotiveerd. Als er
aanleiding is tot herwaardeering van een salaris of func
tie, moet daartoe een zelfstandig voorstel worden ge
daan. Als via het G. O. een ondergeschikte adviseert,
zijn onmiddellijken chef 750.— meer te geven, is voor
spr. een dergelijk advies waardeloos, evenals een ad
vies van een organisatie, die zegt zich met het voorstel
te kunnen vereenigen als een andere ambtenaar ook een
dergelijke promotie krijgt. Deze argumenten zoowel als
die van B. en W. vindt spr. buitengewoon zwak. Hij
krijgt den indruk, dat wij nog leven in de feestweek,
waarin wordt gestrooid met surprises, of dat men pleis
ters wil plakken op denkbeeldige wonden. Spr. acht dat
niet noodig. Hij kan zich dan ook met dit voorstel niet
vereenigen, ten eerste omdat z.i. de verificatie als aparte
instelling behouden moet blijven en ten tweede omdat
het absoluut geen bezuiniging geeft.
De heer Hellema heeft reden om aan te nemen, dat
de Raad bij de op 8 Mei 1923 vastgestelde verordening
voldoende motieven had om de benoeming van den
verificateur aan zich te houden. Spr. voelt bezwaar
tegen vermindering van de bevoegdheden van den Raad
in dezen, en meent, waar B. en W. te kennen geven
aan wien zij in het vervolg de verificatie het liefst zou
den opdragen, dat aan den betrokkene een zekere rug
gesteun kan worden gegeven, door die aanwijzing te
doen geschieden door den Raad. Spr. stelt daarom voor,
in overeenstemming met wat in 1923 is gebeurd, dat die
aanwijzing geschiedt op deze wijze, dat in Ontwerp B,
art. I, in plaats van „door Burgemeester en Wethou
ders" komt te staan „door den Raad" .terwijl ook in
art. Ill van Ontwerp C dan moet staan „hoofdcommies,
door den Raad belast". Tevens dient dan te worden
besloten, dat de Raad met ingang van een door Burge
meester en Wethouders te bepalen tijdstip den hoofd
commies (volgt de naam), chef van de afdeeling Finan
ciën en Verificatie, met de verificatie der gemeente-
financiën belast.
Spr. heeft dit voorstel ingediend en hoopt, dat het in
overweging zal worden genomen, omdat hij het nood
zakelijk acht de lijn niet los te laten, dat de Raad den
persoon aanwijst, die met de verificatie van alle ge-
meentefinanciën is belast.
De heer Wiersma kan zich vrijwel vereenigen met
de vorige sprekers. Bij de stukken ligt ook het advies
van een 3-tal organisaties. Was nu deze zaak voor 3
weken inderdaad behandeld, dan was zij in het G. O.
in het geheel niet ter sprake gekomen. Spr. meent op
grond van art. 1 van de verordening op het G. O. met
goed recht te kunnen bepleiten, dat deze zaak daar
eerst aan de orde had moeten worden gesteld. Nu is
in de afgeloopen weken wel advies gevraagd aan de
organisaties, maar spr. acht dat geen goede toepassing
van het G. O. en maakt daar speciaal den wethouder,
voorzitter van het G. O., een verwijt van.
Wanneer overeenkomstig het advies van enkele or
ganisaties tevens ook nog de ambtenaar, die onder lei
ding van den verificateur met de verificatie is belast,
op vrij willekeurige wijze door B. en W. zou worden
bevorderd en daardoor op betrekkelijk gemakkelijke
wijze een salaris van 3400.zou krijgen, gelooft spr.,
dat het beter zou zijn de geheele salarisverordening
onder de loupe te nemen, omdat een dergelijke bevor
dering een onjuiste verhouding zou geven in de be
staande salarisverhoudingen, b.v. met die van de boek
houders van de kleinere bedrijven als het slachthuis,
gemeentereiniging, enz. Hij kan daaraan dan ook niet
meewerken.
Spr. deelt de bezwaren, die hier zijn gemaakt tegen
het verleenen van een toelage van 750.— aan het
hoofd van de afd. Fianciën en meent ook, waar er
zooveel jeugdige werkloozen zijn, die wetenschappelijk
goed zijn onderlegd, dat b.v. door aanstelling van een
3eii klerk wel een oplossing als bedoeld door den heer
Algera is te verkrijgen. Een artikeltje in het „Volks
blad" van 29 Aug. j.L, waarin ook al de dingen, die