160 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 5 November 1935. De heer De Boer (weth.) zegt, dat volgens het rap port van den directeur uitdrukkelijk is komen vast te staan, dat Kingma den eisch stelde, dat zijn huis achter uit werd geplaatst, hoewel hij niets van het grondvlak van zijn huis, maar alleen enkele meters van zijn voor tuin behoeft af te staan. Zoodra hij echter wil mee werken, kan hij er op rekenen, dat de zaak in orde zal komen. De heer Van der Schoot vreest dat men nu, door met de demping door te gaan, op die wijze Kingma zal willen dwingen. De Voorzitter: 't Komt alles wel in orde. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 8 (bijl. no. 155). De beraadslagingen worden geopend. Den heer Praamsma verwondert het niet, dat de ex ploitatie van de winkels aan dezen „klaagmuurwaar aan de geheele burgerij aanstoot neemt, weer in de war loopt. Hij acht den geboden prijs voor deze winkels zonder woning ook meer dan voldoende. De heer Ter Horst schrijft echter, dat een meer rendabel maken van deze winkelhuizen z.i. wel mogelijk is en dat hij gaarne bereid was die zaak mondeling toe te lichten. Is hem daartoe de gelegenheid geboden Of is die betere wijze van exploitatie een onmogelijkheid gebleken En is het verder juist, dat de groote lichtbak op den hoek wèl wordt gebruikt, maar dat daarvoor niet wordt betaald De Voorzitter zegt, dat uit het schrijven van den heer Algra blijkt, dat de heer Ter Horst met hem ge sproken heeft; toen zullen ook wel verschillende kwes ties besproken zijn. De heer Ritmeester (weth.) antwoordt, dat door de gemeente voor den lichtbak betaling wordt ontvangen; of degene, die den bak aan een ander verhuurt, betaling krijgt, interesseert óns niet. Misschien komt er echter binnenkort een andere reclame in. De heer Praamsma meent, dat het schrijven van Ter Horst over het meer rendabel maken is geweest na de bespreking over een verlaging van de huur en hij heeft den indruk, dat een onderhoud daarover niet heeft plaats gevonden. De heer Ritmeester (weth.) begrijpt niet wat de heer Praamsma wil, als hij zelf zegt, dat hij 624.op 't oogenblik een zeer behoorlijke huur vindt voor dit per ceel. Wat moeten B. en W. dan meer rendabel maken Zij kunnen dan zeer tevreden zijn en als de persoon, die het perceel huurt, het meer rendabel kan maken, dan is hij daartoe op 't oogenblik in de gelegenheid, zonder een hoogere huur dan 624.te betalen. De heer Praamsma gelooft, dat de opmerking van Ter Horst niet alleen slaat op het hoekperceeltje; er staat meer leeg en er is dus meer te verhuren en spr. dacht, dat Ter Horst daar een oplossing voor wist. Vandaar zijn vraag. De heer Ritmeester (weth.) waarschuwt tegen te groot optimisme in dezen. De financieele resultaten van dezen „klaagmuur", zooals de heer Praamsma hem noemde, zijn zeer verre gebleven beneden de verwach tingen. Spr. zet uiteen de moeilijkheden, die zich bij de verhuring van winkels en lichtramen hebben voorge daan en zegt, dat deze zaak een voorwerp van constante zorg voor het Gemeentebestuur is. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Punt 9 (bijl. no. 158). De beraadslagingen worden geopend. De heer Turksma vraagt in het algemeen t.o.v. deze en de hierna volgende verhuringen, waarom de huurtijd in de meeste gevallen op 2 jaar wordt gesteld, maar in één geval een zathe voor 3 jaar zal worden verhuurd. De daarbij genoemde noodzakelijkheid van te verrichten onderhoud om de landerijen enz. in goede conditie te houden geldt z.i. ook voor de andere verhuringen. De Voorzitter kan daarop momenteel geen positief antwoord geven. Hij vermoedt, dat het een gevolg is van het overleg tusschen den deskundige en den huur der zelf. De heer Turksma merkt op, dat in het taxatie-rapport t.o.v. „de Magere Weide" een huurtijd van 2 of 3 jaar is genoemd, evenals in andere gevallen. Hier is echter een termijn van 3 jaar gekozen, terwijl in de andere gevallen 2 jaar is genomen. In 't algemeen voelt spr. er