108 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 April 1936.
tieve gegevens meer hebben om hun begrootingen sa
men te stellen, zullen weten waarop zij kunnen rekenen.
Spr. beschouwt de belofte van Den Haag omtrent de
straatbelasting even stellig als die omtrent het huurver-
lagingsfonds; als dergelijke beloften niet worden inge
lost, is het de vraag, of ook van die eerste wel iets te
recht komt. Over de straatbelasting denkt men hier ver
schillend, maar over de huurverlaging allen gelijk de
woningstichtingen moeten echter weten waaraan zij
zich hebben te houden.
De heer Turksma zegt, dat men bij zijn aanval op
hem het criterium verkeerd heeft gesteld. Men doet het
voorkomen, alsof een huurder van een woning eigenlijk
armlastig en een bezitter van een woning kapitaalbe
zitter zou zijn. Spr. bestrijdt deze opvatting al wil
hij daarop thans niet verder ingaan door b.v. tegen
over huurders aan den Marssumerstraatweg te wijzen
op bezitters van een huisje met zeer veel hypotheek er
op, die het ook nog dikwijls veel minder hebben dan
de hier zoozeer beklaagde, een kleine huur betalende,
arbeiders.
Spr. heeft echter willen zeggen, dat hij in het alge
meen wel accoord gaat met het standpunt van B. en W.
om de bezitters te laten betalen, maar dat het door hem
geopperde denkbeeld verband houdt met het feit, dat
algemeen in de huurcontracten is bepaald, dat andere
belastingen dan de grondbelasting door den huurder
moeten worden betaald. Waar nu de begrooting pas
in Februari is behandeld en het gewoonte is dat, wan
neer men op Mei een woning huurt of opnieuw inhuurt,
men daaromtrent in December al iets te kennen moet
geven, is spr. van meening, dat men met dit voorstel
de huurders, die thans reeds hun contracten hebben
afgesloten, in een scheeve positie brengt. Om de aan
passing te bevorderen èn omdat men bij de geraamde
204.000.— voor de straatbelasting ook heeft gerekend
op het bedrag van 7800. acht spr. op dit oogenblik
het tijdstip niet aangebroken om de straatbelasting voor
rekening van de gemeente te nemen, waarom hij deze
voor dit jaar door de huurders zou willen laten betalen.
Zoo noodig is er dan het volgende jaar een andere
regeling te maken.
De heer Buiël is door het genoemde motief niet be
vredigd en blijft op meerdere inlichtingen aandringen.
Hij vraagt waarom B. en W. alles uit den reeds be
langrijk verlaagden post voor Onvoorzien willen put
ten, die daardoor practisch zal blijken onvoldoende te
zijn. Wat doet men met het huurverlagingsfonds Spr.
zou willen voorstellen de huurverlaging zooveel moge
lijk uit dit fonds te bestrijden en ten slotte, zoo noodig.
een deel uit Onvoorzien.
De heer De Boer (v/eth.) zegt, dat het recht op uit-
keering uit het huurverlagingsfonds wèl is gebleken te
bestaan voor zoover het Woningwet-woningen betreft,
waarvoor Rijksvoorschotten zijn verstrekt, maar dat
thans omtrent de woningen, waarvoor leeningen zijn
aangegaan met het Pensioenfonds, daaromtrent nog
geen zekerheid bestaat. Het Departement heeft hierin
zelf verwarring gesticht; er wordt nu nog over gecor
respondeerd en pas wanneer daaromtrent zekerheid be
staat, kan die kwestie in de contact-comm. worden be
sproken.
Tegenover den heer Turksma betoogt spr., dat een
van de belangrijkste motieven van B. en W. is, dat
door de huurverlaging de huizen gemakkelijker zullen
worden verhuurd en het spreekt vanzelf, dat men daar
naast dan geen maatregelen dient te treffen, die het
eerste besluit weer te niet doen. Het eene staat in ver
band met het andere. De heer Buiël wenscht nadere
motieven, maar eigenlijk is het eenige motief om het
den huurders niet te moeilijk te maken en te trachten de
woningen verhuurd te krijgen en te houden.
