200 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Voortzetting der vergadering op
van Leeuwarden van Woensdag 23 September 1936.
Donderdag 24 September 1936.
De Voorzitter: Als het wethouderschap een volle
dagtaak omvatte, zou het salaris wel 5400.moeten
bedragen
Het voorstel-Wiersma wordt met 18 tegen 4 stemmen,
die van de heeren Algera, Praamsma, Feitsma en
Wiersma, verworpen.
De wethouders onthouden zich van stemmen.
Punt 17 (bijl. no. 112).
De heer Wiersma c.s. meenen ook, dat voor het
treffen van een incidenteele regeling geen termen be
staan. De houding van Ged. St. in verschillende salaris-
onderdeelen bevreemdt hun zeer en zij betreuren deze.
Zij zouden echter gaarne zien, dat B. en W. Ged. St.
nogmaals wezen op het schrijven van 3 Jan. 1936,
waarin werd aangedrongen op eenzelfde korting op de
salarissen der vier hoofdambtenaren als op die van het
overige personeel.
De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar, doch
ziet het nut er niet van in, omdat Ged. St. juist n.a.v.
dat schrijven en de daarover met den Minister gevoerde
correspondentie, tot de conclusie komen, dat alleen het
salaris van den Secretaris moet worden verlaagd. Op
de salarissen van de vier hoofdambtenaren is echter
reeds 10 gekort voor pensioenpremie, welke zij tot
voor kort niet zelf betaalden.
De heer Turksma meent, dat wanneer Ged. St. nog
maals op den brief van 3 Jan. worden gewezen, zij mis
schien tot het inzicht komen van de onbillijkheid van
deze incidenteele verlaging.
De heer Wiersma zegt, dat de bedoelde hoofdambte
naren ruim 5 minder salariskorting hebben gehad
dan het andere gemeentepersoneel.
De Voorzitter acht de redeneering, dat wanneer het
ééne salaris is gekort het andere ook moet volgen, niet
juist. Men moet de onderhavige salarissen in Friesland
vergelijken met die in de andere provincies en dan zijn
de eerstgenoemde altijd achteraan gekomen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Over het voorstel-Wiersma, om Ged. St. te herin
neren aan het bij brief van 3 Jan. gedane verzoek, sta
ken de stemmen (voor stemmen de heeren Wiersma,
Hellema, Posthuma, Turksma, Imhof, Algera, Praamsma,
Van der Meulen, J. Koopal, Balk, Buiël, Feitsma en
mevr. BuismanBlok Wijbrandi), zoodat daarover in
de volgende vergadering moet worden beslist.
Te 9.40 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 9.55 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Punt 18 (bijl. no. 114). Met alg. stemmen wordt
besloten overeenkomstig het voorstel van B.
en W.
Punt 19.
De heer Van Kollem meent, dat, waar een der recla
manten steeds geweigerd heeft de noodige gegevens te
verstrekken er staat dat de aanslag .vermoedelijk
niet te hoog is geweest diens reclame moet worden
afgewezen.
De heer Hellema (weth.) zegt, dat uit het rapport
der herschatters blijkt, dat over het jaar, waarover de
reclame loopt, voldoende gegevens zijn verstrekt.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
De heer Terpstra komt weder ter vergadering.
Punt 20.
De heer J. Koopal dankt den Raad voor het toestaan
der interpellatie en B. en W. voor hun wijze lessen,
bij de beantwoording van zijn vragen gegeven.
N.a.v. den eersten zin van het antwoord op vraag 2,
vraagt spr. of er omstandigheden zijn, die herstel van
den steun tot het peil van vóór Juli 1934 onmogelijk
maken. Zijn het volksinkomen en -vermogen daartoe
niet toereikend? Als B. en W. met ,,de bestaande om
standigheden" den toestand der openbare financiën be
doelen, is dit niet juist, omdat deze laatste het resultaat
is van een bepaalde Regeeringspolitiek en deze wil spr.
juist veranderen.
