106 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 April 1936. Het schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen. j. verzoek van de Ned. Herv. Schoolvereeniging om gelden beschikbaar te stellen voor betegeling van ter rein bij de school Druifstreek no. 72. Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om praeadvies. Punt 2. De heeren De Bruin en Algera vormen het stembureau. Overeenkomstig de aanbeveling van Burgemeester en Wethouders wordt benoemd mej. R. A. H. Maas, arts, alhier, met 22 stemmen (1 biljet blanco). Punten 3—8 (bijl. nos. 40, 39, 48 en 47). Met alge- meene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders. Punt 9 (bijl. no. 44). De beraadslagingen worden geopend. De heer Praamsma kan met dit voorstel in hoofdzaak accoord gaan, omdat hij ook huurverlaging absoluut noodzakelijk acht, terwijl het hem verheugt, dat B. en W. feitelijk erkennen, dat het particuliere bedrijf zoo de concurrentie aandurft, dat de gemeente en de wo ningstichtingen achteraan komen. Het bevreemdt spr. echter, dat de contact-commissie, die de bedoeling heeft onderlinge concurrentie te voor komen, in de laatste vergadering, welke nog niet zoo heel lang is geleden en waar de huurverlaging is ter sprake gekomen, niet is gevraagd naar haar meening over het al of niet in rekening brengen van de straat belasting. Was dit wèl gebeurd, dan waren B. en W. wèl bekend geweest met wat de woningstichtingen zul len doen. Spr. herhaalt, dat de straatbelasting uiteindelijk zal moeten uitloopen op verhooging van de huren of op- keering van een noodzakelijke verlaging. En er is wel iets te zeggen tegen de tegenstelling, dat een huurder van een gemeentewoning géén lasten, óók geen straat belasting èn geen verlies op de woning heeft te betalen, terwijl iemand, die naast hem woont, als erfpachter boven het verlies op zijn woning ook nog straatbelas ting moet betalen, óók nog voor een deel voor zijn buur man. Dit voorstel wordt, doordat het gecompliceerd is, voor spr. eenigszins moeilijk, waarom hij graag had, dat punt c alsnog eenigen tijd zou kunnen worden aange houden. Want wanneer er een woningstichting is. die de straatbelasting niet kan verhalen, treedt weer de toestand in die het college zelf niet wenscht van concurrentiestrijd tusschen de gemeente en de woning stichtingen. Naast punt c, dat dus z.i. vooraf in de contact-comm. dient te worden besproken, zou spr. daar dan tevens willen behandelen de kwestie van de uitkeeringen uit het huurverlagingsfonds, waaruit de woningstichtingen, mede als gevolg van de telkens gewijzigde voorschriften uit Den Haag, nog geen cent hebben ontvangen, waar door zij met een tekort aan kasgeld komen te zitten. Immers, hoewel de rentevoet van de annuïteiten is ver laagd waardoor het fonds is ontstaan betalen zij nog steeds den ouden rentevoet. En er komt bij, dat de toestand intusschen al weer zoo is verslechterd, dat de cijfers van 31 Dec. 1934, waarvan het college bij dit voorstel is moeten uitgaan, al weer zeer aanvechtbaar zijn. Daarom is er alles voor, de beide genoemde punten eerst in de contact-comm. te bespreken. De heer Muller acht het van het grootste belang, dat èn de Regeering èn B. en W. zich met het advies van de contact-comm. in zake huurverlaging hebben veree- nigd, ook omdat de Raad bij de begrooting de conclusie uit het rapport van den administrateur van het Woning bedrijf, dat in verband met deze zeer zeker met Mei in te voeren verlaging het gewenscht was den bouw van goedkoope arbeiderswoningen voorloopig achter wege te laten, tot de zijne heeft gemaakt. Want al over treffen de op de huurders toegepaste loonsverlagingen nog belangrijk de huurverlagingen, ook met inbegrip van de thans voorgestelde, toch is deze maatregel van het grootste belang, omdat daardoor de goedkoopste gemeente- en vereenigingswoningen bereikbaar worden voor de menschen met kleine beurzen èn omdat daar door de woningen, die wij aan den top hebben, de kleine burgerwoningen dus, verhuurbaar zullen worden. Wan neer, na dezen maatregel, door samenwerking en over leg tusschen de gemeente en de woningvereenigingen. dat wordt bereikt, heeft de Raad van middag een goede daad gedaan. Spr. gelooft niet, dat er reden is om de kwestie van het verhaal van de straatbelasting nog in de contact- comm. te bespreken, omdat, zooals de heer Praamsma ook wel weet, deze belasting, indien zij door de woning vereenigingen voor eigen rekening wordt genomen, op de exploitatie komt te drukken en alzoo de daardoor veroorzaakte tekorten door de Regeering worden ge dekt. Reeds op grond hiervan is er dan ook absoluut geen reden om te veronderstellen, dat de eene of andere vereeniging deze belasting niet voor haar rekening zal nemen. De heer Turksma kan zich bij de huurverlaging aan sluiten, maar merkt op dat, mede door het voorgestelde omtrent de straatbelasting, het verlies ten slotte 13.000.zal bedragen en dat, wanneer dit wordt gedekt uit den post Onvoorziene uitgaven, welke, na herstel van de administratieve fout reeds is terugge bracht tot 21.000. daardoor al aardig aan het slin ken raakt. Spr. vraagt, of in de geraamde totaalopbrengst van de straatbelasting ad 204.000.