82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1937. taald eerst 100.000. daarna 75.000.— en later 50.000.per jaar terugbetalen, als de gemeente op voor haar billijke gronden een nieuw aanbod van de provincie terecht heeft geweigerd. De vraag, wan neer die weigering terecht zal kunnen geschieden, moet beantwoord worden naar den toestand, zooals die zich heeft ontwikkeld. De gemeente heeft tot nu toe op de stroomprijzen belangrijke winsten kunnen maken, nu door de pro vincie gefixeerd op 250.000.— per jaar. Spr. meent, dat de gemeente terecht een aanbod van stroomlevering kan weigeren, dat haar de mogelijkheid ontneemt een dergelijke winst te blijven maken. Er wordt n.l. niet gevraagd, of den ingezetenen de mogelijkheid van goed- koopen stroom moet worden geboden, waardoor aan de gemeente de mogelijkheid om winst te maken ont nomen is. De provincie nu streeft steeds naar beperking van de winst op de stroomprijzen een streven, dat op zich zelf toejuiching verdient, hoewel door de begroo- tingspositie van Leeuwarden aan tariefsverlaging niet viel te denken, wilde men andere, zwaarder wegende, belangen niet prijs geven en in de toekomst naar uniforme stroomprijzen. Wanneer in 1945 een nieuw contract moet worden gesloten, kan verwacht worden, dat de provincie zal trachten de door de gemeente te maken winst, zoo niet geheel, dan toch tot een zeer gering bedrag, te beper ken en zal de gemeente voor de vraag staan, hoe de 250.000.winst per jaar te verkrijgen. Spr. acht het zeer moeilijk nu reeds een beslissing te nemen, waar door de gemeente zich de mogelijkheid ontnomen kan zien na 1945 nog winst op den stroom te maken, met als gevolg een groot gat in de begrooting. Spr. vraagt hierover het standpunt van B. en W. het is voor hem vooralsnog zeer moeilijk voor het voor stel te stemmen. Mevr. Buisman Blok Wijbrandi verneemt gaarne van de minderheid van het College hoe op andere wijze dan in het voorstel van B. en W. is vermeld, tariefs verlaging kan worden verkregen. De heer Praamsma acht het wenschelijk, dat de min derheid van B. en W., voor wier inzichten in het voor stel weinig plaats is ingeruimd, eerst een nadere uit eenzetting geeft, om meer licht in deze materie te krijgen en overbodige discussie te voorkomen. De heer Posthuma onderschrijft dit. Hij is belang stellend naar de meening van de minderheid, vooral omdat hij dan misschien tevens een verklaring krijgt van het feit, dat de provincie zeggenschap heeft in de besteding van de winst van het G.E.B. De heer Hellema (weth.) zal eerst over het nieuwe contract, daarna over de tarieven spreken, maar ver zoekt Ontwerp A niet eerder in stemming te brengen, dan nadat ook Ontwerp B is behandeld. Het onderhavige voorstel is een van de ernstigste en moeilijkste, ook wat de financiëele zijde betreft, welke gedurende spr's Raadslidmaatschap zijn behan deld en is ampele overweging waard. Hoewel het geen gewoonte is in een Raadsbrief melding te maken van de meening van de kleinst mogelijke minderheid in het College, bracht het belang van deze zaak mede, dat zulks wel geschiedde. Van het contract 1917 bepaalt art. 3 den prijs, welken de gemeente aan de provincie moet betalen voor gele verde electriciteit, en den kolenprijs, waarboven een bepaalde toeslag begint te werken. Die prijs is 10.80 per 1000 K.G. vrij voor den wal of franco wagon, welke wordt herleid tot 11.90 per ton bruikbare stookwaarde franco bergplaats. De overgelegde grafieken en bere keningen zijn op dezen prijs gebaseerd. Van belang is voorts art. 8. Dit is niet onberispelijk geredigeerd, maar de uitleg, welken spr. er aan geeft, is er z.i. duidelijk in uitgesproken en misschien is er nog wel meer uit te halen. Gesteld, dat over 1936 voor ingekochten electrischen stroom