214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 25 November 1936.
b. gemeenteschool no. 3
1. H. Wildeboer, voornoemd;
2. A. van Engen, voornoemd;
3. P. Bilstra, onderwijzer te Dokkum.
Benoemd wordt de aanbevolene sub a. 1 met 27
stemmen en de aanbevolene sub b. 1 met 26 stemmen
(1 biljet blanco).
De heer Botke verlaat de vergadering.
Punten 7, 8 en 9 (bijl. nos. 134, 135 en 140).
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig de
voorstellen van B. en W.
Punt 10 (bijl. no. 139).
De heer Van der Schoot meent, dat door deze ver-
laging het doel. de woningen beter verhuurbaar te
maken, niet wordt bereikt. Tegen dezen prijs kan men
tegenwoordig betere, moderne, huizen krijgen. Alleen
door de gebreken te verbeteren en daarbij de huur tot
5.te verlagen, kunnen deze woningen de concur
rentie het hoofd bieden.
Wil het College dit voorstel terugnemen en met een
kostenberekening bij den Raad komen, alvorens een
beslissing wordt genomen
De heer Praamsma zegt, dat, hoewel huurverlaging
een middel is tot betere verhuring, het in goeden toe
stand brengen van de woningen daarvoor van grootere
beteekenis is.
Ziet. men het groote aantal leege woningen in iedere
klasse en de beschikbare, bouwrijpe, gronden, dan
vreest spr., dat men de eerste jaren met een te ruime
woningmarkt zal blijven kampen. Al worden deze wo
ningen na grondige verbetering en huurverlaging op
nieuw bewoond, dan zal een gelijk aantal woningen uit
andere complexen leeg komen.
Spr. wenscht deze woningen aantrekkelijker te ma
ken en dan nader de huurwaarde onder oogen te zien.
De heer Muller zegt, dat het leegstaan der woningen
opgeheven moet worden.
Waar men in de Contactcomm. meende, dat na het
aanbrengen van verschillende verbeteringen en verla
ging der huurprijzen deze woningen nog niet kunnen
concurreeren tegen de modernere, particuliere, burger
woningen, heeft men deze huurverlaging voorgesteld
om de woningen daardoor dichter te brengen bij de
goede arbeiderswoning, al zullen bovendien wel eenige
verbeteringen moeten worden aangebracht. Spr. geeft
B. en W. enkele verbeteringen in ernstige overweging.
De heer Turksma constateert, dat door het particu
liere initiatief de huurders thans voordeel hebben.
Is het leegstaan dezer woningen zooveel grooter dan
van niet-gemeentewoningen Uit het feit, dat, ondanks
de daling der huren met t/3, er rekening mede hou
dende dat de huurders geen straatbelasting betalen, het
verlies op de gemeentelijke complexen 60.000.—
bedraagt, blijkt, dat de gemeentelijke exploitatie zeer
onvoordeelig is. Hierin verandering te brengen is toe
te juichen, maar is het, nu tevens verbeteringen moeten
worden aangebracht, niet beter eerst de noodige her
stellingen te doen en daarna de huur te bepalen
De heer Pasthuma vraagt, of een der oorzaken van
het niet verhuren van deze woningen diverse ongerief
lijkheden en gebreken zijn
Zonder meer de huur te verlagen, lijkt spr. niet vol
doende. Hij sluit zich aan bij den heer Van der Schoot
De heer Hooiring ziet als een goed gevolg van deze
huurverlaging, dat deze woningen door meer gegoede
arbeiders kunnen worden betrokken, waardoor goed-
koope arbeiderswoningen, waaraan behoefte is, vrij
komen.
Een vergelijking met den nieuwbouw van thans gaat
niet op, ofschoon de huizen in de A. Stellingwerfstraat,
wat de indeeling betreft, den toets der critiek kunnen
doorstaan.
Den heer Turksma zegt spr., dat het particuliere
initiatief de gemeente genoeg heeft gekost; men denke
aan den strop van de door de particuliere bouwveree-
nigingen gestichte woningen aan Camminghastraat er.
Harlingerstraatweg.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat het voorstel be
oogt het tekort op het Woningbedrijf te verkleinen.
Door den thans voorgestelden maatregel komen de
woningen in een andere klasse, wat ook de bedoeling
is, omdat er een overschot aan middenstandswoningen
is. En zoo wordt, door opschuiving als gevolg hiervan,
tevens iets gedaan voor verbetering van de volkshuis
vesting. Worden de door den heer Van der Schoot
genoemde verbeteringen aangebracht, dan blijven deze
complexen in dezelfde klasse en zullen dan evenmin
verhuurbaar zijn, omdat er niet zooveel aan kan ge
beuren, dat zij tegen nieuwbouw kunnen concurreeren.
