112 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 April 1936. college van 29 menschen, iets beter door een college van 6, maar het best door 1 of 2 menschen, die men dat kan toevertrouwen. Persoonlijk staat spr. op het standpunt dat, hoe grooter college men hiervoor heeft, hoe minder er van deze zaak terecht komt. En z.i. is het, wanneer men géén machtiging aan B. en W. wil geven, beter om ook maar geen tribunes enz. te bouwen, maar de geheele zaak in te trekken, want dan is een werkelijk goede exploitatie van het sportterrein absoluut niet doenlijk. T.o.v. de Zondagsviering wil spr. wel royaal zeggen, dat althans de meerderheid van het college en misschien wel de volledige meerderheid geen bezwaren heeft om. zooals het tot nog toe hier ook is geweest, op Zondag een match te laten spelen. De leden weten nu precies, waar zij aan toe zijn. De heer Wiersma zegt, dat, zooals wel meermalen bij bepaalde voorstellen is gebeurd, de Voorzitter nu komt met zwaar geschut, door te zeggen, dat het z.i. beter is, de zaak niet in exploitatie te nemen. De Voorzitter zou echter, als hoofd der gemeente, ook kunnen overwegen of er, wanneer de Zondag is buitengesloten, in de week ook nog wat met het sportterrein is te verdienen. (De Voorzitter: Niet veel!) Spr. betoogt, dat bij het ver vallen van punt c B. en W. bij de besprekingen met de clubs geheel op blanco papier staan en naar aanleiding van de onderhandelingen over prijs en voorwaarden met voorstellen bij den Raad kunnen komen. Het is best mogelijk, dat de Raad daar dan mee accoord gaat en ook wel mogelijk, dat hij andere voorwaarden wenscht te stellen. Als de Voorzitter dan ook zegt niet te be grijpen, waarom géén machtiging zou worden verleend, wanneer is uitgemaakt, dat het sportterrein wél op Zondag zal worden opengesteld, merkt spr. op, dat de Raad er toch ook wel eenig belang bij heeft, welke prijzen en tarieven daar ten slotte zullen worden be dongen. De heer Terpstra kan het geheel nieuwe overzicht met óók een wijziging van het systeem, dat hier heeft plaats gehad, niet aanvaarden als een „vergissing" zoo als de heer De Boer het heeft genoemd. Natuurlijk zullen voor de wijziging in den tijdsduur der annuïteiten, waarvan spr. enkele voorbeelden geeft, wel goede gronden zijn aan te geven, maar vergissingen waren dat niet. T.a.v. het bedrag van 2000.— voor onderhoud con stateert spr. dat, als men zijn opmerking omtrent be waking en toezicht daaronder wil rangschikken, de i kosten van het onderhoud van het geheele terrein, dat zwaar moet worden onderhouden, plus het salaris van een ambtenaar z.i. dichter bij de ƒ4000.— zullen komen. Spr. neemt aan, dat B. en W. de exploitatie zoo goed mogelijk willen bevorderen, maar herhaalt zijn vraag omtrent de wijze waaróp. Wordt het een publieke ver huring en zal elke club in de gelegenheid worden gesteld in te schrijven Spr. stelt het in elk geval op prijs, dat niet een bepaalde sportcommissie wordt uitgenoodigd, maar dat de zaak zoo publiek mogelijk zal worden be handeld. De heer J. Koopal deelt ter nadere adstructie van zijn motieven, waarom hij er voor voelde om punt c te laten vervallen, mede, dat wanneer men de zaak van een al te commerciëelen kant beziet, van twee liefhebbers altijd j diegene het terrein zou krijgen, die het 't beste kan betalen. Dit acht hij niet altijd het juiste standpunt, waarom hij de bevoegdheid aan den Raad zou willen laten. Afgezien daarvan erkent hij echter, dat men voor een goede exploitatie van het sportterrein beter niet een college van 29 personen aan het werk kan zetten. Spr. vraagt daarom van B. en W. de toezegging dat, wan neer er op een gegeven moment twee bieders zijn voor een bepaald terrein, waarvan de eene een hoogeren prijs kan betalen dan de andere, maar waarvan de min der draagkrachtige om andere redenen de voorkeur zou moeten hebben, men deze laatste dan in dat geval ook de voorkeur zal geven. De heer Posthuma is door de toelichting van den heer De Boer niet veel wijzer geworden, al voelt hij ook de moeilijkheid om betere cijfers te geven. Hij dringt als nog aan op een antwoord op zijn vraag in zake het parkeerterrein. Spr. is na de bestrijding van den Voorzitter niet be reid zijn amendement in te trekken. Meer dan 6000 menschen in Leeuwarden hebben hun stem uitgebracht op de Prot. Chr. partijen en zich daarmee uitgesproken voor een bepaalde Zondagsviering; bovendien kan ook een minderheid pogen haar rechten te laten gelden. Spr's amendement is zoo sober mogelijk gesteld, hij raakt daarmee niet aan de sportbeoefening, waar het bij de sport om gaat, maar beoogt een kleine