94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 26 Juli 1937.
Voortzetting der vergadering van 21 Juli 1937.
zal gelden voor de jaren waarin art. 8 werkt.
Deze vindt het terugvorderingsrecht den juisten koop
prijs voor deze tariefsverlaging. Naar spr.'s inzicht voor
eenige verlaging, maar niet voor een belangrijke ver
laging als de thans voorgestelde. Deze offerte komt
naar de thans bekende cijfers overeen met de productie
kosten 20 De prijs van de K.W. ligt er eenigszins
onder, die van de K.W.U. er eenigszins boven, het
hangt er nu maar van af, hoeveel K.W. worden afge
nomen. Is de totale hoeveelheid afgenomen stroom bij
gelijk hoogste vermogen gering, dan is het voordeel
voor de gemeenteis deze zeer hoog, dan is het scha
delijk voor de gemeente. Pas aan het einde van ieder
jaar is op te maken, of de gemeente voordeel heeft of
niet.
Het is echter niet te voorzien, dat de productiekosten
bij het P. E.B. belangrijk zullen dalen eerder is aan te
nemen dat deze de volgende jaren zullen stijgen. Immers,
de kolen-prijzen gaan omhoog. Er is wel een kolen-
clausule, welke begint bij 9.80, maar de productie
kosten waarop deze stroomprijzen zijn gebaseerd, hiel
den rekening met een kolenprijs van 7.80. En boven
dien begint het P. E. B. thans den nieuwbouw, welke
afgeschreven moet worden.
Voor het recht van art. 8 alleen was deze stroom-
prijsverlaging niet te krijgen. Spr. ontkent, dat de
onderhandelaars ontactisch zijn opgetreden. Er is niet
gezegd de claim heeft voor ons geen waarde, wat
biedt U er voor. B. en W. hebben het P. E. B. gevraagd
om een algemeene stroomprijsverlaging en het bleek,
dat alleen tot een zeer gering bedrag kon worden tege
moetgekomen aan de verliezen, welke de gemeente op
enkele grootbedrijven moet lijden en dat art. 4 van 1923
en art. 8 van 1917 een algemeene stroomprijsverlaging
in den weg stonden. Toen hebben de onderhandelaars
gevraagd, wat de offerte zou zijn, als die rechten eens
niet bestonden. Die offerte is overgebracht aan B. en
W., die na lang wikken en wegen meenden, dat de
voordeelen van de nieuwe inkoopsprijzen opwogen
tegen het bedrag, waarop de claim en het recht van
art. 8 moesten worden gewaardeerd. Ook een andere
onderhandelaar had hier niet meer kunnen bereiken.
B. en W. weten, dat op allerlei wijze is getracht er uit
te halen, wat er uit te halen was dit contract is het
uiterste wat te bereiken viel.
Tegen enkele van de door den heer Hellema inge
diende amendementen zullen B. en W. misschien geen
bezwaar hebben, zooals de aanvulling van art. 1 van
Ontwerp A „Dit artikel treedt alleen dan in werking,
indien de verordening op het beheer wordt gewijzigd
en aangevuld op de wijze als bedoeld in art. 3", en
wanneer het een redactiewijziging betreft. Ingrijpende
amendementen kunnen B. en W. echter onmogelijk aan
vaarden. Overigens is alles wat de heer Hellema aan
belangrijke veranderingen voorstelt, ook door hem in
de vergadering van B. en W. naar voren gebracht en
met de provincie besproken, maar er was niets meer te
bereiken. Wordt dit voorstel verworpen, dan is in ieder
geval de mogelijkheid van verlaging der tarieven voor
dit jaar verloren. De heer Hellema nu stelt het voor,
alsof de provincie zoo graag van verschillende bepa
lingen af wil, maar de gemeente heeft gevraagd om
lagere tarieven en meende daarvoor iets te moeten aan
bieden. B. en W. zijn nu in meerderheid van meening,
dat de waarde van de claim gemakkelijk wordt over
schat, en in aanmerking nemende, dat die waarde nooit
grooter kan zijn dan 650.000.en ook de waarde van
art. 8 betrekkelijk is, is de koopprijs van het nieuwe
contract niet onbillijk. Spr. hoopt den Raad er van te
kunnen overtuigen, dat dit contract in het belang van
gemeente èn stroomverbruikers is en dat de gemeentekas
er op den duur voordeel van zal ondervinden, omdat
men thans redelijkerwijze van ƒ250.000.— winst ver
zekerd is.
