Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 Mei 1936. Torenfonds", in zake den bouw van een toren in deze gemeente. Zal worden behandeld bij punt 12 der agenda. e. schrijven van den heer H. L. Drost, houdende bezwaar tegen zijn aanslag in de rioolbelasting voor den Harlingerstraatweg. Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om praeadvies. f. dat de volgende officiëele ontvangsten ten Stad- huize zullen plaats hebben op 22 Mei a.s., om 1J/2 uur nam., het Hoofdbestuur en afgevaardigden van de Ned. Vereen. „Eerste Hulp bij Ongelukken" op 30 Mei, des nam. 5 uur, het Esperanto-Congres op 3 Juni, des nam. 2 uur, de Vergadering van Hoofd ambtenaren bij het Marktwezen in Nederland op 13 Juni, des middags 12 uur, de deelnemers aan den Monumentendag op 19 Juni, des nam. 5 uur, de Vereen, v. Directeuren van Gem-werken. Ten slotte deelt de Voorzitter mede, dat de veran dering van den Prinsentuin gereed is gekomen en dat den Raadsleden de gelegenheid wordt gegeven om den tuin te bezichtigen op Woensdag 20 Mei, des namid dags om 2 uur. Deze mededeelingen worden voor kennisgeving aan genomen. Punt 3. De heeren Muller en P. A. Koopal vormen het stembureau. Benoemd wordt de heer Imhof met 26 stemmen (op den heer Posthuma 1 stem). Punt 4. De voordrachten van Burgemeester en Wet houders luiden als volgt a. hoofd van gemeenteschool no. 2 (vac. K. Fokkema): 1. F. de Boer, hoofd eener school te Harlingen; 2. D. Kooiker, hoofd eener school te Ruinerwold; 3. W. D. Postma, hoofd eener school te Maurik. b. hoofd van de gemeentelijke schippersschool (vac. R. Metzlar): 1. J. Leekstra, hoofd eener school te Rotterdam; 2. T. Gosliga, hoofd eener school te IJtens; 3. E. H. Mulder, hoofd eener school te Gasselter- nijveenschemond; c. hoofd van gemeenteschool no. 8b (vac. K. Venema): 1. D. Joustra, hoofd eener school te Warga; 2. A. Kielman, hoofd eener school te Leek; 3. J. Jongebloed, hoofd eener school te Haulerwijk; d. hoofd van gemeenteschool no. 12 (vac. A. Visser); 1. A. Kielman, hoofd eener school te Leek; 2. J. Jongebloed. hoofd eener school te Haulerwijk; 3. S. Terpstra, hoofd eener school te Rottevalle e. hoofd van gemeenteschool no. 14b (vac. A. Dei- nema) 1. J. Jongebloed, hoofd eener school te Haulerwijk; 2. S. Terpstra, hoofd eener school te Rottevalle, 3. M. van der Broek, hoofd eener school te Fort. De beraadslagingen worden geopend. De heer Bos betuigt er zijn spijt over, dat voor hoofd alléén in aanmerking kunnen komen zij, wier salaris voor Rijksrekening is en/of wachtgelders. Hier door zijn de Leeuwarder onderwijzers, hoewel velen van hen wel de geschiktheid voor hoofd van een school bezitten, van sollicitatie uitgesloten. De promotiekans is voor velen dus verdwenen, hetgeen naar spr.'s mee ning verstarrend zal werken en dus niet in het belang van het onderwijs kan zijn. Z.i. ware het onderwijs er dan ook zeker mede gediend geweest, dat het tot nu toe gevolgde systeem was toegepast, n.l. dat aan het eigen personeel de gelegenheid was gegeven te solliciteeren. Spr. verzoekt B. en W., waar deze zaak thans geen keer kan nemen, bij eventueele latere vacatures alle pogingen aan te wenden om bovengenoemde belemme ring ongedaan te maken. De heer Terpstra moet, waar hij de benoeming van 5 hoofden van buitengewoon gewicht acht en waar ook hij c.s. als rechtsche leden van den Raad de plicht ge voelen, niet alleen om mede te werken aan de hand having van het openbaar lager onderwijs, maar ook om te zorgen dat dat onderwijs zoo goed mogelijk is, zijn leedwezen betuigen, dat het bij deze voordrachten gan- schelijk aan voldoende toelichting heeft ontbroken. Spr.'s eerste