162 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Juni 1936. ciëele jaar af te wachten. In jaren van voorspoed had zulks geen bezwaar, doch thans is dat anders geworden. De financiëele dienst nu is echter nog niet zoodanig ingericht, dat het resultaat van een jaar op den voet is te volgen in verhouding tot de begrooting. Men denke alleen maar eens aan de resultaten van de bedrijven, welke uit de verlies- en winstrekeningen moeten blijken, enz. Thans in de magere jaren moet er verandering komen en B. en W. zien in, dat er een soort begrootingsdienst moet zijn, welk systeem zij met zoo weinig mogelijk kosten en na poolshoogte te hebben genomen bij andere gemeenten, zullen trachten in de voeren. Eenvoudig zal het niet zijn en men vergete niet, dat een begrooting een heel ander ding is dan een rekening. Zelfs nu is het nog mogelijk, dat het tekort van 196.000.— niet zuiver is berekend, omdat er tusschen 18 Juni en 1 Juli nog het een en ander kan gebeuren. Zooals gezegd, zal naar verandering in de administratie moeten worden gestreefd en een proeve van bescheiden omvang zal reeds voor 1936 worden gegeven. Thans, nu de versterking der inkomsten van 1935 niet meer op normale wijze kan geschieden, zijn er twee mogelijkheden, ten eerste het tekort te laten loopen over de rekening, welke methode de heel Algera schijnt voor te staan, met het gevolg, dat op het jaar 1937 196.000.als eerste uitgaafpost zal staan, en ten tweede de begrooting 1935 alsnog te wijzigen en in overeenstemming te brengen met de feiten, welke tot 18 Juni zijn gebleken. Oogenschijnlijk lijkt het lood om oud ijzer, doch dat is niet het geval en spr. heeft er sterk op aangedrongen, dat de laatstgenoemde weg zou wor den gekozen, omdat men het tekort anders zou ver schuiven naar 1937, waardoor aan de begrooting 1935 niets zou veranderen en de begrooting 1936 zou worden behandeld als ware er geen vuiltje aan de lucht. Spr. kan zich niet voorstellen, dat voor deze methode nu nog wordt gepleit. Men is al verstoord, dat de ge- gegevens over 1935 zoo laat komen en nu ze er zijn, wil men ze negeeren. Ook acht spr. het zuiverder, dat degenen, die de gemeente geld leenen, weten hoe de gemeente er voorstaat. De tweede methode is dekking te vinden voor het tekort 1935 en 1937 te beginnen zonder noemenswaard tekort, waardoor de begrooting 1937 een zuiver beeld kan geven, wat inderdaad noodig is. Waar dekking op de gewone manier door versterking van de inkomsten 1935 natuurlijk is uitgesloten, bestaat alleen de moge lijkheid een grooter deel dan 220.000.van de be roemde „reserve" hiervoor aan te wenden. Dezen weg prefereeren B. en W., een weg welke het college heeft genoopt tot het onder oogen zien van den toestand op vandaag en dit niet te verschuiven tot het najaar of begin 1937. Door de 196.000.— van de reserve af te boeken, sluiten wij geheel aan bij hetgeen reeds is geschied: dat bedrag is n.l. reeds uitgegeven en deze begrootingswijziging sluit dus geheel aan bij de feiten. Zoowel administratief als gemeentehuishoudkundig acht spr. deze wijze juist. De moeilijkheid ligt dus niet in de beschikking over de reserve, maar in de gevolgen daar van, n.l. dat voor 1936 slechts 105.000.beschikbaar blijft en voor 1937 niets meer. Hierdoor verkrijgt de begrooting 1936 een geheel ander aspect en komt tot op zekere hoogte op losse schroeven te staan. Spr. be treurt het met den heer Posthuma, dat de begrootings- behandeling in Febr. j.l. eigenlijk fictief is geworden. Het was hem ook vrij wat liever geweest, dat de nu bekende cijfers toen ter tafel waren geweest. Het laat ste uur van de debatten, betr. de bijdrage uit het Werkl.