aan de provincie is betaald 500.000. (De cijfers zijn gefingeerd). Om nu te zien of Leeuwarden te veel heeft betaald moeten de voortbrengingskosten. te stellen op 350.000. worden verhoogd met 20 wordt dus 420.000.De gemeente heeft dan recht op een restitutie van 80.000. De wijze van bere kening der productiekosten is vastgelegd in art. 8. Tot nu toe heeft geen terugbetaling plaats gehad, omdat art. 8 tevens bepaalt, dat de verrekening eerst zal plaats hebben nadat de geaccumuleerde verliezen, welke bij het P.E.B. bestonden en nog bestaan, zijn afgeschreven en het P.E.B. zonder nadeelig saldo werkt. In art. 10 wordt de duur der overeenkomst bepaald op 30 jaren t/m Sept. 1946. Zij wordt geacht telkens voor 5 jaren verlengd te zijn, indien zij niet 5 jaren vóór het einde van den oorspronkelijken of verlengden termijn schriftelijk is opgezegd door een van beide par tijen. Dit contract werd 23 October 1917 door den Raad met algemeene stemmen zonder beraadslagingen aan genomen. Het was een gevolg van den verkoop van de gemeentelijke centrale aan de provincie. Spr. meent, dat dit voor de gemeente een voordeelig contract was, wat nader zal blijken. Den ontwerpers en onderhandelaars mag thans nog een woord van er kentelijkheid worden gebracht. In 1919 is een tijdelijke afwijking toegestaan ten voordeele van de provincie, n.l. t.a.v. de kolenclausule. 1 Juli 1921 werd deze tijdelijke afwijking, welke de ge meente heel wat heeft gekost, weer ingetrokken en een verzoek van Ged. St. om verlenging werd afgewezen. Gezien den financiëelen toestand van het P.E.B. kwamen Ged. St. in 1922 met een verzoek tot wijziging van enkele punten. Volgens art. 3 van het contract 1917 bedroeg het tarief voor de eerste 50 K.W. 85.voor de volgende 50 K.W. 65. de volgende 50 K.W. 45.en alle volgende K.W. 35.per K.W. jaar. Ged. Staten vroegen nu om de K.W.'s a 35.niet verder te laten loopen dan tot een belasting van 726 K.W. Voor wat daarboven zou worden belast, moest 61.25 per K.W. jaar worden betaald. B. en W. ge voelden niets voor een wijziging en hielden vast aan het beginsel „contract is contract". De Raad, n.a.v. een ingediende motie, wilde aan het verzoek van Ged. St. tegemoetkomen, waarna B. en W. tegen hun zin met een wijziging zijn gekomen; op 28 Maart 1923 (punt 7) werd deze aangenomen met 178 stemmen. Een voor stel om deze verzwaring voor de gemeente te beperken tot 5 jaar, werd verworpen met 13 12 stemmen. Deze oogenschijnlijk niet groote verzwaring heeft de ge meente tot en met 1936 733.800.gekost. Een volgende aanval op het contract 1917 kwam in 1923, toen het werd aangevuld met een aparte overeen komst. 9 Januari 1923 is in een geheime zitting het ver zoek, dat van Ged. St. uitging, namens dat College toe gelicht. B. en W. kwamen daarna met een meerder- heidsvoorstel bij den Raad (bijl. 15 van 1923). Na een bespreking met Ged. St. volgde het voorstel, vervat in bijl. 18 van 1923. Sedert 1923 heeft de gemeente boven het oorspronkelijk verschuldigde voor electrischen stroom aan de provincie betaald, de eerste 5 jaren 100.000.per jaar, de volgende 5 75.000.— en daarna 50.000. is t/m 1936 1.282.272.—. Dit aan vullende contract voorzag ook in den toestand, welke zou ontstaan bij het eindigen van het contract 1917. Toen werd bepaald, dat, indien in 1945 geen volledige overeenstemming is bereikt omtrent de voorwaarden van levering na 30 September 1946 de provincie de helft van de betaalde jaarlijksche extra-bijdragen zal terugbetalen. Een scheidsgerecht zal uitspraak doen, of een eventueele weigering van de gemeente is gedaan Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1937. 