Deze huurverlaging staat geheel buiten het huurver
lagingsfonds.
De contact-comm. is samengesteld uit vertegenwoor
digers der verschillende bouwvereenigingen en van de
gemeente; door gezamenlijk overleg worden daar de
huren bepaald van de gemeente- en vereenigingswo-
ningen, opdat deze zoo goed mogelijk bij elkaar zullen
aansluiten en daarin geen verschillen zullen bestaan.
Het resultaat van de besprekingen is, blijkens het advies
van de commissie, geweest, dat daaromtrent volledige
overeenstemming is bereikt.
De heer Turksma verzoekt antwoord op zijn vraag
omtrent toepassing van art. 52 der Gemeentewet.
De Voorzitter antwoordt, dat het hier geen persoon
lijke zaak betreft, maar een zaak in het algemeen. De
vraag, of een Raadslid al of niet in een gemeentewo-
ning mag wonen, laat spr. in het midden, maar woont
hij er eenmaal in, dan mag hij hierover meestemmen.
Spr. antwoordt den heer Buiël, die blijft vragen of
er nu een huurverlagingsfonds is of niet en dat dit toch
dient om huurverlaging in te voeren, dat dit fonds met
deze verlaging niets te maken heeft, maar dat het mis
schien mag dienen voor de verlaging, die in 1935 heeft
plaats gehad.
De heer Hellema meent, dat misschien één van de
motieven, waarom de gemeente de straatbelasting voor
haar rekening neemt, mag zijn, de mogelijkheid van het
verhuren der woningen, maar dat dit toch door den
wethouder niet het eenigste motief mag worden ge
noemd. Z.i. wordt hiermee ook en vooral tot uitdruk
king gebracht het juiste begrip, dat deze belasting wordt
geheven van den eigendom; zij is ook volgens de Ge
meentewet een compensatie voor alles, wat door de
gemeente voor de eigendommen is gedaan en het is dus
zeer logisch, dat zij wordt gebracht ten laste van de
eigenaren. Omdat er vroeger geen straatbelasting was.
is het duidelijk, dat daaraan algemeen in de huurcon
tracten niet is gedacht, maar nu zij is ingevoerd, meent
spr. dat voor een juist begrip van deze zaak het nuttig
is thans te kennen te geven, dat men die belasting op
deze wijze wenscht te beschouwen. Het eenige motief
van dit voorstel is dus niet, dat men daardoor meer
huurders denkt te krijgen, maar ook, dat men zich be
wust is. dat deze belasting door de eigenaars behoort
te worden gedragen.
De beraadslagingen worden gesloten.
De voorstellen van Burgemeester en Wethouders sub
a en b worden met algemeene stemmen aangenomen.
Het voorstel sub c wordt met 21 tegen 2 stemmen,
die van mevrouw Van Dijk-Smit en den heer Turksma,
aangenomen.
Het voorstel sub d wordt met algemeene stemmen
aangenomen.
Punt 10 (bijl. no. 45). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Buiël merkt t.a.v. de in de voorlaatste alinea
genoemde kwestie op, dat deze ook reeds in 1935 is
ter sprake gebracht, zoodat hier ten onrechte de indruk
wordt gewekt, alsof die zaak nü pas dient te worden
overwogen. Spr. verzoekt B. en W. zeer overhaast
voortgang te maken met hun overweging en spoedig
een lijvig advies daarover in te dienen, waaruit blijkt,
dat de zaak ter dege is nagegaan.
De heer Turksma vraagt, of op deze lijst niet is ge
plaatst het gedeelte van het vliegveld, dat nog als cul
tuurgrond in gebruik is genomen en merkt verder op,
dat degenen, die meenen te moeten tornen aan de finan-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 April 1936.
109
cieele positie van de gemeente, uit deze lijst wel kunnen
zien, dat wij nog voor heel wat millioenen aan bezit
hebben.