inperking van de sportverdwazing, die zich het meest openbaart op Zondag. (De heer J. Koopal: Behalve in Engeland!) Was het hier als in Engeland, dan zou men hier dit voorstel niet krijgen. Spr. constateert dat, als het hier gaat over Zondagsrust en -heiliging, hier altijd onrust heerscht. Wordt spr.'s voorstel aangenomen, dan wordt een deel van de sportverdwazing op Zondag in Leeuwarden verminderd. De heer Van der Meulen zegt, dat de heer Posthuma het houden van wedstrijden schijnt te vereenzelvigen met sportverdwazing. Iedere gezonde sportbeoefening brengt echter óók mee het houden van wedstrijden, wat spr. op zich zelf, óók op Zondag, in het geheel niets dwaas vindt. Het kan tot uitwassen leiden, maar iedere wedstrijd verdwazing te noemen, acht spr. absoluut onjuist. Van den kant van spr.'s fractie bestaat er geen enkele neiging om de 6000 kiezers, die hun stem hebben uit gebracht op de Prot. Chr. groepen, te beletten den Zon dag te vieren zooals zij dat willen; spr. komt er alleen tegen op, dat zij de rest der bevolking willen dwingen den Zondag te vieren zooals zij dat willen. Tegenover den heer Algera merkt spr. op, dat de Zondagswet, dateerend van 1815, bij ieder college over Staatsrecht wordt aangehaald als een wet, die door het gebruik in onbruik is geraakt en daardoor haar kracht heeft verloren. En zoolang de leden van het Koninklijk huis onder vigueur van die wet zich er niet van ont houden om op Zondag sportwedstrijden bij te wonen, is er geen voldoende wettelijke reden, om zich hier in den Raad tegen het houden van wedstrijden op Zon dag te verzetten. De heer J, Koopal acht het argument van den heer Posthuma niet geheel in overeenstemming met de be doeling van diens amendement. Het gaat niet tegen de sportverdwazing, zooals de 6-daagsche wielerwedstrij den, die ondanks het amendement immers tóch nog zul len kunnen worden gehouden, maar tegen de sportbe oefening op Zondag. Als men dat oprecht zegt, heeft spr. respect voor dat argument, al gaat hij er niet mee accoord, maar deze methode, om onder het motief van het tegenhouden van sportverdwazing dat andere bin nen te krijgen, acht spr. onjuist. De heer Posthuma ontkent ten sterkste, dat hij poogt langs een anderen weg te bereiken wat hij bedoelt en kan alleen verklaren dat dit van dien kant zoo gezegd wordt, omdat men dit punt nu eenmaal in dezen Raad niet behandeld wil hebben. Spr. zet opnieuw zijn bedoe ling uiteen. Volgens zijn gedachten worden de Zon dagen en de Zondagsrust door sportbeoefening en in zonderheid door het wedstrijdwezen, dat z.i. is ontaard in sportverdwazing. op allerlei plaatsen en wijzen ont heiligd en verstoord. Spr. poogt nu een stuk van die Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 7 April 1936. 113 verdwazing op Zondag tegen te gaan, om daarmee te j bereiken meer Zondagsrust en -heiliging. Wie hem goed beluistert en objectief oordeelt, weet nu wat spr. bedoelt. De heer Algera meent, dat met het amendement- Posthuma geen scheiding wordt gemaakt tusschen wed strijden en sportbeoefening, omdat het 't houden van wedstrijden op Zondag niet uitsluit. Alleen wedstrijden tusschen verschillende clubs worden daarbij verboden. Als de Voorzitter zegt: we moeten weten, waar we aan toe zijn t.o.v. de Zondagsrust, antwoordt spr. daarvoor is de Zondagswet. Bij de colleges aan de hoo- gescholen mag t.a.v. die wet worden gedoceerd, zooals de heer Van der Meulen, zeer generaliseerend, heeft gezegd, maar aan de Vrije Universiteit wordt een an der standpunt ingenomen. De Voorzitter kwam met de suggestie, dat men hier thans alle voorwaarden zou moeten vaststellen, waarop de clubs konden huren, maar spr. meent, dat de voor bereiding daarvan hoort bij het Dag. Bestuur. Dat be treft een nieuw voorstel, waarop spr. verder niet ingaat. De heer De Boer (weth.) heeft gezegd, dat toen aan B. en W. de vergissing omtrent de volgorde der cijfers is gebleken, zij het geheel nog nader hebben bekeken en dat het beter was geweest, dat de commissie daarin was gekend. Blijkt in de practijk, dat de 2000.