194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 23 September 1936, vernietiging niet kunnen voorkomen door onderlinge bespreking van de bezwaren De heer Praamsma vindt de voor de afwijzing ver melde feiten juist. Spr. acht met Ged. Staten een ver bindingsweg tusschen den Overijsselsche- en Gronin gerstraatweg onmisbaar, ook voor de noodzakelijke ontsluiting van den Oostkant der stad en mede ter ont lasting van het stadsverkeer in verband met het auto vervoer uit de fabrieken. Welke bezwaren hadden B. en W. tegen het projecteeren van een dergelijken weg? Een minder vergaande verkaveling als op het uit breidingsplan geeft goedkooper bouwterrein, lagere woninghuren, meer verkeersveiligheid, minder kosten van bestrating, rioleering, verlichting, enz. en in de toekomst veel minder onderhoud. Waar de richting van het ringkanaal allerminst vast staat en wijziging daarvan een herziening van het plan noodig zou maken, voorziet spr. van in beroep gaan geen resultaat, en hij geeft in overweging zoo mogelijk aan de wenken van Ged. St. tegemoet te komen. De Voorzitter zegt, dat het uitbreidingsplan als zoo danig niet aan de orde is, omdat het indertijd door den Raad is aangenomen. Heeft men thans een andere opinie, dan stemme men tegen het voorstel van B. en W. De heer Buiël wil zich bij het besluit van Ged. St. neerleggen en, na de definitieve beslissing t.a.v. het ringkanaal, het uitbreidingsplan, eventueel gewijzigd, opnieuw indienen. De heer De Boer (weth.) zegt, dat over de richting van het ringkanaal overleg is gepleegd met den Prov.- en Rijkswaterstaat. Dat de richting nog niet definitief vaststaat, ligt niet aan B. en W. Verder is het uit breidingsplan in overleg met den Inspecteur van de Volksgezondheid uitgewerkt. B. en W. hebben deze beslissing van Ged. St. niet kunnen vermoeden, omdat deze geen overleg met hen hebben gepleegd. T.a.v. den verbindingsweg Overijsselschestraatweg- Groningerstraatweg heeft men niet alleen met Leeu warden te maken. Opdat het uitbreidingsplan en de bebouwingsvoor schriften voor een bepaalden tijd van kracht blijven en men dus een basis hebbe waarnaar gewerkt kan wor den, is het van belang met het voorstel van B. en W. mee te gaan. Het plan thans opnieuw in voorbereiding te nemen, lijkt spr. niet juist. Het voorstel van B. en W. wordt met 26 tegen 3 stemmen, die van de heeren Praamsma, Algera en mevr. Van DijkSmit, aangenomen. c. schrijven van den Commissaris der Koningin, houdende mededeeling dat bij Koninklijk besluit is goedgekeurd voor een tijdvak van vijf jaren, de veror dening regelende de rangen, het aantal, enz. der ge meentepolitie, zooals die is vastgesteld bij Raadsbesluit van 17 Maart 1936 en gewijzigd bij besluit van Bur gemeester en Wethouders van 22 Juli 1936. Voor kennisgeving aangenomen. d. schrijven van den Commissaris der Koningin, houdende mededeeling van de reden, waarom de Mi nister van Binnenlandsche Zaken een grenswijziging tusschen Leeuwarden en Leeuwarderadeel van de hand heeft gewezen. Wordt voorgesteld voor kennisgeving aan te nemen. De heer IJtsma zegt, dat, terwijl uit de zinsnede uit den brief van den Commissaris der Koningin van 3 Juli, waarin stond dat samenvoeging niet gewenscht was met het oog op de huidige tijdsomstandigheden, de con clusie werd getrokken, dat dit voor Leeuwarden gold, thans blijkt, dat het op Leeuwarderadeel sloeg, omdat er nu staat dat, wanneer Huizum bij Leeuwarden komt, het andere deel van Leeuwarderadeel geen zelfstandig bestaan kan voeren. Het schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen. e. rapporten omtrent het opnemen der kassen van het Openbaar Slachthuis, het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijk Hulpbetoon, de Gemeentereiniging, het Gemeentelijk Grondbedrijf, de Gemeentewerken, het Gemeentelijk Electriciteitbedrijf en de Gemeente lijke Gasfabriek. Voor kennisgeving aangenomen. f. verzoek van het bestuur van de afd. Friesland van de ,,Ned. Vereeniging tot Bescherming van Dieren" om het langs de huizen laten bezichtigen van z.g. vreemde dieren en het spannen van honden voor bak fietsen te verbieden. In handen van B. en W. gesteld