voor, als men er verzekerd van wil zijn, dat de huur ders het land in goede conditie houden, om hun, opdat zij er iets meer aan zullen doen, een wat langer huur tijd te geven. De Voorzitter herhaalt, geen pertinent antwoord te kunnen geven. Van eenig opzet om het bij den een zoo en bij den ander zoo te doen, is echter geen sprake, Persoonlijk is spr. ook een voorstander om landerijen voor een langeren tijd te verhuren. Practisch is het hier echter zoo, dat degenen, die huurder zijn, in het algemeen wel weten dat zij dit ook kunnen blijven en nu is spr. er in den tegenwoordigen tijd tegen om voor langeren tijd te verhuren, omdat men bij een eventueel stijgen van de huurprijzen over eenige jaren niet het aanbod van den huurder krijgt om den huurprijs te verhoogen, maar wèl bij daling verzoeken om reductie zal ontvangen. Voor verhuurder en huurder die eigenlijk wel wis is, dat hij op 't land kan blijven is het daarom thans beter de huursom voor korteren tijd vast te stellen. De heer Turksma merkt op, dat wordt voorgesteld „de Magere Weide" voor 3 jaar en tegen een prijs van 25.de laagste van alle verhuringen te ver huren. Dat ligt aan den nieuwen grond, maar bij een Hetere bedrijfsconjunctuur zou hier ook zeker aanleiding bestaan voor verhooging, waarom hier hetzelfde systeem dient te worden toegepast als bij de andere verhuringen. Spr. acht het volgen van een gelijke behandeling wen- schelijk. De Voorzitter zegt, dat in het rapport over de ver huring aan Reitsma een potloodstreep onder de 3 is verzeild en bij de andere onder de 2. Niemand heeft daarbij gedacht. Meent de heer Turksma dat de huur tijd gelijk moet zijn, dan stelle hij voor ook aan Reitsma voor 2 jaar te verhuren. De heer Turksma zou dat willen voorstellen. De Voorzitter geeft in overweging dit dan bij het betrekkelijk punt te doen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 5 November 1935. 161 Punten 1014 (bijl. nos. 161, 165, 164, 159 en 160). Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van Bur gemeester en Wethouders. Punt 15 (bijl. no. 162). De beraadslagingen worden geopend. De heer Turksma stelt voor den huurtijd hierbij ook te bepalen op twee jaren. De Voorzitter acht het mogelijk, dat het feit, dat bij den laatsten storm een wagenloods bij den heer Reitsnia is ingewaaid en deze zelf voor herstelling en vernieu wing heeft zorg gedragen, van invloed is geweest om den huurtijd op 3 jaren te stellen. De heer Turksma meent, dat dit argument niet op gaat, wanneer de huurders, zooals de Voorzitter heeft gezegd, toch wel wis zijn dat zij kunnen blijven. Spr. handhaaft zijn voorstel. De heer De Boer (weth.) meent, dat een zeer groot deel van het land bij de boerderij van Reitsma uit bouw land bestaat en denkt dat dit ook een reden kan zijn, waarom van den tijd van 2 jaar is afgeweken. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den heer Turksma om den huurtijd van „drie jaren" te wijzigen in „twee jaren" wordt met 17 tegen 10 stemmen, die van de heeren Wiersma, Hellema, Terpstra, Van der Schoot, Algera. Posthuma, Praamsma, Balk, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi en den heer Turksma, verworpen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. j Punt 16 (bijl. no. 157. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Bur gemeester en Wethouders. Punt 17 (bijl. no. 163). De Voorzitter deelt mede, dat dit voorstel door B. en W. wordt ingetrokken. De heer Posthuma: Voor goed ingetrokken, of wordt de behandeling opgeschort De Voorzitter: Ingetrokken is ingetrokken, dus niet aangehouden. Maar B. en W. behouden natuurlijk de vrijheid om hetzelfde voorstel een volgenden keer te doen. Punt 18 (bijl. no. 167). De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Schoot bepleit, op grond van zijn reeds vroeger uitgesproken meening, dat een jeugd herberg niet in dit plantsoen behoort te worden ge bouwd, om de zaak thans als afgedaan te beschouwen en niet tot 1 Mei 1936 meer de gelegenheid te geven daar een jeugdherberg te bouwen. De heer Posthuma sluit zich daarbij aan. Z.i. is het niet gewenscht van dit kleine plantsoen nog een stuk van 40 bij 40 M. af te nemen. Waar de jeugdherberg in Leeuwarden ook moet komen, daar zeker niet. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi vindt de han delwijze, dat men nu deze gelegenheid aangrijpt om het genomen besluit in te trekken, omdat men het eigenlijk nooit goed heeft gevonden, dat daar een jeugdherberg wordt gebouwd, niet juist. Mogelijk vindt het bestuur van de stichting nog een oplossing door een goedkooper exploitatie of gebouw. Uitstel tot 1 Mei 1936 acht spr. dan ook wel gerechtvaardigd. De Voorzitter merkt op, dat de heer Van der Schoot een amendement zou moeten voorstellen, luidende uit het voorstel van B. en W. te laten vervallen de woor den „met ingang van 1 Mei 1936" enz. De heer Van der Schoot: Dat was ook de bedoeling. De heer Botke (weth.) heeft met verwondering de betoogen van de heeren Van der Schoot en Posthuma gehoord, omdat in de vergadering van 23 Juli, na uit voerige bespreking en nadat men precies wist waar de jeugdherberg kwam, het voorstel met algemeene stem men is aangenomen. Er is zelfs nadien aan den wensch van mevrouw Buisman, dat het Gemeentebestuur mede zeggenschap zou krijgen in het bestuur van de Jeugd herberg, voldaan. De zaak leek voor 100 safe en het heeft op spr. zelf een zeer triesten indruk gemaakt, toen hem na tal van conferenties bleek datgene, wat in dezen Raadsbrief staat. Spr. vermoedt echter, dat er nog ern stige pogingen zullen worden gedaan om de financieele basis beter te maken, waarom hij meent, dat nog een half jaar de gelegenheid moet worden gegeven om de jeugdherberg te doen bouwen. De heer Posthuma wijst er op, dat hij zich niet door het besluit van 23 Juli gebonden acht en meent op grond, dat het Oosten van de stad al zoo weinig met plantsoen is bedeeld en deze bouw het geheel van het daar aan te leggen plantsoen zoozeer zou verslechteren, met vrijmoedigheid de gedachte van den heer Van der Schoot te mogen steunen. De heer Van der Schoot zegt, dat het niet den indruk moet wekken dat hij is tegen het bouwen van een jeugdherberg. De gelegenheid daartoe wil hij niet be nemen, maar wèl wenscht hij die op een andere plaats. Laat men daartoe nieuwe onderhandelingen openen. De heer Botke (weth.) zegt, dat de teekening van de jeugdherberg verband houdt met de plaats waar deze zou komen te staan, zoodat men, bij aanwijzing van een nieuwe plaats, weer een andere teekening zou moeten maken, wat wegens de daaraan verbonden groote kosten jammer zou zijn. De heer Praamsma heeft een klank beluisterd, die hem eenigszins heeft verwonderd, omdat in „het aan grijpen van deze gelegenheid om eenige verandering te brengen in het besluit" B. en W. den Raad zijn voor gegaan; zij hebben toch óók eerst overwogen om het besluit reeds dadelijk in te trekken. De zinsnede over het op andere wijze rendabel maken van de jeugdherberg acht spr. eenigszins gevaarlijk. Wanneer dit gebouw niet als zoodanig zal worden ge bruikt, waarvoor zal het dan worden gebruikt De heer Terpstra meent ook, dat deze zaak op staanden voet als afgehandeld moet worden beschouwd, omdat z.i. de Raad er in geloopen is, doordat men de fundamenten voor de totstandkoming van een jeugd herberg zeer slecht heeft gegraven. Men heeft op een financieelen grondslag, die nu blijkt verkeerd te zijn geweest, den Raad gevraagd om mee te helpen aan het stichten van een jeugdherberg en spr. meent, dat er thans alle reden is, een dergelijke rol niet langer mee te spelen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vindt, dat de zaak door den heer Terpstra te scherp wordt gesteld. De cijfers van het plan waren gebaseerd op het aantal overnachtingen in jeugdherbergen, dat zich steeds in stijgende lijn bewoog, behalve verleden jaar, toen er een kleine daling was, welke men echter aan de ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1935 | | pagina 3