116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 September 1937. een bepaalden dwang op de bewoners uit om die kleur te nemen. De bedoeling hiervan is een bevredigend geheel te krijgen, wat echter heelemaal niet een vaststaand iets is. Immers, de inzichten van het college daaromtrent kunnen ieder jaar wisselen, zoodat men geen vasten toestand krijgt en de bewoners niet weten, waar zij zich aan hebben te houden. De heer Terpstra had zich in de Comm. voor O. W. krachtig tegen deze bebouwingsvoorschriften verzet, ware hij niet afwezig geweest, omdat den particulieren hierdoor te veel vrijheid ontnomen wordt. De bedoeling is toch de vrijheidsbeperking zoo gering mogelijk te doen zijn en dan vraagt spr. zich bij dit voorstel af waar gaan wij heen Met dit woord „bebouwingsvoor schriften" is reeds in tegenspraak, dat men op een reeds 5 a 6 jaren bebouwd zijnd terrein dergelijke bepalingen gaat leggen, en mag men zulks doen t.a.v. dit terrein, dan mag het ook t.a.v. een terrein, dat bijv. reeds 30 jaren bebouwd is. Stelde men echter voor den Harlinger- straatweg alsnog dergelijke voorschriften vast, dan zou de daar wonende elite wel spoedig protesteeren Na bestudeering van de wet is spr. deze zaak niet duidelijker gewordenhij kan niet zeggen, dat deze voorschriften positief verboden zijn, daar hij geen enkel identiek geval heeft kunnen vinden. Wel heeft de Raad het recht een bepaald karakter aan een woningcomplex te geven, maar deze voorschriften gaan veel verder en raken niet het karakter van een woonwijk. Het is hier een kwestie van aesthetica en de daaraan te stellen eischen kunnen zich elk oogenblik wijzigen. Zoo gaat het den verkeerden kant uitmen kent wel het begin, maar niet het einde. Voorts is spr. niet duidelijk, wat men er mee bedoelt, dat de voortuin in ordelijken staat moet worden onder houden. Dit is ook iets subjectiefs en moeilijk te beoor- deelen. Een der bewoners heeft bijv. in zijn voortuin een grooten zandbak voor de gezondheid zijner kinderen. Mogen B. en W. dat verbieden Dat zou een beperking der vrijheid zijn, welke spr. absoluut afkeurt. Bedoelen B. en W. echter de bewoners zoodanig aan banden te leggen, dat zij niet meer de kleur van de verf voor hun eigen woning mogen kiezen, dan is dit artikel nog onvoldoende, want dan moet men ook vaststellen hoe dikwijls de huizen geverfd moeten worden. Naar spr. meent kunnen B. en W. echter iemand, die zijn huis niet wenscht te verven, om welke reden dan ook, daartoe niet dwingen. De eigenlijke reden van dit voorstel is, dat het daar aanwezige parkje de gemeente vrij veel heeft gekost. Men wil den thans bestaanden toestand handhaven en meent de omwonenden, omdat zij van het plantsoentje profiteeren, wel aan banden te'kunnen leggen. Deze opvatting is onjuist, waar, naar spr. meent, de eigenaren reeds meer voor den grond hebben betaald, omdat er een plantsoen kwam. Hoe goed deze voorschriften ook zijn bedoeld, men gaat te ver. Spr. gelooft niet, dat in andere gemeenten ooit dergelijke voorschriften zijn vast gesteld, en was zulks wel het geval, dan nog zou hij tegen dit voorstel zijn. Mevrouw BusscherSjerp sluit zich aan bij hetgeen de heer Algera t.a.v. art. 6, laatste gedeelte, heeft gezegd. De heer Van der Meulen meent, dat deze bebouwings voorschriften zeer goed passen in het kader der Wo ningwet en geheel in overeenstemming zijn met art. 43. Den heer Algera zegt spr., dat, als men aanneemt, dat deze voorschriften in het gemeentebelang moeten wor den vastgesteld, hij over den twijfel, of zij in strijd zijn met