172
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juli 1936.
De heer Hellema (weth.) zegt, dat deze begrootings-
wijziging is te beschouwen als een vervolg van die van
de begrooting 1935. Gezamenlijke behandeling was wel
logisch, maar technisch niet mogelijk. Spr. brengt hulde
aan de secretarie en de betrokken diensten voor hun
voortvarendheid, waaraan het mede te danken is, dat
de Raadsleden de stukken nog zoo spoedig hebben
ontvangen.
De gang van zaken kan ook voor Ged. St. niet ten
volle bevredigend zijn geweest. Na de bekende fout
moest van de reserve ruim een ton meer, dan was toe
gezegd, worden benut en in dat stadium kreeg de ge
legenheid om een bijdrage uit het Werkl.subs.fonds te
vragen beteekenis. Ged. St. zorgden er door hun brief
van 8 Jan. voor, dat het gemeentebestuur op de hoogte
met eenige voorwaarden was. Toen werd echter een
weg gevonden, waardoor een bijdrage niet direct noodig
leek, waarna Ged. St. er in hun nota van 16 Mei op
wezen, dat de naleving der voorwaarden voor 1937
toch geboden was en de gemeente zich thans reeds in
die richting moest bewegen. In Februari stond de bij
drage niet in het brandpunt, thans wel, nu is gebleken,
dat van de reserve, op 1 Jan. 1935 groot ƒ521.000.
voor 1935 416.000.— noodig was. Dat toen geen reke
ning met een bijdrage is gehouden, moge te betreuren
zijn, gedane zaken nemen geen keer. Het te dekken
tekort van 1936 wordt hierdoor ƒ252.000.(oorspron
kelijk geraamd bedrag der aan te wenden reserve) min
105.000.(restant na 30 Juni) is 147.000.-, terwijl
tevens is gebleken, dat de volgnos. 568 en 581 belangrijk
hooger moeten worden geraamd. Thans hebben hier
voor de gegevens van 1935 en die van het eerste half
jaar 1936 tot grondslag gestrekt, en al is daarmee nog
niet alles gezegd, B. en W. hopen en vertrouwen, dat
M. H. thans binnen de getrokken financiëele grenzen
zal kunnen blijven. De thans gefixeerde bedragen zijn
naar spr.'s meening als maxima te beschouwen.
Aan de hand van bijlage no. 86 geeft spr. hierna
een overzicht van de verdere posten, welke ingrijpend
zijn veranderd.
Het financiëele gevolg der aangebrachte verande
ringen ƒ15.000.netto) heeft niet kunnen ver
hinderen, dat nu 290.000.moet worden gevraagd,
wil 1936 sluitend worden gemaakt, welk bedrag is ge
baseerd op het blijven van Leeuwarden in de 2e klasse
der gem.fondsbel., omdat het besluit tot rangschikking
in de 3e klasse nog niet is goedgekeurd. Dat de post
Onvoorzien is verhoogd, is slechts een kwestie van
boeking en moet worden opgevat als zekerheidstelling
met het oog op de 87.000.van de gevraagde bij
drage, welke voorloopig op 1937 wordt geboekt. Op
1936 wordt n.l. 70 van de gevraagde bijdrage of
203.000.geboekt, terwijl 30% of ƒ87.000.voor
1937 wordt gerekend, met de bedoeling dat, zoo noodig.
dit bedrag op 1936 mag worden overgeschreven. Houdt
men dus op Onvoorzien over, dan wordt het bedrag der
bijdrage voor 1936 automatisch zooveel minder.
De politieke beteekenis, welke de heer Algera aan
deze wijziging hecht, ziet spr. niet. B. en W. hebben op
een zakelijk standpunt gestaan en voor het grootste deel
zijn zij het eens geworden. De weinige verschilpunten
gevoelt spr. niet als een politieke aangelegenheid.
N.a.v. de vraag, waarom niet geheel aan de eischen
van Ged. St. is voldaan, zegt spr., dat zich hierbij twee
dingen kruisten, n.l. de aanmerkingen van Ged. St. van
16 Mei op de begrooting en de voorwaarden voor de
extra-bijdrage. Zijn er thans nog enkele posten, ten
aanzien waarvan B. en W. niet met Ged. St. meegaan,
het is niet moeilijk andere posten aan te wijzen, waarbij
zij veel verder zijn gegaan, zoodat men, naar spr.'s mee
ning, den uitslag rustig kan afwachten.
Waar de grootste oorzaak van den financiëelen nood
van Leeuwarden de inkrimping van het belastinggebied
t.b.v. het Werkl.subs.fonds is, is het alleszins billijk, dat
Leeuwarden een bijdrage ontvangt en B. en W. hopen,
al weten zij het niet, dat er nog wel ƒ290.000.— voor
Leeuwarden aanwezig is.
Den heer Van Kollem antwoordt spr., dat B. en W.
de uitkeering aan het P. E. B. ernstig onder de oogen
zullen zien.
