Veigaderlng van Dinsdag 25 Februari 1936.
86 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1936.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 6 Februari 1936.
Aan de orde is punt d.
De heer Terpstra heeft van den heer Turksma ge
hoord, dat het college zou hebben gezegd, dat het zeer
ernstig zal overwegen een uitweg dien spr. thans
ook niet weet te vinden voor de betrokken adres
santen, n.l. met betrekking tot het adres van „Horecaf".
De moeilijkheid gevoelende, kan spr. zich, indien het
vorengenoemde juist is, en B. en W. dus diligent blij
ven, met het voorstel sub d wel vereenigen.
De Voorzitter meent dat het eenige, wat over deze
zaak te doen is geweest, is datgene, wat B. en W.
daaromtrent op pag. 359 van den Aanbiedingsbrief
(bijl. 200) hebben meegedeeld. Spr. doet daarvan voor
lezing.
De heer Terpstra heeft het antwoord van B. en W.
aan den heer Turksma niet gehoord; zijn vraag is dus
of geantwoord is dat zij een uitweg zullen zoeken.
De Voorzitter meent niet dat het woord „Horecaf"
hier in deze vergadering eerder is genoemd.
De heer Turksma meent dat indertijd omtrent het
adres van de hotel- en caféhouders is gezegd, dat het
t.o.v. verlaging van de pers. belasting te laat was in
gediend, maar het staat spr. voor, dat daarbij toen te
vens is gezegd, dat B. en W., zoodra daarvoor de mo
gelijkheid bestond, naar mogelijkheden zouden zoeken
om aan de bezwaren van de hotel- en caféhouders tege
moet te komen.
De Voorzitter: Dat willen B. en W. wel toezeggen.
De heer Buiël vestigt nog de aandacht op den zeer
treurigen toestand, waarin deze bedrijven verkeeren.
Er staat wel in den Aanbiedingsbrief, dat verlaging van
de belasting voor die bedrijven om financieele redenen
niet kan, maar om financieele redenen kunnen die be
drijven de hun opgelegde lasten ook absoluut niet dra
gen. Spr. gaat daar nog dieper op in en meent, dat men,
in verband met de belangrijke inkomsten, die de ge
meente uit die bedrijven ontvangt, er ook rekening mee
moet houden om de lasten daarvan op de eene of andere
wijze te verlichten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
sub d.
Punt e is reeds aangenomen bij de behandeling der
begrooting van het Electriciteitbedrijf.
Aan Burgemeester en Wethouders wordt machtiging
verleend om de begrootingscijfers in overeenstemming
te brengen met de genomen besluiten.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Februari 1936. 87
Tegenwoordig 27 leden. Afwezig de heeren Van
Kollem en Koopal.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma,
Burgemeester.
Te behandelen punten
1. Vaststelling van de notulen der vergadering van
23 December 1935.
2. Mededeelingen en rapporten.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verleenen van ontslag aan J. Westra, als onder
wijzer aan gemeenteschool no. 14a.
4. Alsvoren tot het verleenen van eervol ontslag
aan mejuffrouw F. Geelof, als onderwijzeres in de nut
tige handwerken aan de centrale 7e en 8e leerjaarscho-
len (gemeentescholen nos. 1, 2 en 3).
5. Alsvoren tot intrekking van het Raadsbesluit d.d.
26 November 1935, waarbij aan W. Dijkstra bouwter
rein in erfpacht is afgestaan (bijlage no. 23).
6. Alsvoren tot overneming in eigendom van de
stoep, gelegen voor het perceel Waeze no. 44 van C.
W. Bokma (bijlage no. 19).
7. Alsvoren tot verhuring van een strookje grond
aan den Oostersingel aan J. Vening (bijlage no. 24).
8. Alsvoren tot verhuring van een strookje grond
bij Schilkampen aan W. en Drijver (bijlage no. 25).
9. Alsvoren tot vaststelling van rooilijnen voor de
bebouwing op perceelen aan en ten Zuiden van de P.
C. Hooftstraat (bijlage no. 21).
10. Alsvoren tot vaststelling van rooilijnen voor de
bebouwing van het terrein, gelegen ten Westen van het
Groningerplein en de Tjerk Hiddesstraat (bijlage no.
22).
11. Alsvoren tot vaststelling van bebouwingsvoor
schriften voor terreinen, gelegen ten Zuiden van het
Molenpad en ten Noorden van de Wijbrand de Geest
straat (bijlage no. 20).
12. Alsvoren tot vaststelling van een kohier wegens
rioolbelasting betreffende den Mr. P. J. Troelstraweg.
Punt 1. De beraadslagingen worden geopend.
De heer Praamsma betoogt, op grond van hetgeen
hij volgens pag. 185 van de notulen over de ruimte in
het Stadsverzorgingshuis heeft gezegd en zijn repliek
op pag. 189 op het antwoord van weth. Westra, dat
hetgeen de heer Westra daaromtrent heeft gezegd, op
pag. 187, voorlaatste alinea, onjuist moet zijn weerge
geven. Spr. meent geen percentage te hebben genoemd
en meent ook dat de heer Westra niet het percentage
van 5 naar voren heeft gebracht.