De Voorzitter acht de door den heer Buiël bedoelde
alinea niet onjuist maar hoogstens onvolledig verder
heeft de heer Buiël wellicht niet bedoeld, dat B. en W.
haastig zullen overwegen maar met spoed.
De actes voor de door den heer Turksma bedoelde
terreinen zijn pas een week of drie geleden gepasseerd.
Deze staat was toen al opgemaakt. Er wordt maar één
maal in de 5 jaren zoo'n staat gemaakt, maar alle ter
reinen, die de gemeente in den tusschentijd koopt, komen
er automatisch op en deze dus ook.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 11 (bijl. no. 46). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Terpstra wil thans niet meer spreken over
de principieele zaak, omdat de strijd over het gebruik
van het sportterrein op Zondag reeds bij het besluit tot
aanleg daarvan is uitgemaakt, maar wel over de mate-
rieele en de formeele zijde van deze zaak. Wat de
laatste betreft, wijst spr. op de behandeling van dit punt
in de comm. voor O. ML en het feit, dat van zijn op
merkingen daar omtrent een vergissing in de annuï
teiten en een verkeerde berekening is nota genomen.
Maar verder heeft spr. zich sterk verbaasd over het
groote verschil in het overzicht van de jaarlijksche uit
gaven, dat thans is overgelegd en dat, wat in de com
missie is gegeven. Hij betoogt, dat in alle 8 posten wij
ziging is gebracht, en hoewel hij daartegen op zichzelf
geen bezwaar heeft, meent hij, dat toch had mogen
worden verwacht, dat de commissie daarvan vooraf
officieel of officieus kennis had kunnen nemen. Boven
dien begrijpt hij de tegenstelling niet in beide overzich
ten en vraagt hij daaromtrent opheldering. Men moge
dan zeggen, dat het eenvoudige veranderingen zijn,
maar men kan het even goed zeer ernstige veranderin
gen noemen, b.v. wat betreft de algemeene kosten,
waarvoor eerst 10 annuïteiten waren gesteld en nu 25.
Het gaat toch niet om, na bespreking in de commissie,
zulke willekeurige wijzigingen te brengen in de annuï
teiten en zeker niet om de annuïteitsbedragen te wijzi
gen, omdat deze onveranderlijk vaststaan
De Voorzitter interrumpeert, dat dit laatste toch mo
gelijk is. Het eerste wijziging van 10 in 25 jaar
was inderdaad een verandering, maar wat de andere
door den heer Terpstra bedoelde annuïteit betreft,
heeft men aanvankelijk in de tabel een regel te hoOg
gekeken.
De heer Terpstra hoopt dan, dat de andere vergis
singen en fouten ook zoo gemakkelijk zijn te verklaren.
Echter is nu wel gebleken, dat het noodzakelijk is, zoo
als spr. ook reeds bij de begrooting heeft betoogd, dat
dergelijke berekeningen worden gecollationneerd. Er
blijven ook nu van de 8 wijzigingen de heer Turksma
telt er 9 nog verschillende over en spr. hoopt, dat
dergelijke gevallen, dat er aan den Raad een ander
overzicht wordt gegeven als aan de commissie, zich niet
weer zullen voordoen, of dat men althans dan eerst de
commissie zal inlichten. Spr. stelt dat op prijs, omdat in
het rapport van de commissie zelf een opmerking van
hem pas juist is weergegeven, nadat hij daar zelf nog
weer een verandering in heeft aangebracht.
Spr. kan met het gewijzigde overzicht accoord gaan
en zal zijn bezwaren in de commissie niet herhalen, maar
één bezwaar blijft bij hem, n.l. dat de inkomsten voor
hem minder positief zijn aangegeven dan de uitgaven.
Spr. betoogt, dat men z.i. verder had moeten gaan dan de
verschillende sportclubs in de inrichting van de sport
velden te kennen; men had n.l., om te weten of de ge-
wenschte inrichting zou kunnen rendeeren, hen meteen
moeten uitnoodigen om, zoo eenigszins mogelijk, defi
nitief de door hen te bieden huur te bepalen. Thans
maakt men den Raad lekker met ramingen, die echter
slechts slagen in de lucht zijn.