Ten slotte zegt spr. nog, dat de brief van Ged. St.
van 8 Jan. Leeuwarden ter informatie en niet ter op
volging is gezonden. Waar het vragen van een bijdrage
in Februari niet in de bedoeling van B. en W., en den
Raad, lag, was die kwestie immers niet aan de orde.
De Raad weet verder, dat 31 Dec. 1935 een aanvraag
naar den Haag is gericht voor het geval de begrooting
1936 niet zou worden goedgekeurd, dus ter bewaring
van 's Raads rechten.
Den heer Posthuma antwoordt spr., dat de minst
gesitueerden er het meeste profijt van hebben, indien
Leeuwarden in 1936 op behoorlijke wijze wordt gefinan
cierd.
Spr. meent, dat B. en W., bijna tot het uiterste, aan
de eischen van Ged. St. hebben voldaan. Ieder lid kan
natuurlijk voorstellen doen om op andere posten te be
zuinigen, maar men vergete niet, dat het hier een be-
grootingswijziging betreft en niet een nieuwe begrooting.
Zoolang de machtsverhoudingen, waarvan de heer J.
Koopal sprak, niet zijn veranderd, moet men zich aan
de nu heerschende verhoudingen en de wettelijke voor
schriften houden.
Dat B. en W. voldoende aandacht schenken aan de
wenschen, geuit in den Raad, blijkt ook uit deze begr.-
wijziging, waarin verscheidene posten tijdig zijn ge-
I wijzigd. Het is ondoenlijk een begrooting geheel afge
rond te maken. Er zullen altijd wijzigingen blijven,
welke niet zijn te voorzien.
De kwestie van de actie voor werkverruiming is bij
B. en W. reeds in onderzoek.
Het vraagstuk van den kindertoeslag meent spr. op
het oogenblik te kunnen laten rusten.
Spr. meent, dat, als de Raad in de voorgestelde rich
ting gaat, men met vertrouwen de toekomst tegemoet
kan zien.
De Voorzitter herhaalt, dat de circulaire van 8 Januari
zuiver informatorisch, en op dat moment niet op Leeu
warden van toepassing, was en dat B. en W. zich einde
1935 formeel veilig hebben gesteld door het vragen van
de bijdrage.
Van B, en W. is geen voorstel in zake kindertoeslag
te verwachten.
Behoudens een paar ondergeschikte punten hebben
de ambtenaren- en werkliedensalarissen de instemming
van den Minister verkregen zij voldoen dus ook aan
de circulaire van 8 Januari.
Indien de Raad met voorstellen komt om op een an
deren post, als B. en W. voorstellen, te bezuinigen, lijkt
het spr. practisch deze als initiatief-voorstellen te be
handelen.
De heer Algera vraagt repliek.
Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten van
repliek af te zien, daar er bij de volgnos. nog gelegen
heid is te spreken, en de in bijl. 86 opgenomen volgnos,
eerst in behandeling te nemen.
GEMEENTEBEGROOTING. UITGAVEN.
Volgno. 187. Presentiegeld leden der Raad.
De heer Van Kollem verklaart principiëel niet accoord
te gaan met de meening, welke bij Ged. St. schijnt post
te vatten, dat het raadslidmaatschap weer een eere
baantje moet worden. Spr. c.s. achten het een gezond
democratisch beginsel, dat daarvoor een billijke ver
goeding wordt gegeven, te meer, waar hier geen ver
goeding wordt gegeven voor commissievergaderingen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juli 1936.
173
en voor de functie van voorzitter van een stembureau.
Om echter te voorkomen, dat de begrooting van Ged.
St. terugkomt, gaat spr.'s fractie accoord met een pre
sentiegeld van 4.mits de vergaderingen in den
regel des avonds worden gehouden. Spr. doet het vol
gende voorstel
,,Ondergeteekende stelt voor, art. 10 van het regle
ment van orde voor den Gemeenteraad te wijzigen
als volgt
In de 2e alinea wordt het cijfer 2 veranderd in 7/."
De heeren Turksma, Terpstra en Botke (weth.) ver
klaren zich voor het voorstel-Van Kollem.
Mevr. Van DijkSmit is niet tegen het voorstel-Van
Kollem, maar vreest daardoor verhooging van kosten
voor licht en verwarming.
De heer Posthuma onderschrijft het principiëele be
zwaar van den heer Van Kollem, doch meent, dat ook
diens voorstel de oplossing niet brengt.
De Voorzitter heeft bezwaar tegen avondvergade
ringen, mede omdat er ook secretariepersoneel aanwezig
moet zijn. Hij wenscht er voorts in geen geval „nacht
werk" van te maken. Verzetten zal hij zich echter niet.
Het voorstel-Van Kollem wordt met 20 tegen 6 stem
men, die van de heeren Praamsma, Algera, Wiersma,
mevr. Van DijkSmit en de heeren Posthuma en
Westra, aangenomen.
Volgno. 187 wordt met alg. stemmen gewijzigd, zooals
B. en W. voorstellen (sub III, 1.).
Volgno. 191. Druk- en bindwerk.