De heer Hellema vindt het een ingewikkelde kwestie,
maar nu worden de ingewikkelde bepalingen van de
oude contracten geëlimineerd en vervangen door een
eenvoudig zuiver contract. Geen oude kwesties meer
tusschen de provincie en de gemeente, maar de laagste
prijs voor den stroom. De heer Hellema is hier met zijn
zwartgallige beschouwingen als een soort ongeluks
profeet opgetreden, maar spr. is ervan overtuigd dat,
wordt het voorstel van B. en W. aangenomen, de toe
komstige wethouders van Fin. den Raad daarvoor dank
baar zullen zijn.
Te 10.45 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 11 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
De heer Westra (weth.) vervolgt, dat hij in de Licht-
commissie de geheele kwestie zeer uitvoerig heeft toe
gelicht. Alle bezwaren, welke bij B. en W. naar voren
zijn gekomen, heeft spr. uitdrukkelijk belicht.
De heer Turksma Ook art. 8
De heer Westra (weth.) heeft art. 8 daar gereleveerd,
zooals hij thans heeft gedaan. Hij is overtuigd, de ver
gadering van de Lichtcommissie te hebben geleid, zooals
hij dat als voorzitter verplicht was.
De heer Posthuma meent, dat de Provincie een be
paalde waarde aan de claim toekent, omdat zij daarvoor
heeft gereserveerd. Het is heel juist dat de Provincie
zulks doet, omdat het mogelijk is zij heeft daarover
zelf niet te beslissen dat zij een bepaald bedrag aan
de gemeente moet betalen. Indien men een risico loopt,
reserveert men daarvoor tot de volle 100 B. en W.
hebben overigens niet elke waarde aan de claim ontzegd.
Of de Provincie door de vastlegging van de winst
alle zeggenschap krijgt in het beheer van het G. E. B.,
beantwoordt spr. ontkennend. Bij verordening wordt de
vastlegging van de winst bepaald en dan alleen geldt
het contract.
De bepaling dat, als de winst van de Gasfabriek be
neden 75.000.daalt als gevolg van de concurrentie
door de electriciteit, de winststorting van het G. E. B.
in de gemeentekas met eenzelfde bedrag mag worden
verhoogd, zag ook spr. liever niet in het contract op
genomen, maar de opneming hiervan is eigenlijk een
concessie aan den weth. van Fin., die wilde voorkomen,
dat door het nieuwe contract de winstuitkeering van
de Gasfabriek zou dalen. Kan worden aangetoond, dat
velen minder gas gebruiken door de stroomprijsver
laging, dan mag het nadeelige verschil worden aange
vuld uit de winst van het G.E.B. Kan men het hierover
niet eens worden, dan kunnen arbiters beslissen, want
de arbitragebepaling geldt ook hiervoor.
De Voorzitter stelt voor geen replieken te houden.
De heer Hellema (weth.) wil nog gaarne het woord
n.a.v. de cijfers, welke de heer Westra onjuist heeft
weergegeven.
De Voorzitter: Dat is toch repliek.
De heer Van der Meulen wil de replieken beperken
tot de beide wethouders.
De heer Hellema (weth.) meent, dat voordat de be
slissing valt, deze zaak zoo zuiver mogelijk gesteld moet
worden. Het betreft hier een zeer moeilijke kwestie,
waarover de Raadsleden, vrij van alles, in het belang
der gemeente hebben te beslissen. Spr. is het dan ook
niet eens met den heer Turksma, dat sommigen door
lidmaatschap van Prov. Staten, of anderszins, in de
beslissing bemoeilijkt worden.