— voor onderhouden aan den lagen kant is, dan moet het be drag in het vervolg hooger worden geraamd, maar thans is daarvoor nog geen aanleiding. De wijze van exploi tatie is nog niet bekend, maar door het geven van pu bliciteit zal ieder in de gelegenheid worden gesteld om in te schrijven en de toewijzing zal op de meest onpar- tijige wijze plaats hebben. Op het parkeerterrein kun nen volgens den Voorzitter minstens 225 auto's gepar keerd worden. De Voorzitter betoogt tegenover den heer Wiersma, dat, als de machtiging onder c niet wordt verleend, B. en W. toch in de eerste plaats op de zeer normale vraag van de clubs, of zij het terrein op Zondag kunnen krij gen, antwoord moeten kunnen geven. Dat moet dan vaststaan, anders kunnen B. en \V. geen besprekingen met de clubs voeren. Bovendien is het heel moeilijk, wanneer B. en W. met de clubs, door over en weer toe geven, tot een bepaalden prijs zijn gekomen, om dan eventueel in den Raad dien prijs te verhoogen, omdat dan in het vervolg de animo van andere clubs om voor uit overleg te plegen zal verdwijnen. Dan draait het met de anderen op niets uit. Spr. deelt mede, dat de heer Posthuma voorstelt „Ondergeteekende stelt voorachter punt c te lezen „met dien verstande, dat voor den Zondag geen toestemming zal worden verleend tot het houden van wedstrijden tusschen leden van verschillende sport organisaties." Spr. gaat daar niet op in, maar begrijpt niet, als iemand werkelijk voorstander is van Zondagsheiliging, dat het hem niets kan schelen, wanneer er op Zondag een wed strijd wordt gespeeld, waarbij beide partijen blauwe truien aan hebben, maar dat hij daartegen bezwaar heeft, als de eene partij blauwe en de andere roode truien aan heeft. Spr. geeft den heer Posthuma verder in overweging om, waar de toestemming altijd door den Burgemeester wordt verleend, in zijn amendement de woorden „geen toestemming zal worden verleendte vervangen door „het terrein niet in gebruik zal worden gegeven. De heer Posthuma wijzigt zijn amendement in dien zin, maar merkt nog op, dat het groote verschil tusschen wedstrijden en onderling spel z.i. is, de groote rumoe righeid en drukte, die de eerste veroorzaken. De Voorzitter deelt verder mede, dat van den heer Wiersma het voorstel is ingekomen „Ondergeteekende stelt voor in bijlage no. 46 letter c te schrappen." Spr. antwoordt den heer J. Koopal nog, dat B. en W. zoo eerlijk en royaal mogelijk, zonder zich uitsluitend op koopmansstandpunt te stellen, dus zonder uitsluitend naar den prijs te zien en ook zonder naar de politiek te kijken, de verhuringen zullen doen, maar dat een posi tieve toezegging als door den heer Koopal is gevraagd, niet kan worden gedaan, omdat B. en W. niet weten welke factoren straks van invloed zullen zijn. De Arbeiderssportbond is in het overzicht genoemd, omdat B. en W. daar toevallig mee hebben gesproken, terwijl dat b.v. met de Graal nog niet is gebeurd. Spr. heeft van den heer Hellema intusschen nog het volgende amendement ontvangen „aanvulling c; met dien verstande, dat de verhu ringen voor een jaar of een seizoen door den Raad worden goedgekeurd." De heer Hellema zegt, dat het zijne bedoeling is, dat niet tusschentijdsche en incidenteele verhuringen, maar alleen die voor een jaar en voor een seizoen, met vol- ledigen afstand of ter beschikking geven van een ter rein, door den Raad zullen worden goedgekeurd. De heer De Boer (weth.) wijst op de bezwaren daar tegen in verband met het feit, dat de terreinen over een zelfde tijdvak ook aan andere vereenigingen kunnen worden verhuurd; de clubs krijgen in den regel niet het volle gebruik van een terrein, doch dit wordt slechts een aantal dagen voor hen gereserveerd. De heer Hellema: Hoe dikwijls er wordt gespeeld, doet niet ter zake het gaat er om dat de contracten loopen over een jaar. De Voorzitter constateert, na van den heer Hellema te hebben vernomen, dat de goedkeuring door den Raad vóór het afsluiten der contracten zal moeten geschieden, dat dan dus practisch de verhuring door den Raad ge schiedt. Dat is dan precies hetzelfde als het voorstel- Wiersma. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub a en b. Aan de orde is het voorstel sub c. Het gewijzigde amendement-Posthuma wordt met 16 tegen 7 stemmen, die van de heeren Terpstra, Posthu ma, Feitsma, Van der Schoot, Wiersma, Algera en Praamsma, verworpen. De heer Hellema meent, dat de bedoeling van zijn amendement juister wordt uitgedrukt door de redactie daarvan te vervangen door „behoudens wat betreft de verhuringen voor een vol jaar of een seizoen. De Voorzitter wijzigt met goedvinden van den heer Hellema diens amendement aldus: „behalve wat betreft de ingebruikgeving voor een vol jaar of een seizoen." Den heer De Boer (weth.) lijkt het om de reeds ge noemde reden toch moeilijk om dit aan den Raad over te laten. Z.i. zal er wel een soort rooster voor het ge bruik van de speelvelden moeten worden aangelegd en de beslissing daarover en over de indeeling, enz. dient aan een klein college te worden overgelaten en niet aan den Raad. Het amendement-Hellema, zooals dit is gewijzigd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 6