83 op voor haar billijke gronden.De terugbetalingsmoge lijkheid van deze bedragen geeft Leeuwarden dus een soort waarborg voor de periode na 30 September 1946. Eerst dan zal het nuttig effect van deze „claim" blijken. Alle wijzigingen in het oorspronkelijke contract zijn geschied op verzoek van Ged. St., die niet aan doove- mansooren hebben geklopt. Een grootere toegevend heid is nauwelijks denkbaar. Het contract 1917 schijnt niet in allen deele meer te voldoen. In 1935 werd wijziging blijkbaar wenschelijk geacht. De betrokken directeuren hebben geconfereerd en ge correspondeerd, waarna de zaak een jaar is blijven rusten. Spr. kan zich het geringe enthousiasme van den directeur van het G.E.B. en van den toenmaligen wet houder, dat ook wel mede oorzaak van de vertraging zal zijn geweest, zeer goed begrijpen, want in de voor- loopige besprekingen zat niets aantrekkelijks voor de gemeente. Uit hetgeen is overgelegd is volgens spr. duidelijk aan te toonen, dat de gemeente hoe langer hoe minder scheen te zullen bereiken; men vergelijke o.a. het aller eerste schema eens met het thans in behandeling zijnde voorstel. Spr. heeft vele bezwaren. Een der eerste bezwaren is de beperking der winst. Hier worden twee gebieden privaat- en publiekrecht vermengd, welke niet bij elkaar behooren. Het contract 1917 is een privaatrechtelijke overeenkomst, waarin, terecht, niet over besteding van eventueele winst werd gesproken. Bij dit nieuwe contract zal de gemeente zich op dit punt vastleggen, wat spr. onge oorloofd acht. Over het aanwenden van de eventueele winst heeft alleen de gemeente, onder toezicht van de staatsrechtelijke instanties, te beslissen. Het verwondert spr., dat Ged. St. daarmede accoord zijn gegaan. Im mers, bij de contractwijziging in 1923 (bijl. no. 15) stel den B. en W. voor, de jaarlijksche extra-bijdrage aan de provincie tot wederopzeggens te verleenen, opdat, in verband met een dreigende aanmerkelijke verzwaring van de opcenten op de pers. bel. door de provincie ten behoeve van het P.E.B., waardoor met de aan de pro vincie te betalen extra-bijdrage ad 100.000.naar hunne meening een te zware druk op de inwoners zou worden gelegd, de gemeente hare bijdrage zou kunnen intrekken. In het tweede voorstel van B. en W. (bijl. no. 18) is „tot wederopzeggens" verdwenen, om dat Ged. St. bezwaar hadden, dat een publiekrechtelijke bepaling i.e. de verhooging van de opcenten pers. bel. ook maar zijdelings betrokken zou kunnen wor den in een op formeel zuiveren civielrechtelijken grond slag gebaseerd contract, n.l. het verkoopen van elec trischen stroom (Raadshandelingen van 25 Juni 1923, blz. 129, 2e kolom onderaan), en daardoor twee gedach- tensferen zouden worden verbonden, welke streng ge scheiden moeten blijven. Nu wordt in het nieuwe contract vastgelegd, dat de gemeente niet meer dan 250.000.per jaar voor den gewonen begrootingsdienst mag aanwenden. Hier wordt een voorwaarde gesteld omtrent iets, waarover alleen de publiekrechtelijke instanties hebben te beslissen. Eventueele winst moet worden aangewend, zooals de gemeente goed vindt: tot dekking van de gemeentelijke uitgaven, reserveering voor het electr. bedrijf of tariefs verlaging, alles onder het toezicht zooals dat is inge steld. Deze drie vormen van besteding hebben plaats gehad en niemand kan thans beoordeelen, hoe de ge meente de winst verder zal besteden. Spr. acht deze beperkende bepaling, welke de hoogere instanties niet mogen tolereeren, ongeoorloofd. Afgezien hiervan, heeft spr. ook groot bezwaar tegen het bedrag van 250.000.omdat, blijkens begroo tingen en rekeningen over de laatste 5 jaren, gemiddeld 262.000.winst aan de gemeente is uitgekeerd. En men vergete niet, dat dit bedrag werd gedrukt door de jaarlijksche bijdrage aan de provincie ad 50.000. welke voor 1938 vervalt, zoodat de winstuitkeering dan op 300.000.