Het gaat er hier alleen om, wat staat de gemeente
af en wat krijgt zij er voor terug. Men late alle fantasie
varen, geve geen beschouwingen over de toekomst,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 26 Juli 1937. 95
Voortzetting der vergadering van 21 Juli 1937.
maar zette de in de stukken genoemde cijfers naast
elkaar.
Uit het antwoord van weth. Westra blijkt, dat de
gemeente het voordeel, dat zij krijgt, tweemaal betaalt.
De jaarlijksche stroomprijsverlaging ad 53.000.ont
staat niet door toevallige omstandigheden, maar door
afstand van de claim en het recht van art. 8. De claim
alleen zou bij beëindiging van het oude contract
650.000.waard zijn. Tot 1946 wordt een totaal
voordeel aan lagere stroomprijzen ad 530.000.— be
haald en heeft de gemeente dus een jaar voordeel
verspeeld.
De Dir. van het G.E.B. berekende in 1935 de reductie
van art. 8 op 90.000. de Directeur van het P.E.B.
schatte dit over 1935 vrijblijvend op 106.000. Uit
de heden gepubliceerde gegevens aangaande de be
grooting van het P.E.B. blijkt, dat dit ongeveer in 1939
door zijn verliezen heen zal zijn. Spr. schat, dat de ge
meente op grond van het tegenwoordige art. 8 een recht
zal hebben op restitutie van 600.000.(van 1939
1946 f 100.000.— per jaar). Met de waarde van de
claim ad f 650.000.— zal de gemeente dus in totaal
1.250.000.betalen voor de goedkoopere stroom
prijzen, welke volgens het voorstel in 10 jaar een voor
deel zullen geven van 530.000. Dit verschil is te
groot, om daar zoo maar overheen te stappen. Boven
dien bindt de gemeente zich t.o.v. het bedrag der uit
te keeren winst en aan kolenprijzen tot 9.80, welke
bij het oude contract tot 11.90 liepen, zoodat de ge
meente allerlei risico loopt om bij te moeten betalen.
Spr. meent, dat, als de gemeente de claim behoudt
en de rest weggeeft, de lagere stroomprijzen royaal zijn
betaald. Voorts vergete men niet, dat de grootere af
name, als gevolg van de nieuwe tarieven, niet alleen in
het belang van de gemeente, maar ook van het P.E.B.
zijn. De heer Westra wil met een schoone lei beginnen,
maar dan is de gemeente op electriciteitsgebied totaal
uitgekleed.
De heer Westra (weth.) wenscht tegenover de cijfers
van den heer Hellema enkele andere te stellen.
In 1935 is uitgerekend, dat art. 8 90.000.a
106.000.— opgebracht zou hebben, laat men zeggen
100.000. De heer Hellema vergeet echter, dat hieriq
begrepen is de 50.000. welke de gemeente extra
aan het P.E.B. moest betalen en die voortaan niet meer
betaald behoeft te worden. Men houde voor volgende
jaren dus niet rekening met een verschil van 100.000.—
maar van 53.000.De claim heeft in 1946 een
max. waarde van 650.000.of niets, als de provincie
de gemeente een behoorlijk contract aanbiedt. Is het
geen behoorlijk contract, dan zullen arbiters moeten uit
maken, of de gemeente dit bedrag krijgt. De claim heeft
dus geen contante waarde en spr. stelt de waarde royaal
op 325.000.—. Met de reductie van art. 8, waarvan
de gemeente volgens spr.'s berekening 5 jaar zal kunnen
profiteeren en welke dus 5 X 53.000.— 265.000.
zal opbrengen, is dit samen 590.000.Na aftrek van
de 50.000.welke de gemeente voor 1937 niet meer
extra behoeft te betalen, maakt dit met de door den
heer Hellema berekende lagere inkoopprijzen van
530.000.een verschil van 10.000. Hiertegen
over staat het voordeel, zittende in het stijgende accrès,
waardoor de meerdere afgenomen stroom veel goed-
kooper wordt. Dit voordeel mag belangrijk hooger
worden aangeslagen. De opzet van den heer Hellema
is dan ook fout: als deze een kooper voor de claim kan
vinden voor 650.000.—, dan geeft spr. zich gewonnen.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
ONTWERP A.