art. 43, kan heenstappen. Men kan de goedkeuring aan Ged. St. overlaten en dan blijkt wel, of de twijfel gerechtvaardigd was. Het argument, dat de rechts zekerheid in gevaar komt en den particulieren te veel vrijheid wordt ontnomen, heeft geen waarde, omdat geen enkel bezwaarschrift is ingediend. De gemeente heeft belangrijke kosten aan het daar aanwezige plantsoen besteed en dat dit fraaie geheel niet door het ingrijpen van particulieren in gevaar wordt gebracht, is niet alleen in het algemeen belang, maar ook in hun eigen belang, want een aan een plantsoen gelegen woning heeft grooter waarde dan een andere. De heer Terpstra zegt nu wel, dat bekend was, dat er een plantsoen zou komen, maar de gemeente had ook met een grasperk kunnen volstaan. Deze voorschriften zijn in het belang van de eigenaren om hen tegenover elkaar te beschermen. Zonder twijfel heeft een eigenaar er belang bij, of naast zijn woning een bedrijf wordt gevestigd. Ook de kleur van een woning maakt een integreerend deel uit van het geheel en een eigenaar kan ernstig worden geschaad, doordat zijn buurman het huis verft in een kleur, welke niet met zijn verf harmo nieert. Het is daarom juist, dat deze bebouwingsvoor schriften ook daarin voorzien. De heer Molenaar betoogt, dat de heer Terpstra wel ver gaat, als hij bij deze bebouwingsvoorschriften, welke in geen enkel opzicht van andere afwijken, spreekt van diep ingrijpende vrijheidsbeperking, als de bewoners niet zelf kunnen bepalen hoe zij hun huis zullen verven of hun tuin zullen inrichten. Indertijd heeft de heer Terpstra geklaagd over een tuin, welke het uitzicht van anderen belemmerde, en hij vroeg of deze niet in een behoorlijken toestand kon worden gebracht. Daar mede zou de vrijheid van dien tuineigenaar ook zijn aangetast. Er is in deze buurt een goed uitziend geheel ge schapen en nu wil men vastleggen, dat dit niet wille keurig veranderd kan worden. Dit is ook in het belang van de bewoners zeiven het is toch niet gewenscht, dat ieder zijn huis verft, zooals hem goeddunkt, waar door het geheel bedorven wordt. Er zijn wel steden, waar strengere bepalingen zijn. De heer Van der Geest ziet het goede aanzien van deze buurt gaarne onaangetast. Hij meent echter, dat de toestand daar niet zoo is, dat de bewoners aan allerlei beperkende bepalingen moeten worden gebonden. On danks dat er misschien enkele huizen zijn, waarvan de kleur van de verf afwijkt, is het geheel harmonisch. Ook de zandbak op den hoek van de Sweelinckstraat doet daar geen afbreuk aan. De voortuinen zijn ook zeer verschillend één bestaat zelfs alleen uit grind, zoodat men deze eigenlijk geen tuin kan noemen, maar ook dit schaadt niet. Men kan de bewoners van deze buurt gerust vrij laten in het kiezen van de verf en het in richten van de tuinen. Mevrouw Van DijkSmit is het eens met den heer Algera. Men moet de bewoners vrijlaten hoe zij hun huizen willen schilderen. Iemand met een huis aan de zonzijde zal een sterkere kleur verf moeten kiezen, dan hij wiens huis op den schaduwkant ligt. Het valt spr. echter altijd op, dat de kleur verf van een huis niet zooveel tot het geheel doet, maar veeleer de gordijnen, en b.v. mooie bloemen voor de ramen, cachet aan een huis geven Wat de zandbakken betreft, het is meestal maar een paar jaren, dat in een gezin kinderen zijn, die in een zandbak spelen. Laten de bewoners hun zandbakjes houden en hun huizen verven, zooals zij dat willen, en laat de Raad zich daarmede niet bemoeien. De heer De Boer (weth.) antwoordt, dat de Raad al dikwijls bebouwingsvoorschriften voor een uitbreidings plan of partiëel plan heeft vastgesteld. Het gaat hier nu om enkele voorschriften vast te stellen voor de be bouwing binnen de bebouwde kom (alleen bij een uit Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 1 September 1937. 