Wat het antwoord op vraag 1 betreft, spr. kan zich
niet voorstellen, dat intrekking van den huurbijslag en
invoering van het standaardloon een geldelijke verbe
tering voor de werkloozen beteekent.
De geheele beantwoording geeft een uitstekend voor
beeld, hoe men lastige vragen tracht te ontwijken.
Moet spr. uit het antwoord op vraag 2 afleiden, dat
B. en W. de verhooging van den steun tot het vroegere
peil niet noodzakelijk achten Zij geven daarvan geen
motiveering. Is het omdat de kosten van levensonder
houd gedaald zijn Al geven de cijfers van het Centr.
Bureau voor de Statistiek schijnbaar grond voor die
gedachte, het getuigt van weinig zin voor den werke-
lijken toestand der werkloozen. Juist die cijfers leveren
het objectieve bewijs, dat deze toestand thans zoo slecht
is als nooit te voren. De uitgaven voor voeding in arbei
dersgezinnen zijn in de laatste tien jaren t.o.v. het totaa'
met 9 gedaald, niet ten gevolge van weelde, maar
van armoede. De huishuren stegen met 11 Yi van
het totaal der uitgaven. Inhouding van den huurbijslag
heeft tot gevolg, dat er voor voeding nog minder over
blijft.
Welke maatregelen nemen B. en W. om de door den
Minister beoogde huurverlaging werkelijk tot stand te
brengen
Het antwoord op vraag 3 is duidelijk, maar spr. be
twijfelt, of het overeenstemt met de opvatting van de
meerderheid in den Raad.
N.a.v. cijfers in ,,Nederlandsche Conjunctuur (Febr
1936) wijst spr. er op, dat het aantal werkloozen be
neden 18 jaar procentsgewijze sterker stijgt dan het
totaal aantal werkloozen. Bij een onderzoek in Rotter
dam bleek, dat 28.7 van het totaal aantal jongerer.
van 1424 jaar werkloos was.
Op 1 Juli 1936 een gunstige periode stonden
74.000 jongeren van 1424 jaar bij de arbeidsbeurzen
als werkloos ingeschreven, waarbij men niet vergete
dat gemiddeld slechts 50 van de werklooze jongeren
zich laat inschrijven en dat tienduizenden jongeren
slechts tijdelijk werken, omdat zij op ruim 20-jarigen
leeftijd door jongeren zullen worden vervangen.
Toch ontkennen B. en W. dat de werklooze jeugd
moet worden gesteund
Wel wordt er iets gedaan men plaatst hen in
werkkampen maar daarvoor heeft spr. weinig waar
deering, zoomin als voor het systeem van .onbenutte
arbeid" en ,,twee voor één". Bij het eerste systeem
presteert de jeugdige werklooze arbeid voor 2.50 per
week, waartoe hij wel niet verplicht is, maar zij, die
het accepteeren, genieten bij plaatsing in het normale
bedrijf de voorkeur. Zuiver productieve arbeid wordt
als onbenutte arbeid aangewezen, hetgeen de werkge
versklasse natuurlijk toejuicht. Het beteekent echter uit
buiting van de jeugdige werkloozen en grootere werk
loosheid voor de volwassen arbeiders. En zoo is ook
het stelsel „twee voor één" een van vernedering voof
de jongeren en verhongering voor de volwassenen. Het
verheugt spr., dat men in R.-K. Democratische kringen
en ook het N.V.V., afwijzend tegenover dit systeem
staat.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 23 September 1936. 201
Voortzetting der vergadering op Donderdag 24 September 1936.
De Voorzitter verzoekt den heer Koopal niet over
het Regeeringsbeleid te spreken, omdat B. en W. daar
over niets te zeggen hebben.