- subs.fonds, was dan wellicht het eerste geworden, met een verlengstuk. B. en W. hebben echter niet geschroomd dezen weg den Raad voor te houden. Waar de begrooting 1936 met een aanmerkelijk aantal opmerkingen van Ged. St. is terugontvangen, hebben B. en W. het raadzaam geacht het nu veranderde aspect door het tekort 1935 alsnog bij het loopende jaar onder oogen te zien. De Raad krijgt dan de gelegenheid de begrooting 1936 nogmaals te bekijken en daarbij alle consequenties, welke de ver anderde situatie meebrengt, te bestudeeren, en in de tweede plaats bestaat voor 1936 nog gelegenheid eene bijdrage uit het Werkl.subs.fonds te vragen. Voor 1935 is zulks uitgesloten voor 1936 is het rijkelijk laat, maar z.i. moet deze gemeente daartoe alle pogingen in het werk stellen. Wat er van terecht komt, kunnen B. en W. niet uitmaken, maar niets mag in dit opzicht onbeproefd worden gelaten. Binnen enkele dagen zullen de voor stellen omtrent 1936 den Raadsleden bereiken. Het was uitgesloten de behandeling van de begrooting 1936 aan deze eindwijziging te doen voorafgaan. De bemerkingen van Ged. St. kwamen 16 Mei, het college antwoordde 25 Juni en de slotbrief van Ged. St. kwam 27 Juni binnen. Het dienstjaar 1935 eindigt vandaag: vandaag moet de beslissing vallen. Wanneer men besluit de 196.000.nog van de reserve te nemen, dan moet voor 1936 een zeker bedrag worden geraamd als extra- bijdrage uit het Werkl.subs.fonds. Men heeft gevraagd, geeft dit geen moeilijkheden. Spr. gelooft van niet. Technisch in ieder geval niet. Hij stelt zich voor, dat Ged. St. de beslissing omtrent de wijziging 1935 zullen uitstellen tot de Raad ook over 1936 zal hebben beslist, zoodat zij het geheel kunnen overzien. De straatbelasting is goedgekeurd. Waar in de be treffende verordening staat, dat het percentage ieder jaar wordt vastgesteld, kan dit bij de begrooting 1937 nader onder oogen worden gezien. Spr. meent, dat de overwegingen, welke hebben ge golden bij het aanvragen van de bijdrage de heer Algera sprak een beetje smalend van „een ander plan netje" een ietwat andere uitspraak hadden verdiend. Men kan vooruit niet zeggen, of men deze bijdrage de subjectieve genoemd zal krijgen of niet. Ook spr. betreurt het, dat wij dezen weg moeten opgaan. Wij verkeeren daarbij echter in het gezelschap van andere steden, welke met ons op één lijn zijn te stellen. Wat de opcenten op de pers. bel. betreft, de aan slagen zijn grootendeels opgelegd, zoodat voor 1936 geen andere meer kunnen worden geheven. Spr. moet zich verklaren tegen de bedoeling van den heer Algera om de aanvrage voor de bijdrage uit te stellen tot 1937. Den heer Feitsma antwoordt spr., dat B. en W. willen probeeren een betere aansluiting te krijgen tusschen de begrooting en de rekening. Den heer Praamsma dankt spr. voor het compliment voor de spoedige toezending der stukken. Met den heer Terpstra is spr. het eens, dat de groote factor in dezen, de economische toestand in de geheele gemeente is, met als gevolg de groote toename van de bedragen voor zuivere armenzorg en werkloosheids bestrijding. Spr. kan zich geheel vereenigen met hetgeen de heer Van Kollem omtrent deze begrootingswijziging heeft gezegd en dankt hem voor dien steun. Over de kwestie, welke deze daarbij aangehaald heeft, n.l., dat de werk wijze der Regeering de oorzaak van alles was, kan hij, en wil hij daarom, geen oordeel uitspreken. Spr. hoopt, dat deze aangelegenheid rustig wordt be keken en dat hierdoor een goede basis zal worden gelegd voor onze gemeente om voor volgende jaren verder te werken. De Voorzitter acht het ook het beste voor 1937 „schoon schip" te maken op de door den heer Hellema ontwikkelde gronden en sluit zich volkomen bij dezen aan. Tegenover de heeren, die zeggen, steeds te hebben gewaarschuwd dat de toestand critiek was, merkt spr. op, dat het groote tekort niet door de door hen voor gestelde bezuinigingen, welke lang niet alle voor 1935 effect konden sorteeren, zou zijn opgeheven, terwijl de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Juni 1936. 