bezwaar is, dat den Raad is belet ge worden een onderzoek naar de voorgedragenen in te stellen. Spr. vraagt daarom met nadruk aan het college of het niet mogelijk is den Raad alsnog de gelegenheid te bieden een onderzoek in te stellen. Immers, het is niet alleen noodig dat men goede onderwijzers, in dit geval hoofden, benoemt, maar men moet, juist in den tegenwoordigen tijd, nauwkeurig kennis nemen van hun persoon. Hoe is bijv. de verhouding tusschen de voor gedragenen en het personeel, waarmede zij den laatsten tijd hebben samengewerkt, en hoe denken deze heeren over ouderavonden? Deze vragen zijn met vele te ver meerderen en gaarne had spr. hieromtrent iets willen vernemen. Thans is den Raadsleden de pas afgesneden. Eerst Vrijdagmiddag hebben zij kennis kunnen nemen van de namen der candidaten, hetgeen zeer laat is, en het komt spr., hoewel zulks natuurlijk mogelijk is, on begrijpelijk voor, dat er bijzondere omstandigheden zijn geweest, die B. en W. hebben belet eerder inzage van die namen te geven, omdat in de vorige vergadering is gevraagd of de Raadsleden een bezoek van de candi daten op prijs zouden stellen. Spr. heeft daaruit, en z.i. niet ten onrechte, de conclusie getrokken, dat toen dus de namen der candidaten bij B. en W. bekend waren Spr.'s tweede bezwaar, dat hij van nog ernstiger aard acht, is. dat een rapport van beteekenis ontbreekt. H;j mag toch veronderstellen, dat de weth. van Ond. en de Inspecteur van het L. O. de verschillende scholen heb ben bezocht en rapporten daaromtrent hebben opge maakt, maar wat heeft het college dan bewogen deze rapporten niet ter inzage te leggen Spr. kan den In specteur en wil wethouder Botke niet ter verantwoor ding roepen, maar hij wil wel degelijk te kennen geven dat de gevolgde handelwijze z.i. minder juist is geweest Verder vraagt spr. of er onder de sollicitanten ook wachtgelders waren en. zoo ja, wat de oorzaak is dat geen enkele wachtgelder is voorgedragen. Waar spr.'s bezwaren gedeeltelijk van zéér ernstigen. gedeeltelijk van ernstigen aard zijn, stelt hij namens zijn fractie voor dit punt aan te houden tot de volgende ver gadering, opdat de Raadsleden alsnog de gelegenheid krijgen rapporten te ontvangen en een onderzoek naar de voorgedragenen in te stellen. De Voorzitter zegt, dat het voorstel van den heer Terpstra tot aanhouding eerst moet worden behandeld De heer Botke (weth.) vindt het benoemen van 5 hoofden, evenals de heer Terpstra, een gewichtige ge beurtenis. Het heeft spr. echter buitengewoon verwon derd. dat de heer Terpstra naar voren heeft gebracht, dat bij deze voordrachten geen rapporten zijn overge legd, omdat bij de benoeming van een hoofd in den laatsten tijd, voor zoover hij weet, niet een rapport, noch van den Inspecteur van het L. O., noch van den wethouder, werd overgelegd. Hij herinnert aan benoe mingen van hoofden, waarbij geen rapport, doch slechts de opmerking van den Inspecteur, dat hij met de voor dracht accoord ging, voorkwam. Omdat volgens art. 36 der L.O.-wet 1920 volledige overeenstemming omtrent de voor te dragen persoon met den Inspecteur moer worden bereikt, en deze niet, zooals bij de benoeming van onderwijzers, alleen wordt gehoord, is het geen gewoonte geweest een rapport, als de heer Terpstra bedoelt, over te leggen. Bij de benoeming van een on Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 Mei 1936. 