De heer J. Koopal betoogt, dat hij n.a.v. het antwoord
op vraag 3 spreekt, waarop de Voorzitter zegt, dat het
hunnerzijds slechts een beleefdheid is geweest de vra
gen te beantwoorden. Waar het alle vragen zijn hoe
B. en W. denken, zijn zij niet verplicht deze te beant
woorden: B. en W. zijn alleen verantwoording ver
schuldigd over hetgeen zij hebben gedaan.
De heer J. Koopal meent, dat, waar het antwoord op
vraag 6 de door B. en W. gevoerde politiek weergeeft,
hij daarover mag spreken. Is het niet geoorloofd, dan
kan spr. deze kwestie door middel van een adres weer
in den Raad brengen.
Z.i. is het een eisch van recht, dat in elk geval voor
alle werkloozen boven 18 jaar een billijke steunregeling
wordt ontworpen. Gezien de samenstelling van B. en
W., is het antwoord op vraag 3 spr. totaal onbegrij
pelijk, evenals het feit, dat B. en W. nalaten t.a.v. de
standaardloonen een principiëel door en door ver
werpelijk stelsel bij den Minister op wijziging aan
te dringen. Hierdoor toch wekken zij den indruk alsof
zij met de invoering van de standaardloonen accoord
paan, hetgeen, al zou geen Leeuwarder gezin er schade
van hebben, nog niet zou mogen.
Spr. stelt de volgende vragen
1. Zijn B. en W. van meening, dat er omstandig
heden bestaan, waardoor het onmogelijk is de werk-
loozenondersteuning te verhoogen tot ten minste het
peil van vóór Juli 1934?
2. Zoo ja, zijn B. en W. bereid om zoo duidelijk
mogelijk aan te geven waarin die omstandigheden
bestaan
3. Zoo neen, welke bezwaren hebben er bij B. en
W. bestaan, om ter kennis van den Minister te brengen
dat herstel der steunregeling, als in vraag 1 bedoeld,
door het college geboden wordt geacht?
4. Zijn B. en W. niet van oordeel, dat invoering
van een steunregeling voor werklooze jongeren van 18
jaar en ouder een eisch is van sociale rechtvaardigheid
5. Zijn B. en W. niet van meening, dat het ontbre
ken van een steunregeling, als in de voorgaande vraag
bedoeld, tot gevolg heeft, dat de werkgelegenheid voor
volwassen arbeiders geringer wordt en het loonpeil
dezer arbeiders naar beneden wordt gedrukt
6. Welke maatregelen zijn of zullen door B. en W.
worden genomen, om te bereiken dat de door intrek
king der huurtoeslag beoogde huurverlaging voor wo
ningen, door werkloozen bewoond, ook werkelijk tot
stand komt
7. Achten B. en W. de invoering van een stan
daard-loon voor langdurig werklooze bonafide arbei
ders niet principiëel verwerpelijk
8. Brengt de invoering der standaardloonen na de
door den Minister d.d. 2 September bekend gemaakte
wijzigingen geen enkel geldelijk nadeel meer mede voor
werklooze ingezetenen van Leeuwarden
9. Indien wel, kunnen B. en W. dan mededeelen,
hoeveel gezinnen hierdoor worden getroffen
De Voorzitter wil ofschoon het gemakkelijker zou
zijn in de volgende vergadering te antwoorden zijn
opinie over deze vragen geven.
Aangaande vraag 1 zegt spr. dit geldt ook voor
de vragen 4, 5 en 7 dat B. en W. alleen verant
woording schuldig zijn over het gevoerde beheer en op
deze vragen geen antwoord behoeven te geven. Vragen
2 en 3 zijn uitvloeisels van vraag 1 en vervallen dan
automatisch. Vraag 6 zal de wethouder beantwoorden.
Vragen 8 en 9 betreffen den feitelijken toestand en
kunnen indien mogelijk beantwoord worden.