De Voorzitter concludeert na eenige discussie met
den heer Praamsma, dat misschien niet juist mag zijn,
wat de heer Westra heeft gezegd, maar dat de notulen
wel juist zullen zijn; gezegd is gezegd.
De heer Westra (weth.) zegt, dat inderdaad uit de
notulen zou blijken, dat de heer Praamsma géén per
centage zou hebben genoemd, wat echter niet wil zeg
gen, dat spr. met het noemen van een bepaald percen
tage niet juist daarop zou hebben gereageerd, omdat de
notulen niet woordelijk het gesprokene weergeven. Spr.
acht het zeer goed mogelijk, dat de heer Praamsma b.v.
heeft gezegd, dat dan misschien deel van het gebouw
ongebruikt zou blijven of dat dan slechts J4 zou worden
gebruikt. Spr. weet wel, dat hij heeft gereageerd op de
meening van den heer Praamsma, dat het overgroote
deel van het gebouw ongebruikt zou blijven. Wat in
de notulen staat en waarin spr. bij het corrigeeren
van de copie, voor zoover hij weet, niets heeft veran
derd geeft juist weer, wat hij heeft gezegd; hij ziet
niet in, wat daarin onjuist zou zijn.
De beraadslagingen worden gesloten.
De notulen der vergadering van 23 December 1935
worden onveranderd vastgesteld.
Punt 2. Wordt medegedeeld
a. dat Gedeputeerde Staten
1. hebben goedgekeurd de Raadsbesluiten d.d. 13
Augustus 1935 tot vaststelling van een plan van uit
breiding met bebouwingsvoorschriften bij de Geranium-
straat; 23 December 1935 tot wijziging van de gemeen-
tebegrooting en de begrooting van de Gemeentewerken,
beide dienst 1935; 14 Januari 1936 tot verhuring van
hooiland aan het Ouddeel en van perceelen weiland aan
den Lekkumerweg, tot afstand van bouwterrein op den
hoek van de Franklinstraat en de Willem Loréstraat,
aan den Lekkumerweg, de Engelumerstraat en de Gera
niumstraat;
2. de ontvangst hebben bericht van een afschrift
van het Raadsbesluit van 23 Juli 1935 tot vaststelling
van een verordening houdende bebouwingsvoorschrif
ten voor een terrein ten Westen van Oldegalileën en
van dat d.d. 23 December 1935 voorzoover betreft de
korting op salarissen en loonen van de geneeskundigen
en de vroedvrouwen, belast met de armenpraktijk
3. hebben besloten het Raadsbesluit van 15 Octo
ber 1935 tot onbewoonbaarverklaring van woningen
aan Camstraburen, waartegen beroep was ingesteld, te
handhaven;
b. rapporten omtrent het opnemen der kassen van
het Gemeentelijk Electriciteitbedrijf, de Gemeentereini
ging, de Gemeentelijke Gasfabriek, de Gemeentewerken,
het Gemeentelijk Grondbedrijf, het Gemeentelijk Bureau
voor Maatschappelijk Hulpbetoon, het Gemeentelijk
Woningbedrijf, het Openbaar Slachthuis en het Stads
ziekenhuis.
De stukken sub a en b worden voor kennisgeving
aangenomen.
c. schrijven van mejuffrouw DijkstraVenema, ge
wezen schoolschoonmaakster, in zake de door haar be
taalde pensioensbijdragen.
Wordt voorgesteld dit schrijven voor kennisgeving
aan te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Terpstra memoreert, dat volgens de bijge
voegde mededeeling van B. en W. deze juffrouw in
lossen dienst is aangesteld op 8 Dec. 1931 en in dienst
is geweest tot 1 Apr. 1935, waarvan 3 maanden aan
het Politiebureau en vanaf 1 Febr. 1932 aan de scholen
1 en 2. Spr. weet, dat zoo iemand na 2 jaren valt in de
termen van de Pensioenwet, maar acht toch nadere
inlichtingen gewenscht. Wie worden er mee bedoeld,
als wordt gezegd, dat zij naar „aller meening" wegens
ongeschiktheid, enz. moest worden ontslagen of dat
hare aanstelling niet moest worden verlengd En dit
als juist aanvaardende, komt het spr. toch vreemd voor.
dat deze vrouw niet, na langer dan 2 jaar in dienst te
zijn geweest, voor de keus is gesteld, in plaats van haar
daarna een bedrag van 108.aan pensioenpremie te
laten betalen waar natuurlijk eventueel ook bepaalde
rechten tegenover hadden kunnen staan en haar ten
slotte toch op gronden, die in de stukken niet zijn ge
noemd, te ontslaan. In verband hiermede vraagt spr.
le. of het feit, dat die juffrouw niet aan de vereischten
voldeed, niet eerder kon worden geconstateerd; 2e
waarom men deze vrouw slechts één jaar pensioenpre
mie heeft laten betalen en niet de resteerende maanden,
die zij daarna nog in dienst is geweest; 3e. waarom, in-