117 breidingsplan spreekt men van bebouivingsvootschiii- ten), om dit gedeelte van de stad, dat een goed aanzien heeft en waaraan de gemeente veel kosten heeft besteed voor plantsoen, niet te bederven. De Woningwet geeft in art. 43 gelegenheid voorschriften als de onderhavige vast te stellen. Een andere vraag is of het wenschelijk is, maar B. en W. gaan met deze voorschriften niet buiten hun bevoegdheid, doch handelen geheel in over eenstemming met art. 43. Ook blijkens den commentaar van Mr. Kruseman op de Woningwet komt, waar de gewone bebouwingsvoorschriften niet gelden voor de bebouwde kom, art. 43 der Woningwet daaraan tege moet en maakt een regeling mogelijk, dat winkels uit zekere straten worden geweerd en zekere wijken een bepaald karakter behouden. Daarmede past de gemeente zich aan bij de veranderde omstandigheden. Iedere wo ning was vroeger een apart huis met een eigen cachet, maar thans maakt iedere woning deel uit van een be paald blok, en moet rekening worden gehouden met de belangen van dat bepaalde blok, dat geheel uit eenzelfde kleur steen is opgetrokken dakbedekking en verf zijn ook uniform, zoodat alles één geheel vormt en dit mag niet verstoord worden. Vooral het onderhavige gedeelte der stad, dat mooi is, dient niet bedorven te worden door de huizen in allerlei kleuren te verven. Bij de bebouwingsvoorschriften voor de Peperstraat is ook de kleur van de verf en het gevelmateriaal vast gesteld. De rechtszekerheid van de bewoners komt hier in het gedrang, is gezegd. Spr. meent, dat de rechtszekerheid van de bewoners juist versterkt wordt, als een eigenaar niet behoeft te vreezen een winkel of garage naast zich te krijgen of dat het uiterlijk aanzien van het geheel zal verminderen. Of het wenschelijk is deze voorschriften vast te stellen, spr. meent, dat het in het belang van de eigenaars is, dat het aanzien van een blok behouden blijft. Maar dit beteekent niet, dat als de kleur van de verf groen is, die altijd groen moet blijven wil men haar echter veranderen, dan zal dit in overleg met B. en W. kunnen geschieden, als het in overeenstemming met het geheel is. Natuurlijk zijn de eischen, aan het verven van huizen op de zon- of schaduwzijde gesteld, verschillend, maar dit behoeft geen bezwaar te zijn. Als het maar niet zoo is. dat de een zijn huis groen en de ander het geel schil dert, dan is het andere zeer goed te regelen. De Voorzitter doet lecture van een amendement- Algera, luidende ..Ondergeteekende stelt voor in art. 6 van de ont- werp-verordeninghoudende bebouwingsvoorschriften voor terreinen, gelegen aan de Mozart-, Schubert- en Sweelinckstraat te schrappen de woorden of, tenzij met toestemming van B, en W., de gebezigde mate rialen van gevels en daken of de kleur van de verf te wijzigen.". De heer Van der Geest vraagt of, bij aanneming van deze voorschriften, de bewoners, die een zandbak in den tuin hebben, deze moeten verwijderen, en of ook een grindtuin verboden is. De Voorzitter kan moeilijk een andere verklaring geven dan dat de grond, gelegen tusschen de grenzen der wegen en de voorgevel-rooilijnen, als voortuin moet worden gebezigd en als zoodanig in ordelijken staat moeten worden onderhouden. De heer Van der GeestDus alleen bloemen en heesters De heer De Boer (weth.) zegt, dat, als iemand