Artikel 1.
De Voorzitter stelt hierbij aan de orde een voorstel-
Hellema, luidende
„Ondergeteekende stelt voor art. 1 van het Ont
werp A te doen vervallen.".
Wordt dit aangenomen, dan is het voorstel van B.
en W. verworpen.
De heer Westra (weth.) meent ook, dat verwerping
van artikel 1 tengevolge heeft, dat B. en W. hun voor
stel moeten intrekken.
De heer Hellema (weth.) zegt, dat het voorstel be-
teekent, dat het aanvullende contract 1923 van kracht
blijft, dus dat de claim niet wordt verkocht en de ge
meente over 1937 nog de 50.000. welke ook over
vorige jaren is betaald, verschuldigd is.
De heer Posthuma zegt, dat als dit voorstel wordt
aangenomen, de geheele zaak geruimen tijd van de
baan is.
De Voorzitter schorst de vergadering tot onderlinge
beraadslaging van B. en W.
Na hervatting deelt de Voorzitter mede, dat indien
art. 1 van het voorstel van B. en W. wordt verworpen,
B. en W. hun voorstel intrekken.
Art. 1 wordt met 16 tegen 6 stemmen, die van de
heeren Hellema, Muller, mevr. Buisman Blok Wij-
brandi, de heeren Van der Meulen, Van Kollem en
Turksma, onveranderd vastgesteld.
Het voorstel-Hellema is hierdoor vervallen.
Aan de orde is thans een amendement-Hellema,
luidende
„Ondergeteekende stelt voor artikel 1 van Ont
werp A aan te vullen als volgt„Dit artikel treedt
alleen dan in werking, indien de verordening op het
beheer wordt gewijzigd en aangevuld op de wijze
als bedoeld in art. 3"
De heer Hellema (weth.) zegt, dat, als art. 3 is vast
gesteld en de wijziging van de beheersverordening zou
niet worden goedgekeurd het contract als zoodanig
behoeft niet te worden goedgekeurd de gemeente
dan toch de claim en de tegemoetkoming van de pro
vincie i.z. de levering van stroom aan de N.V. Koop-
mans' Meelfabrieken kwijt is. Dit amendement is, om
zulks te voorkomen.
De heer Westra (weth.) heeft niet veel bezwaar
tegen deze restrictie, welke niets kost, maar acht haar
niet noodig. Er zullen z.i. geen moeilijkheden ontstaan,
omdat met Ged. St. reeds overeenstemming is bereikt
omtrent het contract, zoodat zij de beheersverordening
zullen goedkeuren. Maar zouden Ged. St. die niet goed
keuren, dan treedt het contract vanzelfsprekend niet
in werking.
De heer Hellema (weth.) zegt, dat ook hoogere in
stanties dan Ged. St. iets te zeggen hebben. Hier komt
de vermenging van publiek- en privaatrecht duidelijk
naar voren. T.a.v. het contract treden Ged. St. privaat
rechtelijk op en de overeenstemming, welke omtrent
het contract is bereikt, sluit absoluut niet in, dat zij de
bedrijfsverordening zullen goedkeuren, want als
publiekrechtelijk lichaam kunnen bij hen tegen die ver
ordening groote bezwaren rijzen.
De Voorzitter zegt, dat B. en W. het amendement-
Hellema overnemen.
Met alg. stemmen wordt besloten art. 1 aan te vullen
overeenkomstig het amendement-Hellema.