Er zullen kleine verbeteringen worden aangebracht, b.v.
waar dat noodig is een hokje voor brandstof, maar van
een grootere verbouwing kan geen sprake zijn, omdat
dat minstens 500.— per woning kost.
Terwijl voor de woningen in de A. Stellingwerfstraat
geen Rijksbijdrage in de huur is te verwachten, zal het
Rijk voor de woningen in de Ramstraat daartoe zeker
bereid zijn, omdat dat Woningwet-woningen zijn.
Daarom is ook de goedkeuring van den Minister ver-
eischt.
B. en W. hebben goede hoop, dat door deze verla
ging de huizen beter worden verhuurd. Men vergete
overigens niet, dat zij zijn gebouwd in een tijd, dat er
groote behoefte aan die woningen bestond; de Over
heid was toen aangewezen om ze, ten koste van vele
geldelijke offers, te bouwen.
Nu het getij verloopt, moet men de bakens verzetten
en het beste middel daartoe is het voorstel van B. en W
De heer Praamsma heeft niet gezegd tegen huurver
laging te zijn, maar achtte het logischer eerst de wo
ningen te verbeteren, waardoor de verhuringskans
grooter wordt.
Spr. betwijfelt, dat huurverlaging een verschuiving
uit goedkoopere woningen zal veroorzaken. Het argu
ment van den wethouder, dat men deze middenstands
woningen gaat plaatsen in de klasse van goede arbei
derswoningen, is nieuw en komt niet in het voorstel
voor.
Waar deze verlaging voor de bewoners pas ingaat
op 12 Mei 1937, is er geen bezwaar dit voorstel terug
te nemen.
De heer Van der Schoot betoogt, dat, wanneer de
huur verlaagd is, men niet terug kan en dan zullen de
woningen toch nog grondig moeten worden verbeterd.
Nu wil men deze woningen als goede arbeiderswonin
gen verhuren, maar het gevaar is dan, dat de burgers
de woningen ook verlaten. Spr. dringt nogmaals op
verbetering aan.
De Voorzitter begrijpt niet, dat men zooveel geld wil
steken in verbetering van deze woningen, welke door
de omstandigheden eenigszins incourant geworden zijn
en waaraan de gemeente een strop heeft. Aan dergelijke
burgerwoningen a 5.tot 6.per week is geen
gebrek, aan goedkoope arbeiderswoningen wel, waarom
dan niet de huren dezer woningen verlaagd, desnoods
tot 4. dan krijgt men, wat de Raad altijd heeft
willen hebben zeer hechte woningen voor behoorlijke
arbeidersgezinnen voor weinig huur.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 25 November 1936. 215
De heer De Boer (weth.) betoogt, dat de woningen
inderdaad goed zijn, er netjes uitzien, de stand is be
hoorlijk, maar het aanbod is in dit soort te groot. Nu
het bouwen zooveel goedkooper is geworden, zijn de
nieuwere woningen veel beter ingericht. Om de ge
meentewoningen beter verhuurbaar te maken, zijn de
hooge ramen door erkers vervangen en is Mei j.l. de
huur verlaagd, maar dit is blijkbaar niet voldoende
geweest.
Door den ongelimiteerden particulieren bouw is men
met de woningen verlegen en waarom deze woningen
dan langer als burgerwoningen te handhaven Door
deze huurverlaging zal de verhouding t.o.v. de huren
van andere vereenigingswoningen niet worden ver
stoord. Daarom moet de Raad thans dit voorstel aan
nemen, zal het besluit tijdig zijn goedgekeurd en werken.
De heer Muller zegt den heer Turksma, dat deze
woningen werden gebouwd in een tijd, dat geen par
ticulier er aan dacht huizen te bouwen, omdat het geen
winst opleverde. Er moesten echter dit soort woningen
komen en de gemeenschap zit nu met den strop.
Het College is te optimistisch over de verhuurbaar
heid van de woningen, als er niets anders gebeurt dan
huurverlaging. Spr. en de heer IJtsma stellen daarom
voor aan het voorstel van B. en W. toe te voegen
„3. B. en W. te machtigen inmiddels die verbete
ringen aan te brengen, welke naar hun oordeel de
verhuurbaarheid voor genoemde prijzen bevordert.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat ook B. en W.
den woningen een goed aanzien willen geven. Zoo
noodig zullen zij worden behangen en geverfd en kleine
verbeteringen zullen worden aangebracht. De berg
hokken vergrooten gaat echter niet.
Den heer Turksma is het voorstel-Muller te vaag.
Op deze wijze kan, zonder toestemming van den Raad,
een groot bedrag worden besteed.
De heer Terpstra wil aan het voorstel-Muller toe
voegen, dat na de verbeteringen de huur dienovereen
komstig weer verhoogd moet worden.
De heer Buiël zou voor aanhouding zijn, omdat men
niet weet, wat het voorstel-Muller zal kosten.