135 derwijzer is het trouwens ook een andere kwestie, om dat dan een paar hoofden van scholen, krachten in dienst van de gemeente dus, een rapport aan B. en W. uitbrengen. Spr. schetst hierna den gang van zaken. Uit de 106 sollicitanten, waarnaar inlichtingen zijn ingewonnen, hebben de Inspecteur en spr. ieder voor zich 25 a 26 uitgezocht, waarop zij gezamenlijk selectie hebben toe gepast. De 21 toen door hen uitgezochte personen zijn bezocht door spr., namens B. en W., en den Inspecteur en ieder voor zich heeft toen een voordracht opgemaakt. Toen bleek, dat deze voordrachten weinig uiteen liepen, waren zij het spoedig eens. Op 30 April werden de voordrachten vastgesteld; van 1 tot 12 Mei ging de Inspecteur buitenlands en op 13 Mei heeft spr. zich. omdat enkele voorgedragenen intusschen elders waren benoemd, onmiddellijk tot den Inspecteur gewend, om de noodig geworden verschuivingen te bespreken, waarbij terstond overeenstemming werd bereikt. Het thans door den heer Terpstra gevraagde rapport, dat over 21 sollicitanten zou moeten loopen, kan echter, hoe uitvoerig en nauwkeurig opgesteld, moeilijk een voldoende leidraad voor de Raadsleden zijn, om hun keuze te bepalen, omdat een complex van indrukken en dikwijls kleinigheden dingen, die men eigenlijk niet in een rapport kan zetten - den doorslag geven. Waar is gebleken dat 21 van de 29 Raadsleden er geen prijs op stelden met de betrokken candidaten ken nis te maken, heeft spr. daaruit geconcludeerd, dat de Raadsleden zonder meer vertrouwen stelden in de keuze van den Inspecteur en het college. Naar spr. meent, is er geen kwestie van, dat het college nalatig is geweest; het heeft de lijn gevolgd, welke in den laatsten tijd altijd bij benoemingen van hoofden van scholen is ge trokken. Wanneer er een rapport was opgemaakt over alle kleinigheden, welke bij den Inspecteur en spr. gewicht in de schaal hebben gelegd, zooals houding in de klas, den indruk welken de klas maakt, enz., dan was het voor de Raadsleden zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk, uit die 21 rapporten een conclusie te trekken. Waar spr. overtuigd is, dat ook verdere kennisma king den Raadsleden niet voldoende zal kunnen helpen, maakt spr. bezwaar tegen aanhouding van deze zaak, daar het anders niet mogelijk is de nieuwe hoofden tijdig in dienst te krijgen. En bovendien loopt men dan de kans, dat van de voorgedragenen de besten ergens anders worden benoemd; van de 21 candidaten, die spr. bezocht, zijn intusschen ook reeds twee elders benoemd. Hierdoor zou de voordracht weer minder goed worden. Den heer Terpstra antwoordt spr., dat er een paar wachtgelders op de lijst stonden, maar gezien de inlich tingen en in overleg met den Inspecteur meende men. dat die hier niet moesten worden benoemd. Spr. en den Inspecteur hebben deze zaak buitenge woon serieus onderzocht en spr. meent, dat de 5 voor gedragenen inderdaad de beste van de 106 sollicitanten zijn. Ook eventueel met een rapport over de 21 candi daten, zou geen andere voordracht zijn opgemaakt dan deze. De heer Posthuma sluit zich aan bij het betoog van den heer Terpstra. De Raad heeft hier met benoemin gen te doen, welke voor een groot deel der kinderen van zeer veel belang zijn en men weet van de te be noemen personen uit de stukken letterlijk niets. Hoe is de toestand in de school, waar de betrokkenen nu werk zaam zijn, hoe is hun verhouding tot hun personeel, waarom zijn zij als hoofd van een stadsschool de aan gewezen persoon, enz., zoovele vragen, welke z.i. in een rapport hadden moeten worden verwerkt. N.a.v. hetgeen de heer Botke zeide, dat de Raad uit een dergelijk rapport geen beter inzicht zou krijgen, zegt spr., dat dit dan aan dat rapport zou liggen. Nu weet de Raad absoluut niet, wie hij benoemt. Als spr. ziet, dat op de voordracht als no. 1 staat iemand, die 49 jaar oud is en nimmer aan een stadsschool onderwijs heeft gegeven, terwijl