De heer Bos vraagt, of het hier geen gefingeerde be
zuiniging is, doordat er nieuw personeel moet worden
aangesteld. Spr. is tegen het cyclostyleeren van de
bedrijfsbegrootingen.
De heer Praamsma doet het volgende voorstel
„Ondergeteekende stelt voor om voortaan de
Gemeentebegrooting en de begrooting van Gemeente
werken, alsmede het Raadsverslag niet meer te druk
ken, maar gecyclostyleerd te doen verschijnen.
Spr. heeft liever een gecyclostyleerd verslag met in
houd, dan een nog meer verkort gedrukt verslag zonder
inhoud.
De heer J. Koopal acht cyclostylewerk voor archief
stukken ongewenscht.
De heer IJtsma betoogt, dat men in een vicieuzen
cirkel draait. Men bezuinigt, maar vergroot, door het
werk aan anderen te onttrekken, de werkloosheid en de
werkloosheidsuitkeeringen.
De Voorzitter ontraadt het voorstel-Praamsma. om
dat, indien er veel werk bij komt, er meer personeel
op de Secretarie moet komen, terwijl, bij verandering
in de cijfers van de concept-begrooting, bij cyclostyle-
werk het geheele stencil overgemaakt moet worden en
bij drukwerk eenvoudig het zetsel wordt veranderd.
Wat het Raadsverslag betreft, B. en W. zijn thans
huiverig op dergelijke posten meerdere uitgaven te
doen. Daarom is het de bedoeling het verslag ingrijpend
te verkorten. Het was ook nu reeds vrij veel verkort,
maar er waren Raadsleden, die af en toe heele passages
bijschreven.
Den heer Bos antwoordt spr., dat hij vermoedt, dat
die 600.bezuiniging minder aan den drukker zal
behoeven te worden betaald.
De heer Bos blijft tegen het voorstel van B. en W.
Het voorstel-Praamsma wordt met 21 tegen 4 stem
men, die van de heeren Wiersma, Feitsma, Praamsma
en Algera, verworpen. (De heer Terpstra is tijdens de
stemming afwezig).
Volgno. 191 wordt met 23 tegen 3 stemmen, die van
de heeren Bos, Van Kollem en J. Koopal, gewijzigd
zooals B. en W. voorstellen.
Volgno. 211. Jaarwedde geneeskundige in alg. dienst.
De heer Wiersma doet het volgende voorstel, mede
onderteekend door den heer Praamsma
„Ondergeteekenden stellen voor de jaarwedde van
den geneeskundige in algemeenen dienst te stellen op
2000.per jaar.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat de Raad B. en W.
kan verzoeken het voorstel naar het G. O. te zenden.
De Voorzitter heeft hiertegen geen bezwaar en ook
niet, om het voorstel direct in stemming te brengen.
De heer De Bruin maakt bezwaar, dat een lid van
het G.O. hier plompverloren een dergelijk voorstel in
den Raad aanbrengt. Iedere salariswijziging behoort
eerst naar het G.O. te gaan.
De heer Wiersma acht zulks in dit geval niet noodig.
Met deze opmerking van Ged. St. moet toch rekening
worden gehouden.
De heer Buiël zegt, dat feitelijk het voorstel van B.
en W. om het bestaande salaris te handhaven, ook in
het G.O. had gemoeten.
De heer Imhof vraagt, of de geneesheer in algemee
nen dienst ook nog salaris voor de armenpraktijk ont
vangt.
De Voorzitter meent, dat, nu B. en W. geen voorstel
doen tot verandering van dit salaris, het G.O. niet in
werking treedt. De heer Uffelie geniet tevens salaris
voor de armenpraktijk.
Het voorstel van den Voorzitter, om B. en W. uit
te noodigen het voorstel-Wiersma bij het G. O. aan
hangig te maken, wordt met 18 tegen 7 stemmen, die
van de heeren Posthuma, Praamsma, Algera, Buiël.
Wiersma, Terpstra en Feitsma, verworpen. (De heer
Muller is tijdens de stemming afwezig).
Het voorstel-Wiersma wordt met 15 tegen 11 stem
men, die van den heer Wiersma, mevr. BuismanBlok
Wijbrandi, en de heeren Turksma, Terpstra, Feitsma,
Posthuma, Imhof, Praamsma, Algera, Balk en Buiëf,
verworpen.
Volgno. 352. Aanschaffing en onderhoud van
schoolboeken, enz.
De heeren J. Koopal en Posthuma meenen, dat deze
vermindering het onderwijs zal schaden en wenschen
daaraan niet mede te werken.
De heer Terpstra is van oordeel, dat deze vermin
dering geenszins tot schade van het onderwijs behoeft
te zijn, omdat het papier en de boeken zooveel goed-
kooper zijn geworden.
De heer Botke (weth.) meent, dat 2.per leerling
te weinig is, en, al zal deze verlaging het onderwijs
voor een enkel jaar niet schaden, men later dit bedrag
weer zal moeten verhoogen. Om te bereiken, dat de
begrooting wordt goedgekeurd, heeft spr. in deze ver
laging toegestemd.