163 voor 1936 voorgestelde bezuinigingen ten doel hadden de belastingen te verminderen. Niemand in den Raad heeft er toen aan gedacht voor te stellen de opbrengst van de Gasfabriek en de andere bedrijven lager te ramen of de gelden voor armenzorg te verhoogen, de bedragen, welke juist den grooten klap hebben gegeven. Den heer Posthuma zegt spr., dat, toen deze een ver zoek om een extra-bijdrage naar Den Haag wilde rich ten, de gemeente nog niet in de situatie verkeerde, waar in zij nu verkeert. Achteraf is gebleken, dat de toestand sneller naar beneden is gegaan dan B. en W. hadden gedacht. Op de vraag of B. en W. nu pas wisten, dat de begrooting overschreden was, antwoordt spr., dat het hun, eerlijk gezegd, bekend was, dat de post voor M. H. was overschreden, doch dat zij moeilijk met een begrootingswijziging konden komen, omdat er geen dek king voor was. En wat had men dan moeten doen Dergelijke uitgaven stopzetten gaat niet. Bovendien hadden B. en W. hoop, dat het mogelijk was aan het einde van het jaar de eindjes aan elkaar te knoopen, maar dat is hun ontloopen. Vroeger werd er nooit over de eindwijzigingen gesproken, maar nu het begint te knijpen, komt men met critiek. Het eenige, waarin spr. met den heer Hellema van meening verschilt, is, dat hij meent, dat het in de practijk iets moeilijker zal zijn dan de heer Hellema naar voren heeft gebracht al hoopt hij dat deze gelijk heeft om op een zeker oogenblik een zuiver overzicht van den financiëelen toestand der gemeente te geven. Spr. geeft toe, dat door een bepaalde fractie bij de behandeling der begrooting is gezegd, dat het zoo ver keerd zou gaan, doch tenslotte heeft zij niet die maat regelen voorgesteld, welke de gemeente, als de Raad ze had aangenomen, uit de fatale positie, waarin ze thans verkeert, had geholpen. Met den heer Hellema raadt spr. den Raad ernstig aan „schoon schip" te maken. De heer Botke (weth.) antwoordt de heeren Terpstra en Posthuma, dat hij indertijd naar aanleiding van de uitlatingen van laatstgenoemde, die den lof gezongen had van B. en W. omdat de cultureele dingen in de ge meente bewaard waren gebleven, maar groote bezwaren tegen belastingverhooging had en dientengevolge voor stelde een bijdrage uit het Werkl.subs.fonds te vragen er op heeft gewezen, dat bij een dergelijke aanvraag de cultureele dingen in het gedrang zullen komen. Eerst genoemde zegt spr. dat zijn houding toen correct is ge weest. Al ging spr. niet con amore met de aanvraag mee, deze is naar de Regeering gezonden op het oogenblik van de ontdekking van de fout van 166.000.toen men nog niet wist of de begrooting voor 1936 in orde zou komen. Maar toen de begrooting door den Raad werd behandeld, waren de eindjes aan elkaar geknoopt en was de bijdrage dus niet noodig. De Voorzitter zegt, in aansluiting aan hetgeen de heer Botke heeft opgemerkt, dat het feit, dat B. en W„ zeg gende den Haag er zoo lang mogelijk buiten te zullen houden, intusschen toch een aanvrage om de bijdrage naar den Haag richten, een gevolg was van de bekende fout en omdat B. en W. op dat moment nog niet wisten of de O. W. reserve tot een hooger bedrag mocht wor den aangesproken, waardoor de kans bestond, dat men een begrooting had, waarvoor geen dekking was. Ter bewaring van de rechten van den Raad hebben zij den laatsten dag den Haag gewaarschuwd, niet omdat de financiën er zoo slecht voorstonden. De heer Buiël betoogt, dat men heeft gezegd, dat men den Raad niet regelmatig op de hoogte kan houden van den stand van zaken bij de verschillende bedrijven, maar als men ziet, dat het tekort op M. H.168.000. de hoofdschotel vormt van het geheele tekort, zonder dat daarvoor een begrootingswijziging is goedgekeurd, dan is hem dat onbegrijpelijk. Men zal daar toch tus- schentijds