Ook de marge tusschen de inkomsten en uitgaven
in de commissie slechts 30.en nu 100.-acht
spr. veel te klein, ook omdat bij de uitgaven z.i. onvol
doende is rekening gehouden met wat staat te gebeu
ren. Bij nationaal of internationaal spel, met veel pu
bliek, zullen z.i. voor bewaking van rijwielen en voer
tuigen en voor toezicht nog belangrijke uitgaven
waarschijnlijk wel een paar duizend gulden moeten
worden gedaan en daarvoor mist spr. een post, zoodat
in dat geval de mooie berekening faliekant uitkomt.
Spr. houdt daarbij wèl rekening met de entrée's en de
vermakelijkheidsbelasting, echter zoodanig, dat hij
meent, dat uit de belangrijke som, die de gemeente bui
ten de kosten, welke het Rijk heeft betaald, in dit ter
rein heeft gestoken, toch óók wel eenige rente mag
komen.
Het bezwaar, dat zijn fractie heeft tegen punt c van
het voorstel, zal door een van spr.'s partijgenooten
worden behandeld.
Spr. vraagt nog, of men er rekening mee zal houden,
dat er, behalve de clubs, die aan het college bekend
zijn, ook nog andere in Leeuwarden zijn en dat het niet
meer dan billijk is, dat ook aan deze de gelegenheid
wordt gegeven om straks in te schrijven. En denken
B. en W. straks een publieke inschrijving te houden
of denkt men dat op een andere wijze te doen
De heer Van der Schoot ziet na het gesprokene door
den heer Terpstra van het woord af.
De heer Turksma sluit zich aan bij de door den heer
Terpstra geuite verwondering over de tweeledige bere
kening, ook al maakt die op het eindbedrag niet veel
uit. Waarom heeft men de comm. voor O. W., op wier
onderteekening van het rapport men toch prijs stelt, niet
vóór deze vergadering van de veranderingen in kennis
gesteld
De heele exploitatie-opzet geeft in het algemeen een
eenigszins vaag beeld. Spr. memoreert de discussies op
26 Juli 1932, toen tot aanmaak van dit sportterrein is
besloten. De aankoop van 13 H.A. grond heeft gekost
177.000.en zich baseerende op een looptijd van
de leening daarvoor van nog 30 jaar - toen door den
Voorzitter genoemd en een door conversie verlaagde
rente van 4 berekent spr., dat de rente, alléén van
den landaankoop, in dien tijd 140.000.zal bedragen.
Daarvan komt niets terug. Het sportterrein kostte totaal
pl.m. 6 ton, het Rijk betaalde aan subsidie 193.000.
zoodat door de gemeente daarvoor enkele tonnen zijn
uitgegeven, zeer zeker voor een goed doel, waar op
deze wijze aan vele gezinnen werk en brood werd ver
schaft, maar men vindt op deze rekening ook absoluut
geen enkel cijfer ter tegemoetkoming noch van de aan
koopsom, noch van de kosten van het in orde maken.
Dat alles is totaal weggerekend; alleen de exploitatie
van den bovenbouw wordt gedekt.
Spr. betoogt, onder aanhaling van de discussies in
1932.dat thans de uitgaven voor den soberen opzet var.
den bovenbouw slechts 10 bedragen van den slag
in de lucht, dien de heer Terpstra daarnaar toen heeft
i gemaakt en ook nog veel lager zijn dan het toen door
weth. De Vries genoemde bedrag. Op grond daarvan
zal het zeker voor den heer Terpstra geen beletsel zijn
om hierin mee te gaan. Van de vaste lasten voor annuï
teit van den grond, waarover weth. De Vries destijds
sprak, is echter in de exploitatie thans niets te vinden.
Vallen de kosten van onderhoud, dat aan een der