daarnaast op een lagere plaats iemand staat van goede ontwikkeling, die blijk geeft een breeden kijk op het leven te hebben, vraagt hij zich af, waarom aan den man, die het stadsonderwijs niet kent, de voorkeur is gegeven boven dien anderen, die bovendien nog een akte meer bezit. Voorts wijst spr. nog op een der voorgedragenen. wiens vrouw onderwijzeres in dezelfde school is. Dit wijst op een tekort aan sociaal gevoel en het bewijst, dat dit hoofd de verkeerde verhoudingen, die daardoor tusschen het personeel der school kunnen ontstaan, van minder belang acht, dan zijn belang bij het gecumul- teerde inkomen. Indien de inlichtingen niet kunnen worden gegeven en hierover geen rapport kan worden opgemaakt, wil spr. zich aansluiten bij het voorstel-Terpstra tot uitstel. Dan kunnen de Raadsleden zelf een onderzoek naar de candidaten instellen. De heer Terpstra zegt, dat de weth. v. Ond. van middag wel heel ongelukkig is geweest in het kiezen van zijn argumenten, waar hij zich beriep op een ver zuim, dat vroeger is gepleegd. Dit is z.i. altijd verkeerd, maar het gaat hier bovendien niet op, omdat het nu een zaak betreft een derde gedeelte van het openbaar onderwijs welke nog nooit zoo gewichtig is geweest en ook nooit weer zoo gewichtig zal zijn. Naar spr.'s meening had de Raad het zeer op prijs gesteld de redenen te kennen, waarom bij de selectie, waarvan de heer Botke heeft gesproken, aan de 21 can didaten de voorkeur werd gegeven. Wat zouden de heeren Raadsleden met zoo n uitvoerig en nauwkeurig rapport doen, zegt de heer Botke. Daarin ziet spr. een soort degredatie; het is alsof de Raadsleden zoo n rap port niet zouden kunnen beoordeelen Het is spr. bekend, dat onlangs bij de benoeming van een hoofd van een bijzondere school in Leeuwarden het schoolbestuur en de Inspecteur een uitvoerig rapport over 8 candidaten hebben uitgebracht. Bij benoemingen als de onderhavige, aldus spreker, brengt de verantwoordelijkheid mede, dat degenen die geroepen zijn over de voorgedragen personen te oor- deelen, meerdere inlichtingen omtrent hen moeten heb ben, alvorens hun stem uit te brengen. Spr. blijft bij zijn voorstel tot uitstel. De heer Botke (weth.) betoogt nogmaals de onmo gelijkheid om alle factoren, kleine indrukken soms. welke den doorslag bij de keuze geven, in een rapport op te nemen. En wanneer een rapport was samengesteld, zou dit geheel de voordracht hebben gedekt; dan waren daarin de motieven aangevoerd, welke tot deze voor dracht hebben geleid. Spr. is van oordeel, dat beste candidaten op deze voordracht zijn gekomen. N.a.v. hetgeen de heer Posthuma heeft gezegd over een der candidaten, wiens vrouw onderwijzeres is, zegt spr., dat men, om dat te kunnen beoordeelen, de feiten moet weten. Men kan b.v. niet weten, of die menschen getracht hebben meer inkomsten te krijgen, om arme verwanten te kunnen steunen. In ieder geval zijn dat geen dingen om in een rapport te zetten. Bovendien zal 1 Januari 1937 de gehuwde onderwijzeres uit de school moeten verdwijnen en daarom heeft haar echtgenoot vermoedelijk ook gesolliciteerd. Den heer Terpstra antwoordt spr., dat het hier niet een derde, maar een vierde gedeelte van het open baar onderwijs betreft. Toen de benoeming van het hoofd der U.L.O. school welke school 460 leer lingen telt op dezelfde manier als nu werd voorge steld, heeft de Raad er geen woord van gezegd, of schoon die zaak toen ook zeer belangrijk was. Waar deze zaak buitengewoon serieus is behandeld en een uitvoerig rapport toch wel geen verandering zou brengen, meent spr., dat het zeer noodig is, dat deze

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 2