De heer Westra (weth.) sluit zich bij den Voorzitter
aan. De wijze, waarop de heer Koopal in het algemeen
de vragen heeft gesteld zij betreffen alle de meening
van B. en W. over zaken, niet tot hun beleid behoo-
rende is oorzaak, dat de antwoorden in sommige
opzichten ontweken en voor den heer Koopal onbevre
digend zijn. Deze vergeet, dat B. en W. slechts uitvoer
ders van de van Rijkswege vastgestelde steunregeling
zijn. Gesteld dat B. en W. de nieuwe steunregeling
verkeerd vinden en de Regeering daarop wijzen, meent
men dan, dat dit belangrijke gevolgen zal hebben
B. en W. hebben zich reeds tot den Minister gewend,
omdat zij intrekking van den huurbijslag niet juist vin
den en het toegezegde verzoek i.z. de standaardloonen
hebben zij niet gedaan, omdat de Minister daar intus-
schen al aan tegemoetkwam. Dit klopt volkomen met
het antwoord op vraag 5.
N.a.v. vraag 6 (nieuw gestelde vragen) zegt spr.,
dat B. en W. eerst de gevolgen van de intrekking van
den huurbijslag afwachten en wanneer die aanleiding
zouden geven tot het nemen van maatregelen, zullen
B. en W. overwegen, wat zij moeten doen en daarvan
t.z.t. mededeeling doen.
Spr. durft niet beweren, dat invoering van het stan
daardloon (vraag 8) geen enkel geldelijk nadeel mee
brengt, maar dit zal door de latere verhooging daarvan
en van de uitkeering aan de middelmatig groote en
groote gezinnen zeer gering zijn. De achteruitgang ont
staat hoofdzakelijk door de vermindering van den huur
bijslag en bedroeg in de eerste week van de nieuwe
steunregeling (1319 September) voor: 80 gezinnen
minder dan 25 ct.. voor 79 gezinnen 25 50 ct., voor
20 gezinnen 5075 ct., in totaal 60. Daarnaast
beteekent de nieuwe regeling een verbetering voor 30
menschen en wel voor 15 van minder dan 25 ct., voor
12 van 2550 ct., voor 3 van 5075 ct. en voor 2 van
100150 ct. per week, in totaal 12.
De heer P. A. Koopal zegt, dat, zoolang hij lid van
den Raad is, deze zich er altijd ten volle van bewust
is geweest wat voor de werkloozen moet worden
gedaan.
Een groote groep arbeiders wordt door de Regee-
ringsmaatregelen getroffen, maar de Minister heeft ook
gezegd, dat het levenspeil van de werkloozen onaan
getast moet blijven. Daarom hebben B. en W. den
Minister verzocht om van de intrekking van den huur
bijslag af te zien. Houdt de Minister zich aan zijn
woord, dan zal hij in Leeuwarden voor 184 gezinnen
de verslechtering, welke zij ondervinden, moeten op
heffen, bijv. door het verstrekken van goedkoopere
levensmiddelen.
Spr. betreurt het, dat interpellant er zooveel bij heeft
gehaald en meent, dat B. en W. alles hebben gedaan
wat van hun gevraagd kon worden. Hij hoopt, dat het
B. en W. door verder aandringen bij den Minister zal
gelukken, dat het levenspeil der werkloozen niet wordt
verslechterd. Zijn B. en W. bereid zich t.a.v. de ver
strekking van goedkoopere levensmiddelen tot den Mi
nister te wenden
Voor het feit, dat B. en W. zich t.a.v. de standaard
loonen met het oog op de nieuwe regeling niet tot den
Minister hebben gewend, treft hen geen blaam: zij zijn
zelfs vooruitgegaan op den, door de adressen van ver
schillende besturenbonden, gewezen weg en spr. twij
felt er niet aan of B. en W. zullen in de toekomst zoo
veel mogelijk trachten den nood onder de werkloozen
te lenigen.
De Voorzitter doet lecture van een door de heeren
Terpstra en Turksma onderteekend voorstel
„Ondergeteekenden stellen voor de discussies te
sluiten.",
welk voorstel met 18 tegen 9 stemmen, die van mevr.