om praeadvies. g. verzoek van de afd. Leeuwarden van den Bond van Nederl. onderwijzers om de voorstellen van Bur gemeester en Wethouders aangaande de wachtgeld regeling. de belooningen voor het bezit der akten „han denarbeid en „zang" en die voor waarneming van het tijdelijke hoofdschap, af te wijzen. Zal worden behandeld bij punt 13 der agenda. h. verzoek van den heer J. Koopal, lid van den Raad, om n.a.v. het antwoord van B. en W. op de door hem gestelde schriftelijke vragen betreffende door de Regeering voorgenomen wijziging van de steunregeling voor werkloozen een interpellatie te houden. De Voorzitter zegt, dat de Raad heeft te beslissen of de interpellatie gehouden zal worden. Wil de heer Koopal nog een toelichting geven De heer Oosterhoff zegt, dat de Raad, alvorens hier omtrent te beslissen, moet weten, waarover de heer Koopal wil interpelleeren. Het kan iets zijn, dat den Raad niet competeert. De heer J. Koopal zegt, dat hij wil interpelleeren omdat de antwoorden op zijn vragen hem niet aanstaan. Met 27 tegen 2 stemmen, die van de heeren Buiël en Oosterhoff, wordt besloten den heer J. Koopal toe te staan zijn interpellatie aan het einde der vergadering te houden. Punt 3. De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: J. Jansma, reeds tijdelijk als zoodanig werk zaam. De heeren Turksma en Oosterhoff vormen het stem bureau. Benoemd wordt de heer J. Jansma met 29 stemmen Punt 4 (bijl. no. 101). Met alg. stemmen wordt be sloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 5 (bijl. no. 113). De heer Terpstra meent, dat de punten 4 en 5 één agendapunt hadden kunnen worden. Spr. had gaarne een uniforme regeling omtrent het zegelen der verklaringen van stoepenoverdracht. Mevr Regnery stelt als voorwaarde bij de overdracht, dat bij herbouwing de fundeering in gemeentegrond mag blij ven, waaraan B. en W. niet voldoen. Hoe zit dat De heer Buiël maakt aangaande het zegelen dezelfde opmerking. Wil men dergelijke verklaringen als bin dend aanbod beschouwen, totdat de Raad heeft beslist en het besluit is goedgekeurd, dan moeten deze zoo danig geredigeerd en op zegel zijn. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 23 September 1936. 195 De heer De Boer (weth.) zegt, dat de zegelkwestie wordt onderzocht. Wanneer iemand zelf zijn stoep aan biedt, is een gezegelde verklaring toch niet noodig. Later wordt er wel een notarieele akte opgemaakt. Voorwaarden, als mevr. Regnery stelt, worden in den regel niet geaccepteerd. De Voorzitter antwoordt den heer Terpstra, dat toen het eene voorstel klaar was, de andere stoepen werden aangeboden. Over de door den heer Terpstra bedoelde voor waarde zullen wel geen moeilijkheden met mevr. Reg nery rijzen. Op een vraag van den heer Buiël antwoordt spr., dat de verklaringen beteekenen, dat men bereid is de stoep over te dragen. De heer Buiël meent, dat men een dergelijk aanbod dit geldt ook voor verklaringen van erfpacht vóór de Raad beslist, kan intrekken, en dat wil spr. voorkomen. De Voorzitter zegt, dat de heer Buiël theoretisch misschien gelijk heeft; in de practijk is het echter nog nooit voorgekomen. Bij intrekking van een erfpachts- aanvrage kan de waarborgsom worden ingehouden. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 6 (bijl. no. 107). Den heer Terpstra is gebleken, dat de nummers op de kaartjes niet overeenstemmen met die in de getee- kende verklaringen. De Voorzitter meent, dat de zaak in orde is, doch zal het nader onderzoeken. Den heer Oosterhoff, die op spoed aandringt ter wille van hen, die reeds lang geleden hun medewerking verleenden, antwoordt spr., dat de straat met den meesten spoed in orde zal worden gemaakt. Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 7 (bijl. no. 105). De heer De Vries stemt tegen het voorstel van B. en W„ omdat hij nog meent, dat de gewraakte voor waarden in het belang van de gemeente zijn. Het voorstel van B. en W. wordt met 26 tegen 3 stemmen, die van de heeren J. Koopal, De Vries en IJtsma, aangenomen. Punt 8 (bijl. no. 111). De heer Buiël vraagt inlichtingen n.a.v. het feit, dat in den brief van Ged. St. staat, dat de aflossing op 1 Januari 1936 moet beginnen. De heer Praamsma zegt, dat, hoewel er in de rap porten van den Dir. van Gem.werken veel staat dat bestreden kan worden, de Rechtsche fractie, volkomen tevredengesteld nu de nieuwe begrooting geheel bij de door hen verdedigde raming aansluit, daarop niet ver der ingaat. Spr. heeft niets minder gunstigs in het nieuwe plan kunnen ontdekken en ook de Directeur spreekt niet van minderwaardige materialen. Het is slechts een verschil in norm. Door de telfout, ontstaan doordat voor „Onvoorzien" 1850.was opgenomen, en de te hooge ramingen voor de centrale verwarming te herzien (waarom komt de Directeur pas na aandrang van hooger hand met deze cijfers?) komt men reeds op 17.780. De Directeur, eerst 1850.voor „On voorzien" niet te hoog achtende, nam er toch zelf reeds bij de indiening van de le begrooting 1000.af. Voor een dergelijke begrooting kunnen spr. c.s. geen respect hebben. Als spr. de begrooting van 3 Juli met die van 26 Augustus vergelijkt en ziet, dat nü zelfs méér grond werk, méér metselwerk, méér beton, méér plafond, méér stucadoorwerk, enz. wordt berekend, terwijl het gebouw even groot blijft, dan moet dit toch den indruk, dat alles slechter wordt uitgevoerd, wegnemen. Men krijgt dus zelfs een zwaarder gebouw voor minder geld De heer Molenaar bewondert den gang van zaken niet. Hadden Ged. St. het onderwerpelijke gemeente belang op een nog geringer bedrag gewaardeerd, dan had men waarschijnlijk ook een verbouwing in elkaar geprutst. Spr. betreurt, dat hierdoor de schijn wordt gewekt hetgeen de heer Praamsma ook reeds deed dat bij Gemeentewerken met de financiën wordt omgesprongen. Ook de gemeente heeft rekening te houden met de tijdsomstandigheden, maar een openbaar gebouw moet aan bepaalde eischen voldoen en het was eerlijker geweest, dat Ged. St. hadden gezegd, dat dit plan, in plaats van op minder kostbare wijze, op minder degelijke wijze moest worden uitgevoerd. Hoe kunnen zij voorstellen, een leerling van de M. T. S. het toezicht te laten houden Juist bij een ver bouwing als deze is de practische ervaring van den op zichter van onschatbare waarde. Spr. vereenigt zich met het voorstel, maar hij blijft meenen, dat het gebruik van mindere materialen niet in het belang der gemeenschap is. De heer Terpstra is het grootendeels met den heer Praamsma eens. Men moet in dezen rekening houden met de tijdsomstandigheden. Een zinsnede dat, wanneer de totaalsom niet vol doende is om het plan uit te voeren, zooals men dat wenscht, het resteerende gedeelte uit den gewonen dienst kan worden betaald, behoort in een officiëel rapport van den Directeur der Gem.werken niet voor te komen. Hoe denken B. en W. daarover Is 1000.voor toezicht niet te hoog geschat? De betreffende ambtenaar is daar toch niet 4 maanden den geheelen dag bezig. Waar de deskundigen zeer verschillend over de totaalsom denken, dringt spr. aan op aanbesteding van deze verbouwing. De heer IJtsma meent, dat het voor Ged. Staten heel gemakkelijk is te zeggen, dat dit gebouw wel goed kooper kan worden gebouwd en acht ook het optreden van Ged. St. buitengewoon gevaarlijk. Zij hadden in elk geval met een gecalculeerd plan behooren te komen. De heer Posthuma zegt, dat, gezien de in het alge meen door Ged. St. gevoerde politiek, wier toezicht hoe langer hoe meer tot uiting komt, het hem niet verwon dert, dat zij het plantsoen, dat de scheiding tusschen de bonafide werkloozen en de vaste armenkamerbezoekers beteekent, niet noodig achten. Dat is een kwestie van sociaal gevoel, dat niets met de technische kennis van den hoofd-ingenieur te maken heeft. Spr. denkt daar anders over en ook de Directeur der Gem.werken, die geleidelijk dat werk wil uitvoeren spr. staat hierte genover anders dan de heer Terpstra gevoelt het blijkbaar zooals hij. Van het antwoord op de vraag, of B. en W. direct zoodanige maatregelen kunnen treffen, dat er een scheiding tusschen de door hem genoemde groepen komt, hangt spr.'s stem af. De heer Hellema (weth.) zegt, dat, toen het mogelijk leek het plan in 1936 te beëindigen, ook volgens de be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1936 | | pagina 2