— ook deze 7800.—, waarvoor de gemeente thans zal opdraaien, is berekend. Moet die opbrengst daarmee thans worden verminderd, dan is de toelichting indertijd niet volkomen juist ge weest. Daarop had dan toen gerekend moeten worden, of men had toen, ter voorkoming van schade voor de gemeente, moeten aangeven, dat de huurders van ge meentewoningen, althans dit jaar, ook die belasting zouden moeten betalen. Wanneer handhaving van deze belasting nog noodig blijft, zal de gemeente die het volgende jaar eventueel voor haar rekening kunnen ne men, maar dit jaar zal ze in elk geval op de huurders moeten worden verhaald, ook omdat dit dan meer zal aansluiten bij de bepaling in de meeste bestaande par ticuliere huurcontracten, dat andere belastingen van het pand geheven dan de grondbelasting drukken op den huurder. Spr. vraagt voorts uit welke leden de contact-comm. is samengesteld en of het. voor een zuivere stemming en ingevolge art. 52 der Gemeentewet, wel mogelijk is, dat Raadsleden, die een gemeentewoning in huur heb ben, over deze materie meestemmen. Hoewel het misschien wel de bedoeling zal zijn om de straatbelasting door de eigenaren te laten betalen, voelt spr. er niets voor, zoo lang hem niet duidelijk is gemaakt, dat bij het bepalen van de opbrengst van 204.000.— niet op het bedrag van 7800.— is gere kend, om aan dit voorstel op deze wijze zijn stem te verleenen. De heer Posthuma gaat met het voorstel van B. en W. van harte accoord, maar wijst den heer Turksma er op, dat deze bij de begrooting er telkens op kwam. dat het voor den middenstand zoo moeilijk was om de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 April 1936. 107 straatbelasting te betalen, terwijl de heer Turksma nu wèl de arbeiders, die de huizen moeten huren, die be lasting wil laten betalen. Spr. moet daar absoluut tegen op komen; het moge voor den middenstander onaan genaam zijn om die belasting te betalen, maar dan is het dat zeker voor de menschen met nóg kleiner beurzen. De heer Balk had dezelfde opmerking willen maken en sluit zich daarom bij de woorden van den heer Posthuma aan. Mevrouw Van DijkSmit trekt de conclusie, dat op deze wijze de bewoners van gemeentewoningen eigen lijk een dubbele huurverlaging krijgen. Het moge aan lokkelijk voor de gemeente zijn om dit te doen, omdat zij dan heel weinig van haar woningen leeg zal zien, maar per slot zal het voordeel, dat een zekere categorie van inwoners daardoor geniet, moeten worden betaald door de anderen, althans, wanneer de gedachte van den heer Turksma juist is. Is dat werkelijk het geval, zoodat de straatbelasting voor de gemeentewoningen, enz. moet worden afgetrokken van de bij de begrooting ge raamde som, dan is spr. hier vierkant tegen. De heer Buiël verzoekt meer toelichting dan hier in \y2 regeltje is gegeven omtrent de redenen en motieven, die B. en W. hebben geleid om de straatbelasting ten laste van de gemeente te laten. Geldt datzelfde ook voor de bestaande contracten, die gesloten zijn met de wetenschap, dat men eventueel ook de straatbelasting zou moeten betalen? Voorts acht spr. het niet juist, de kosten van deze verlaging te betalen uit Onvoorzien. Waar men bij het opmaken van de begrooting reeds wist. dat deze huurverlaging zou komen, meent spr., dat dit niet „onvoorzien" was. Ten slotte informeert spr., hoe de verhouding van het huurverlagingsfonds is t.o.v. deze verlaging; is dat een reserve of slechts een boek- post of wat is het anders De heer Muller zegt naar aanleiding van de hier ge maakte veronderstelling, dat de huurders van andere woningen, in tegenstelling met die van gemeentewonin gen, niet zullen worden vrijgesteld van de straatbelas ting, dat hem bekend is, dat particulieren op het oogen blik in hun contracten opnemen, dat de straatbelasting is voor rekening van den verhuurder De heer De Bruin meent, dat een motief, waarom vele Raadsleden de straatbelasting, zij het ook noodgedwon gen, hebben geaccepteerd, was, dat dit een belasting is, die zal vallen op het bezit. De consequentie van die houding brengt dus mee, dat de gemeente, zelf bezitster van een aantal woningen, daarvoor de straatbelasting voor haar eigen