— is te ramen. De beperkende bepaling dient geheel uit het contract te verdwijnen, maar zoo niet, dan worde de maximum-winstuitkeering op 300.000.per jaar gesteld. Winst is afhankelijk van in- en verkoop van een product. Als een inkoopcontract met de provincie wordt vastgesteld en B. en W. verplichten zich een bepaald gewenscht tarief in te voeren, dan blijkt de winst van zelf en is eenige limiet omtrent de besteding niet noodig. Ware het, dat de provincie een bepaalde winstuit keering, b.v. voor de volgende 10 jaren, zou garan deeren, dan zou spr. zich kunnen voorstellen, dat zij hierin zeggenschap wilde hebben; nu wijst spr. deze af. Ook de gefixeerde winst van de Gasfabriek ad 75.000.— is te laag. Waarom is het gemiddelde bedrag over de laatste 5 jaren ad 110.000.— niet als norm genomen De totale te besteden winst zal nu worden gelimiteerd tot 325.000. deze zou in ieder geval 400.000.— moeten zijn, een bedrag dat spr. eventueel aannemelijk voorkomt. Voorts acht hij niet aannemelijk de bepaling in het nieuwe contract betreffende de verhooging van de winstuitkeering van het Electriciteitbedrijf, indien de winst van de Gasfabriek als gevolg van de concurrentie door de electriciteit beneden 75.000.zou dalen. Het zal onmogelijk zijn zulks aan te toonen; dergelijke be palingen geven onklaarheid en moeten verwijderd worden. Spr. ontraadt ten sterkste de in het contract 1923 opgenomen „claim" (artikel 4), welke de gemeente een goed en billijk contract voor stroomlevering na 1946 waarborgt, nu reeds mobiel te maken en te gebruiken als betaalmiddel bij dit contract. Dit nieuwe voorstel regelt den inkoop van stroomlevering tot 1946. Daar mede eene garantie te verwijderen, die juist bedoeld is om na 1946 profijt op te leveren, is onjuist. Dit zijn on gelijksoortige grootheden, die niets met elkaar te maken hebben. De beschouwingen van B. en W. over de be trekkelijke waarde dezer claim bewondert spr. niet. De gemeente treedt hier op als verkoopster en deze dient haar rechten hoog te houden. Ook overigens wordt de beteekenis van de claim foutief omschreven in het voorstel. Art. 1 van het nieuwe contract behoort z.i. in verband hiermede geheel te verdwijnen; het behoort bij de materie: stroomlevering tot 1946, niet thuis. Het verwondert spr. zeer, dat Ged. St. dit artikel zullen goedkeuren. De gemeente zou wat te hooren krijgen, als zij op financiëel gebied eens dingen te gelde zou maken, welke later eerst moeten dienen. Men blijve nu van deze claim af. Stel. dat deze overeenkomst wordt aangegaan en men gedwongen is meer dan 250.000.van de winst in de gemeentekas te storten, dan treedt volgens art. 10 van de nieuwe overeenkomst het contract 1917 in wer king, zooals dat is aangevuld bij de overeenkomst van 1923, maar met uitzondering van de claim. Die is direct al absoluut verloren. De claim betrekke men dus niet in den verkoop. Uit het overgelegde schema van de besprekingen in 1935 spreekt trouwens een geheel andere mentaliteit. Wanneer men de claim toch te gelde maakt, laat men het dan in ieder geval doen naar tijds- gelang. In het voorstel van B. en W. wordt het voordeel ge steld op 103.000. in welk bedrag de 50.000.— zit, welke de gemeente thans vanaf 1 Januari 1937 (oor spronkelijk vanaf 1 Januari 1938) niet meer behoeft te betalen, zoodat het feit '"k voordeel wordt gewaardeerd op ƒ53.000. Voorts is van belang de nieuwe kolen- clausule, want komt de kolenprijs in het vervolg boven ƒ9.80 (vroeger ƒ11.90) dan zal de te betalen toeslag in mindering van het voordeel ad 53.000.komen. Art. 9 van het nieuwe contract zegt spr. niet veel. De bepaling, dat partijen omtrent afwijking overleg moeten plegen is heel goed, maar voor de gemeente

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1937 | | pagina 3