De heer Muller zegt, dat, wanneer de Raad zijn
voorstel aanneemt, B. en W. weten, dat zij meer aan
dacht aan de verbeteringen moeten schenken, dan de
wethouder thans laat uitkomen.
De heer Posthuma vraagt het woord.
De Voorzitter stelt voor de discussies te sluiten, welk
voorstel met 19 tegen 7 stemmen, die van de heeren
Van der Meulen, Imhof, Westra, De Boer, Bos, Van
Kollem en Hellema, wordt verworpen.
De heer Posthuma heeft geen antwoord op zijn vraag
gekregen. Spr. zal met het voorstel van B. en W. mee
gaan, maar hij onderschrijft de meening, dat verbete
ring achterwege kan blijven, niet. Met het voorstel-
Muller kan spr. meegaan, indien deze daaraan een
limiet verbindt, wat zal worden besteed.
De heer De Boer (weth.) zegt, dat reeds verschei
dene verbeteringen zijn aangebracht en herhaalt, dat
B. en W. zooveel mogelijk kleine verbeteringen zullen
aanbrengen uit den post Onderhoud.
Het amendement-Muller wordt met 22 tegen 4 stem
men, die van de heeren Muller, J. Koopal, IJtsma en
Van Kollem, verworpen.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Te 10.15 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 10.30 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Punt 11 (bijl. no. 137). Met alg. stemmen wordt be
sloten overeenkomstig het voorstel van B.
en W.
Punt 12 (bijl. no. 136).
De heer Terpstra vraagt, waar de rente den laatsten
tijd is verlaagd, of het College ook een obligatieleening
tegen 3J^> gelijk in andere steden is gesloten, heeft
overwogen.
De heer Hellema (weth.) zegt, dat deze kwestie af
hangt van het aanbod en het College geen aanbod heeft
gekregen voor een dergelijke leening.
De voornaamste factor van deze leening is, dat zij
loopt over 40 jaar, evenals het daarin onder te brengen
bedrag. De gemeente kan een obligatieleening uitschrij
ven tegen 3]/^ over 40 jaar, maar dan waarschijnlijk
met een groot koersverlies. Spr. wijst op de leening van
Amsterdam, welke niet is gelukt. Bovendien moet het
bedrag dan hooger zijn dan 500.000.
B. en W. vinden het veiliger dit aanbod te aanvaar
den, dat voordeeliger is dan de vorige leeningen (4J^
en 4J/£
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van B. en W.
Punt 13 (bijl. no. 138).
De heer Posthuma heeft bezwaar tegen dit voorstel,
want: le. wordt de gemeentelijke Overheid als werk
geefster zeer beknot in de keuze van het personeel, en
2e. worden tal van gemeentenaren practisch uitgesloten
van benoeming tot gemeentewerkman of lageren amb
tenaar, gezien de lijst van functies, waarin capitulanten
worden benoemd. Personen, die om gewetensbezwaren
geen militairen dienst willen verrichten, zijn dus van
deze betrekkingen uitgesloten, evenals de groote groep
hier ongeveer 30 - welke wegens hun politieke
inzichten niet tot vrijwillige dienstneming worden toe
gelaten.
De Voorzitter wijst er op, dat hetgeen de heer Pos
thuma opmerkt een zaak van de Kamer welker leden
wij zelf hebben gekozen is geweest. B. en W. vin
den het ook niet prettig, maar de wet bestaat nu een
maal en de gemeenten hebben haar uit te voeren.
De heer Posthuma vervolgt, dat men de gevolgen
van dit voorstel ernstig onder oogen moet zien. Zullen
de gewezen militairen werkelijk de beste ambtenaren
zijn? Spr. gelooft het tegendeel. Ook den Voorzitter
zal bekend zijn, dat in politiekringen de uitspraak leeft
hoe beter militair, hoe slechter politieman.
Hebben B. en W. vrijstelling van deze wettelijke ver
plichting gevraagd en zoo niet, zijn zij daartoe bereid
Willen B. en W. dit niet en dit voorstel niet terug
nemen, dan stemt spr. er tegen.
De heer Muller sluit zich gedeeltelijk bij den heer
Posthuma aan. Waarom hebben B. en W. alle lagere
functies in de verordening opgenomen De gemeenten
hebben de vrijheid zelf de functies te bepalen, en al
wijzen Ged. St. er op, dat sommige gemeenten te wei
nig hebben aangewezen, had men hier niet met een 4-
of 5-tal functies kunnen volstaan? Van het antwoord
op deze vragen hangt spr.'s houding af.
De heer J. Koopal zegt, dat het niet de eerste keer
is, dat de vrijheid van de gemeenten bij de benoeming
van personeel aan banden wordt gelegd. Waren de
z.g. revolutionnairen reeds van een Overheidsfunctie