rekening neemt. Spr. kan zich dan ook niet indenken, dat daar op het oogenblik verzet tegen komt. De heer Terpstra acht het standpunt van den heer De Bruin, dat de straatbelasting zou komen ten laste van de bezitters, minder juist. Spr. heeft er nog op ge wezen, dat vele bezitters die belasting zouden trachten af te wentelen op de huurders. Of dit juist is of niet, laat hij thans buiten bespreking, maar van zijn kant is gewezen op den strijd tusschen de verhuurders en de huurders en dat het ook daarom onbillijk was een straat belasting in te voeren. De heer Hellema vraagt ook inlichtingen over den samenhang tusschen dit voorstel en het huurverlagings fonds, waaromtrent spr. geen duidelijk inzicht heeft kunnen krijgen. Hij informeert tevens, met hoeveel het bedrag van 7800.zou worden verminderd, wanneer de woningcorporaties wèl verhaal van de straatbelas ting zouden toepassen. Spr. acht het ook juist, dat deze belasting komt ten laste van den eigenaar en vindt in verband daarmee dit voorstel zeer goed, mede omdat dit a.h.w. voor andere gevallen een vingerwijzing is omtrent de bedoeling van de straatbelasting, ook al is het de vraag of in de prac- tijk dit voorbeeld steeds zal worden gevolgd. De heer De Boer (weth.) betoogt, dat toen de huur verlaging in December in de contact-comm. is bespro ken, er van de straatbelasting nog niet anders bekend was, dan dat door B. en W. een voorstel dienomtrent werd overwogen, terwijl er nadien, toen men in ver binding stond met de Departementen om tot overeen stemming te komen, niet veel gelegenheid meer is ge weest om met de contact-comm. overleg te plegen om trent de straatbelasting. Bovendien is het de vraag of deze materie, een kwestie van belastingheffing, die niet op één lijn is te stellen met de bepaling van woning- huren, wel in de commissie thuis hoort, al zullen B. en W. bij een voorkomende gelegenheid graag overwegen of het noodig of wenschelijk is, die commissie daarin te kennen. T.o.v. de hier gemaakte tegenstelling tusschen be woners van gemeentewoningen en andere huurders stelt spr., dat men ook kan zeggen, dat de gemeente hier het goede voorbeeld geeft, ook aan de bezitters van parti culiere woningen, om de straatbelasting niet op de huurders af te wentelen. Door conversie van leeningen voor woningbouw, waardoor de annuïteiten zijn verlaagd, is uit het voor- deelig verschil het huurverlagingsfonds ontstaan, dat benut zou worden om de bouwvereenigingen en de ge meente tegemoet te komen. Spr. betoogt echter dat daarover met het Departement nog voortdurend wordt gecorrespondeerd en na de elkaar niet altijd dekkende circulaires nog geen overeenstemming is verkregen, zoodat er in dit stadium nog geen sprake van is, dat uit dat fonds zal kunnen worden geput. Voor het tekort als gevolg van deze huurverlaging was geen andere dekking te vinden dan uit Onvoor zien. Uit het voorstel blijkt, dat in dit bedrag ad 12.890.93 met derving van 7800.uit de straatbe lasting is rekening gehouden. Bij de begrooting, toen dit geval nog niet bestond, kon daarmee natuurlijk nog geen rekening worden gehouden. Op de vraag, welke de motieven zijn voor dit voor- stel, antwoordt spr., dat B. en W. daar uit noodzaak toe zijn gekomen. Op 't oogenblik staan er reeds weer 32 gemeentewoningen leeg, welk aantal door opzegging in Mei 50 zal bedragen. Dat wijst er op. dat er t.o.v. de woninghuren wel iets moet gebeuren. B. en W. stellen daarom, op advies van de contact-comm., voor de hu ren te verlagen en zij achten het, in verband daarmee, onlogisch en onjuist, om dan de straatbelasting weer ten laste van de huurders te brengen. Het ligt voor de hand, dat t.a.v. de bestaande huurcontracten ook de zelfde maatregel omtrent de straatbelasting zal worden getroffen. De heer Praamsma wist wel iets van de moeilijkhe den omtrent de te verleenen uitkeeringen uit het huur verlagingsfonds. Maar de woningvereenigingen hebben toch een belofte op schrift uit Den Haag, dat het fonds gedistribueerd zal worden al naar gelang de woning vereenigingen het noodig hebben en niettegenstaande dat hebben zij noch het vorige jaar noch dit jaar iets gehad en blijkt nu, dat daar ook nog geen sprake van zal zijn. Mede in verband met de straatbelasting, waar omtrent men t.o.v. de bijdrage uit 's Rijks kas weer een zelfde belofte heeft van de Regeering, heeft spr. daarom in eerste instantie aangedrongen op een bespreking van de cijfers der verdeeling van het huurverlagingsfonds in de contact-comm. Daar dienen alle maatregelen te worden genomen, die noodig zijn, opdat de woning stichtingen, die hun kasgeld kwijt raken en geen posi-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 3