van geweten hebben. Het geld moet uit de Centrale Kas komen en zoodra er meer dan het toe gestane bedrag opgenomen werd. moest dit toch in de gaten loopen. De Voorzitter zeide, als al de bezuinigingsvoorstellen waren aangenomen, was men er ook niet zonder tekort gekomen. Indien die bezuinigingen waren doorgevoerd, was men toch verder geweest. En nu is z.i. dit het on aangename, dat, terwijl men den Raad niet voldoende heeft ingelicht, men nu zegt, de Raad heeft er aan mede gewerkt en de Raad is verantwoordelijk. Dit is op zichzelf volkomen juist, maar wanneer de Raad werkt met gegevens, welke onjuist zijn, dan kan men niet zeggen, dat de volle verantwoordelijkheid op den Raad rust. Z.i. is het college in de eerste plaats aansprakelijk dan volgt de Raad, die met de gegevens van B. en W. werkt. Spr. heeft steeds aangedrongen om eerst met begroo- tingswijzigingen bij den Raad te komen. Dan kan men zien, hoe ver men is. Dit systeem blijkt meer en meer juist te zijn. Wij zitten hier nog steeds met een onge dekte schuld van 3 miliioen, welke misschien binnenkort geconsolideerd zal worden. Het systeem van ongedekte schuld heeft spr. steeds bestreden. N.a.v. hetgeen de Voorzitter hieromtrent heeft ge zegd, merkt spr. op, dat de heer Ritmeester steeds heeft beweerd, dat men voordeeliger kasgeld kon krijgen en dat daarom zooveel bedragen ongeconsolideerd bleven. De heer Algera heeft met groot genoegen geluisterd naar het betoog van den weth. van Fin. Het is geens zins zijn bedoeling geweest zooals de wethouder het heeft opgevat smalend te spreken over „een ander plannetje". Hij heeft getracht de zaak zakelijk te behan delen. Spr. heeft geen antwoord gekregen op zijn in eerste instantie ontwikkelde formeele bezwaar. Wat de verhooging opcenten pers. bel. betreft, heeft de heer Hellema. die specialist is, gezegd dat kan niet meer. Oorspronkelijk dacht spr. dit ook, maar bij de behande ling van de begrooting 1936 heeft de heer Ritmeester, n.a.v. spr.'s desbetreffende vraag gezegd, dat deze ver hooging mogelijk is, zoolang de begrooting niet is goed gekeurd. Op grond van die gegevens kwam spr. tot de conclusie, dat het nog wel mogelijk was om de opcenten op de pers. bel. te verhoogen. N.a.v. hetgeen de wethouder en de heer Van Kollem over de dekking van het tekort van 200.000.hebben gezegd, meent spr., dat als hij wel is ingelicht het zóó gaat, dat als wij voor 1937 een aanvrage voor de extra- bijdrage doen, het Rijk zal zeggen, die 200.000. accepteer ik niet en daarom moet men dit tekort op den Kapitaaldienst brengen en in 10 jaren aflossen en in dat geval begint men 1937 ook met een schoone lei. De S. D. A. P. heeft bij vorige gelegenheden steeds gezegd, te willen trachten buiten de voogdij van den Haag te blijven om de cultureele waarden te kunnen handhaven en daarom frappeert het spr., dat zij met het voorstel van B. en W. meegaan en reeds dit jaar aan die cultu reele waarden te kort willen doen. Spr. c.s. hebben er altijd naar gestreefd ook door ingediende voorstellen Leeuwarden zoo lang mogelijk vrij te houden van de Regeering. Zij zien voor dit jaar van die voogdij niet de absolute noodzakelijkheid in en daarom moet men het voorstel van B. en W. niet aanvaarden. De heer Praamsma antwoordt den heer Van Kollem, dat de door hem genoemde meevallers inderdaad mee vallers zijn, tot een totaal van ruim 164.000.-. Ook spr. c.s. beweren niet, dat de schuld van den slechten toestand uitsluitend ligt bij het college of den Raad.. De meening van de heeren Van Kollem en Posthuma, dat de methode van de Regeering daar ernstig toe heeft geleid, bestrijdt spr. Hij wijst er op over het Plan van den Arbeid wil hij niet spreken dat de Regeering in de zelfde richting gaat door ieder jaar 109 miliioen gulden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 6