hoofd zakelijk grind in zijn tuin heeft, dit niet in strijd is met art. 2 van deze voorschriften. Men kan dezen tuin daarom wel netjes onderhouden. Art. 1 wordt met alg. stemmen onveranderd vast gesteld. Art. 2 wordt met 17 tegen 9 stemmen, die van de heeren Wiersma, Feitsma, Praamsma, Balk, Van der Geest, Buiël, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Algera en Terpstra, onveranderd vastgesteld. Artt. 3—5 worden met alg. stemmen onveranderd vastgesteld. Art. 6. Hierbij is aan de orde het amendement-Algera, dat met 16 tegen 10 stemmen, die van de heeren IJtsma, De Vries, Van der Meulen, Molenaar, Botke, De Boer, Hooiring, Koopal, Muller en Bos, wordt aangenomen. Art. 6, aldus gewijzigd, wordt met alg. stemmen vast gesteld. Art. 7 wordt met alg. stemmen onveranderd vast gesteld, waarna de geheele verordening met alg. stem men wordt vastgesteld. Punt 20 (bijl. no. 101). De heer Algera is het met B. en W. eens, dat de heer Bultman rechtens niets van de gemeente te vor deren heeft, omdat de heer Berghuis niet als lasthebber van de gemeente is opgetreden. In 1925 hebben B. en W. voorgesteld Bultman alsnog 1000.uit te keeren, welk voorstel is verworpen. Voor den tegenwoordigen Raad behoeft dit echter geen reden te zijn om niets te willen betalen; het is meermalen voorgekomen, dat een eens verworpen voorstel later werd aangenomen. Dat de heer Berghuis werd veroordeeld tot het betalen van 20.000.plus 6000.— kosten, bewijst, dat Bultman inderdaad iets heeft gepresteerd, wat ook blijkt uit de overgelegde correspondentie. De heer Berghuis schreef, dat hij het zedelijke gevoel had door Bultman geholpen te zijn, en ook B. en W. meenden indertijd, dat voor diens moeite een kleine vergoeding op haar plaats zou zijn. De heer Bultman heeft dus iets gedaan, waaruit voortvloeit, dat een bepaalde vergoeding moet worden gegeven. Het is voor den Raad zeer moeilijk thans een bedrag vast te stellen, maar er is alle reden uit te spre ken, dat Bultman een vergoeding toekomt, het bedrag later te bepalen. De heer Turksma meent ook, dat juridisch niets be wezen kan worden, maar krijgt uit de overgelegde stukken den indruk, dat de gemeente, toen er haast geen geld te krijgen was, via Bultman geld heeft ge kregen. Op de vraag, in hoeverre de toenmalige weth. van Fin. opdracht van B. en W. had om te trachten deze relatie tot stand te brengen, zal spr. niet verder ingaan, maar hij heeft opgemerkt, dat die wethouder eerst alle moeite deed om Bultman te ontmoeten, ten einde geld te krijgen, en later alle moeite deed hem te „ontzeilen". Dat de gemeente moreel niet vrij uitgaat als zij deze zaak geheel afwijst, blijkt ook uit het feit, dat B. en W. in 1925 een kleine vergoeding wel op haar plaats achtten. Hierdoor erkenden zij, dat er wel iets gebeurd was. Daarom geeft spr. B. en W. in overweging nog eens na te gaan of er geen aanleiding is Bultman een zeker bedrag uit te keeren. Spr. doet met den heer Algera het volgende voorstel „De Raad, van oordeel, dat de heer H. A. Bultman bij het totstandkomen van de leening ad 2.000.000 van 1920, werkzaamheden voor de gemeente heeft verricht, dat hem deswege een vergoeding toekomt, draagt B. en W. op een voorstel bij den Raad in te dienen betreffende het honorarium van den heer Bultman, zulks na overleg met verzoeker.". Mevrouw Van Dijk—Smit vraagt, waarom B. en W. destijds den heer Bultman 1000.— hebben aangebo den. Was dat om diensten, welke hij bewezen had of om gemaakte kosten te vergoeden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1937 | | pagina 6